'We worden hier gek'
'We worden hier gek' - De Belgische soldaten in Afghanistan wachten eindeloos
Bij de 471 Belgische militairen in Afghanistan overheerst een gevoel van nutteloosheid. 'We willen weg uit deze gevangenis. We willen het kamp uit. We willen kennismaken met de bevolking.'
'Wil je het echt weten?' vraagt de pelotonchef in de Belgische bar van de militaire basis op de luchthaven van Kaboel. 'Wel, we worden hier gek. Op dit moment staan er tientallen jongens al urenlang op de uitkijk, in hun kogelvrij vest. In hun piepkleine geblindeerde wachtpost turen ze naar een straat, naar een punt ergens aan de horizon.'
De twee biertjes die de militairen elke avond mogen drinken, hebben de tong van de man losgemaakt. Hij is duidelijk verbitterd. 'En als we dan nog eens het kamp mochten verlaten', valt een van zijn makkers hem bij. 'We vragen maar één ding. We willen weg uit deze gevangenis, we willen het kamp uit en we willen kennismaken met de bevolking, ook al kan dat ons mensenlevens kosten. Maar dan zouden we ons tenminste niet meer zo nutteloos voelen.'
Nutteloos, geïsoleerd, gevangen: het zijn de adjectieven die het vaakst terugkomen als je met de Belgische soldaten praat. Ze zitten vast in hun militaire compound. Dagelijks worden nieuwe manschappen aangevoerd uit een van de veertig geallieerde landen die de Afghaanse opstandelingen bekampen. Pieter De Crem, de minister van Defensie, mag nog zo zijn best doen om de inzet van vier Belgische F-16's te verantwoorden, de soldaten zelf blijven vooral sceptisch. En dat scepticisme maakt sommige militairen depressief en zelfs paranoïde.
Afghanistan is altijd al een opstandig gebied geweest. De woeste bergen die het Afghaanse landschap tekenen, hebben ook de inwoners gevormd. Ze zijn gehard, trots en heel onafhankelijk. De Afghanen geven je er een broos gevoel van gastvrijheid, maar schijn kan bedriegen. De nieuwe Afghaanse 'opstandelingen' - Talibanstrijders, moslimfundamentalisten of tegenstanders van het regime dat het Westen in 2002 heeft geïnstalleerd - lijken verbazend sterk op het land: ze gaan op in het landschap en ze zijn ongrijpbaar, maar altijd zijn ze er weer, altijd weer duiken ze op. 'Vreemde en absurde mensen', schreef Dino Buzzati in zijn klassieker De woestijn van de Tartaren. Het verhaal, dat zich afspeelt in een niet nader genoemd land, zou zich evengoed in het Afghaanse landschap kunnen afspelen. En het eindeloze wachten van het hoofdpersonage, kapitein Drogo, doet heel erg denken aan dat van onze soldaten.
Het is natuurlijk niet zo dat ze niks doen. Integendeel: ze zijn de hele dag in de weer, zeven dagen in de week. Maar al die bedrijvigheid draait om een vijand die zich doorgaans niet laat zien. 'Het is vooral moeilijk om het gevaar niet te gaan onderschatten', zegt een jonge legerpsycholoog die twee maanden in de militaire basis van de luchthaven van Kaboel (KAIA) heeft gediend. 'Soms is het goed om beschoten te worden. Dat houdt de soldaten bij de les en het zorgt voor een gezonde stress die je het leven kan redden.'
Toch zijn er in de militaire basis van Kaboel in augustus 2008 alleen al een tiental incidenten opgetekend. Op 11 augustus is een konvooi aangevallen in de buurt van de basis. Op 14 augustus zijn er raketgranaten afgevuurd, gevolgd door een raketaanval op 19 augustus. Twee dagen later werd de basis opnieuw aangevallen en op 31 augustus is er in het westen een zelfmoordaanslag gepleegd tegen de westerse troepen. 'Dan rennen we naar de bunker', vertelt luitenant Hélène Akueni, die verantwoordelijk is voor een klein deel van de logistiek van de basis met z'n 1.200 militairen. 'Maar de dreiging is daardoor niet veel tastbaarder geworden.'
Gefaald
Net zoals de meeste Belgische militairen in Kaboel kent luitenant Akueni Afghanistan alleen maar van de dvd's die op de basis rondslingeren. Bovendien heeft ze de basis in vier maanden nog maar één keer verlaten, toen ze met een gepantserd konvooi koers zette naar het hoofdkwartier van de International Security Assistance Force (Isaf) van de Navo - niet te verwarren met de operatie Enduring Freedom die door de Amerikanen en enkele van hun bondgenoten wordt geleid en die rechtstreeks om de strijd tegen het terrorisme draait.
'Elke nationaliteit heeft hier eigen verplichtingen en doelstellingen', benadrukt een assistent van de luitenant met enig gevoel voor ironie. 'Sommige nationaliteiten mogen het kamp te voet verlaten en patrouilleren, andere mogen dat niet. Sommige nationaliteiten nemen deel aan offensieve acties, andere nationaliteiten zijn in de verdediging ingekwartierd. De ene nationaliteit maakt deel uit van de Amerikaanse operatie, terwijl de andere nationaliteit dat juist weigert. Wij, Belgen, vragen ons dan ook af wat de reden van onze aanwezigheid hier is. Moeten we de toekomstige pijpleidingen uit Centraal-Azië beveiligen? Moeten we de militaire bewaking uitvoeren in de buurlanden Pakistan of Iran? Of gaat dit alleen om de “diplomatieke, verplichting die België als Navo-lidstaat heeft om solidair te zijn met zijn bondgenoten? Want één ding is zeker: als onze officiële missie erin bestaat om veiligheid te brengen in Afghanistan, dan hebben we glansrijk gefaald.'
Gefaald. Het woord hakt erin als een bijl. Maar het geeft ook goed weer hoe een groot deel van de 471 Belgische militairen zich voelt in Kaboel, in Kandahar, de grote stad in het zuiden, en in Kunduz, een kleine stad in het noorden van Afghanistan. Een kleine dertig jaar geleden hebben de Russen 120.000 tot 150.000 soldaten naar Afghanistan gestuurd. Ze waren niet bang om de dorpen te bezetten en de Sovjetoverheid verloor meer dan 15.000 manschappen in de strijd tegen de moedjahedien, die de steun van het Westen genoten. Vandaag telt de ISAF zo'n 53.000 soldaten. Daarnaast zijn er nog de 17.000 manschappen van de operatie Enduring Freedom. Dat maakt samen 70.000 man. Zullen we eerst onze troepensterkte moeten verdubbelen voor we, net zoals de Russen, zullen inzien dat een oorlog niet meteen vrede zal brengen in dit land? En we moeten al helemaal niet proberen om controle uit te oefenen in dit land, dat zich nog nooit heeft laten onderwerpen door een vreemde mogendheid. Dat hebben de Engelsen immers geprobeerd in de vorige eeuw, de Russen hebben het dertig jaar geleden geprobeerd en nu probeert het Westen het opnieuw.
Gebulder
'We hebben niet het recht om de strijd te staken', benadrukt Pieter De Crem, de minister van Defensie. Daarmee verkondigt hij hetzelfde als de meeste westerse landen. In Kandahar, in de voorposten van 'de strijd' tegen de terugkeer van de steeds agressiever wordende Taliban, moet de komst van de vier Belgische F-16's bewijzen dat het menens is. Op de basis, vier kilometer breed en zes kilometer lang, gonst het van de bedrijvigheid. Er zijn zowat 14.000 militairen gelegerd. Een aantal mannen gaat geregeld patrouilleren, terwijl anderen instaan voor het dagelijkse reilen en zeilen op de enorme basis. Intussen kruisen jacht- en bevoorradingsvliegtuigen mekaar in de lucht of op de landingsbanen. Het gebulder van de motoren is een marteling voor het trommelvlies. Maar waar zitten 'onze' Belgen en wat doen ze er concreet?
Ze zitten op een lapje grond in tenten met klimaatregeling, achter dikke betonnen muren, die met meters prikkeldraad verhoogd zijn. Ze kunnen zich het 'Afghanistan aan de andere kant van de muur' alleen maar inbeelden. Anders dan in Kaboel kunnen ze niet eens een biertje drinken om hun gedachten even te verzetten. Alleen de acht piloten van de F-16's, van wie de identiteit uit veiligheidsoverwegingen strikt geheim wordt gehouden, zullen een stukje van het land te zien krijgen. Hun enige taak bestaat erin de Isaf-troepen te beschermen. Elke deelname aan een offensieve missie in het kader van de parallelle Amerikaanse operatie is uitgesloten.
Moeten we dat betreuren? 'Nee. We vragen alleen maar dat onze soldaten zich ook op het terrein zouden mogen begeven', vertelt generaal Eddy Testelmans, hoofd van de landcomponent van het Belgische leger, aan de journalisten die hem begin september opzoeken. Hij herhaalt alleen maar hardop wat de soldaten onder mekaar mompelden. In het zuiden van Afghanistan wordt de toestand er met de dag slechter op. De dorpen vallen één voor één in handen van de Taliban. Zij zijn de 'sterke' mannen van het terrein geworden en de dorpelingen scharen zich, uit vrije wil of gedwongen, aan hun zijde.
'Het wordt steeds moeilijker om de basis te bevoorraden. We krijgen wekelijks met hinderlagen af te rekenen', getuigt Peter Vandenberghe, die aan het hoofd staat van Supreme, de militaire kantines in Afghanistan. 'Twee maanden geleden is een konvooi met vijftig chauffeurs onderschept op de hoofdweg tussen Kaboel en Kandahar. De chauffeurs zijn één voor één afgeslacht. De vrachtwagens boordevol etenswaren hebben ze niet eens leeggemaakt. Ze hebben ze gewoonweg verbrand.'
Delicaat
Het begint steeds meer op oorlog te lijken, maar de toestand is daarom nog niet hopeloos. Althans niet in de ogen van onze soldaten. In noordelijk Afghanistan, een regio die de Taliban traditioneel vijandiger gezind is, mogen de enkele Belgische militairen die in Kunduz gelegerd zijn, zich te voet op Afghaans terrein begeven. In deze regio, die onder Duits bevel staat, maakt het handvol Belgische militairen deel uit van het zogenaamde Provincial Reconstruction Team, of PRT. Het team verzamelt informatie en onderhoudt de contacten met de bevolking en ze betrekken de Isaf-troepen bij ontwikkelingsprogramma's inzake gezondheid, onderwijs, of landbouw.
'Het is een heel delicate opdracht', vertelt adjudant Michel Cuyvers. 'We begeven ons in de dorpen. Soms gebeurt het dat ze ons er een maaltijd voorschotelen. Dat geeft ons de gelegenheid om een vertrouwensband met de plaatselijke bevolking op te bouwen, om te begrijpen wat de behoeften van het dorp zijn, om de mensen te laten zien dat we het goed met ze voorhebben. Maar we moeten ook voortdurend op onze hoede zijn. Soms horen we iets en dan moeten we midden in een maaltijd weer vertrekken. Dat valt natuurlijk niet altijd in goede aarde, maar we leggen het altijd uit. Sommige mensen begrijpen het, terwijl anderen, vooral de mullahs, ons soms vlakaf zeggen dat ze ons niks te vertellen hebben. De kinderen slingeren ons verwijten naar het hoofd en zeggen dat we hun land moeten verlaten.'
Ondanks alle moeilijkheden gaat adjudant Cuyvers er prat op dat hij sommige dorpelingen heeft 'veroverd', al weet hij heel goed hoe beperkt zijn acties zijn. De beperkingen zijn in de eerste plaats het gevolg van de cijfers. Het civiel-militaire programma van de regio beschikt gemiddeld over amper vier militairen voor een gebied van 2.500 vierkante kilometer - met 70.000 tot 120.000 inwoners. Elke dag wordt zeven miljoen dollar, of vijf miljoen euro, besteed aan ontwikkeling, terwijl het militaire dagbudget, volgens verschillende bronnen, liefst honderd miljoen dollar, of zeventig miljoen euro, bedraagt.
De Isaf-troepen bevinden zich in een dubbelzinnige situatie. De Isaf staat onder Navo-bevel en was oorspronkelijk een internationale vredesmacht die de veiligheid in het land moest helpen verzekeren. Maar bepaalde westerse landen voeren in Afghanistan een 'totale oorlog' tegen het terrorisme onder de leiding van de Verenigde Staten. Ze sleuren de Isaf met zich mee in het geweld en dat zaait verwarring bij de Afghanen.
Voor het Belgische leger zijn we niet 'in staat van oorlog'. Maar wat doen onze soldaten dan wel, als ze de tijd doden door zich voortdurend voor te bereiden op militaire acties ?
DS, 13-09-2008 (Laurence D'Hondt)
__________________
"Never argue with an idiot, they'll just bring you
down to their level and beat you with experience." (c)TB
|