Islamonderzoek: munten verraden een andere bakermat
Dissidente islamologen stellen spectaculaire vragen over de begintijd van de islam. Deel 10 van een serie: munten vertellen een ander verhaal dan kroniekschrijvers.
Volgens iranist en numismaticus (muntkundige) Volker Popp komt het licht uit het Oosten en niet uit het Zuiden. De oorsprongen van de islam moeten, denkt hij, vooral worden gezocht in Iran en Irak en zeker niet in Saoedi-Arabië. Meer dan andere kritische islamkenners zet Popp de bestaande uitgangspunten van het islamonderzoek daarmee op zijn kop. Toch bedenkt hij niets nieuws, zegt hij. „Mijn werk bestaat uit het verbinden van bekende dingen.” Dat ’nederige’ combinatiewerk levert wel een totaal ander geografisch perspectief en historisch scenario op voor de begintijd van de islam.
Tegenwoordig woont Popp in een idyllische omgeving van traditionele vakwerkhuizen, de Middeleeuwen van Tijl Uilenspiegel, met op de achtergrond wijnbergen, in de buurt van de antieke Romeinse stad Trier. Nostalgie à la Anton Pieck, maar dan op zijn Duits.
Popp woonde ook op heel andere plaatsen. Hij heeft een avontuurlijk bestaan achter de rug. Terloops laat hij een foto van zichzelf zien uit begin jaren zeventig, als jongeman in een uniform van de Koerdische pesjmerga-strijders in Noord-Irak – met kalasjnikov-geweer. Hij legt uit dat hij via dit soort escapades toegang kreeg tot archeologische vindplaatsen waar kamergeleerden alleen van kunnen dromen.
Het was niet de enige keer dat hij in een Midden-Oosterse slangenkuil stapte. Later woonde hij nog jaren, uit vrije wil, met zijn vrouw in Libanon, hoewel daar een burgeroorlog woedde. Uit alles blijkt dat hij tot nog andere uitweidingen over het Midden-Oosten in staat is, maar vandaag is het onderwerp de Koran en de islam. Die andere dingen doet hij af als ’persoonlijke zaken’.
Toch legt ook hijzelf een verband tussen zijn Midden-Oosterse avonturen en zijn betrokkenheid bij het alternatieve koranonderzoek, als hij zegt: „De Arabische cultuur lijkt op een onderzeeboot, waarvan wij alleen de periscoop zien. Ik heb geprobeerd het Midden-Oosten beter te begrijpen via extreme ervaringen.”
Hij is wars van kamergeleerdheid, of zoals hijzelf zegt, „het hoogbegaafde jongetje, dat op zijn tiende al Chinees leert en verder de rest van zijn leven op de universiteit blijft hangen”.
En dat zelfs niet weet wat een collega op een naburig kamertje doet, zo gaat hij verder, want een van de problemen bij veel academisch onderzoek, ook op het terrein van de islam, is volgens Popp de versplintering, waardoor het onmogelijk is omvattende analyses te ontwikkelen.
In onze marathongesprekken over islam en Koran bepaalt hij van begin tot eind de agenda. Op volstrekt onverwachte momenten schakelt hij over van Duits op Engels of omgekeerd. Vragen stellen mag en heeft soms zelfs effect maar lang niet altijd.
Dat hij zich de afgelopen jaren zo intensief met de Koran heeft beziggehouden komt, vertelt hij, door Gerd Puin, arabist en islamoloog aan de Universiteit van Saarland.
Puin restaureerde in de jaren tachtig oeroude koranhandschriften, die bouwvakkers hadden gevonden in de moskee van de Jemenitische hoofdstad Sanaa. Hij werd ook geconsulteerd voor veilingen van zeldzame oosterse munten en dat bracht Puin in contact met Volker Popp.
Van het een kwam het ander. Toen Puin en Karl Heinz Ohlig, hoogleraar kerkgeschiedenis, besloten een bundel uit te geven met artikelen van dissidente islamkenners benaderden ze ook Popp. Hij kreeg in ’Die dunklen Anfänge’ (zie website Trouw) een erepositie, met een openingsartikel van meer dan honderd pagina’s.
In dat artikel verliezen alle traditionele ideeën over de ruimte en tijd van de oude islamitische geschiedenis hun betekenis.
De steden Mekka en Medina bijvoorbeeld hebben, denkt hij, geen rol gespeeld in de islamitische begintijd. De eerste vier kaliefen, die vanuit Medina zouden hebben geheerst, hebben volgens hem nooit bestaan, er is geen archeologisch bewijs en ook op munten komen ze niet voor.
Iran en de Perzische cultuur hebben bij de vorming van de islam een veel grotere rol gespeeld dan meestal wordt aangenomen. Voor die stelling krijgt Popp steun van de beroemde negentiende-eeuwse, Hongaarse islamoloog Ignaz Goldziher, al gaat die minder ver dan Popp.
Het Arabische Rijk was er, in de visie van Popp, al voordat de islam zich als een aparte godsdienst had geprofileerd en de eerste Arabische vorsten waren christenen en geen islamitische kaliefen, zoals ze de geschiedenis zijn ingegaan.
De plaats van handeling lag ver ten noorden van Mekka en Medina: Irak, Iran, mogelijk zelfs Afghanistan, later in Jeruzalem en Damascus en ten slotte in Bagdad, maar nooit in Mekka en Medina.
Dat laatste is een wel heel radicale breuk met de traditie. Mekka, Medina behoren voor moslims en niet-moslims, deskundigen en leken tot het DNA van de islam.
Voor iedereen, die zich met de islam bezighoudt is het een volstrekte vanzelfsprekendheid om Mekka en Medina als de bakermat van die godsdienst te zien. In die visie is Mekka de geboorteplaats van de profeet Mohammed.
De beroemde Mohammed-biografie van Ibn Hisjaam, uit de negende eeuw, ondersteunt dat. Maar Popp vindt Ibn Hisjaam geen gezaghebbende bron. Volgens hem vertoont diens verhaal Perzische trekken en zijn er parallellen met de levensbeschrijving van de Perzische profeet Zarathoestra.
Niet de enige, maar wel heel belangrijke argumenten haalt Popp uit de wetenschappelijke bestudering van munten.
Die vertellen vaak een ander verhaal dan de oude, islamitische kroniekschrijvers. „Een muntopschrift is net een film”, zegt Popp. „Als er een verschil is tussen de munten en de geschiedenisboeken, dan kies ik voor de munten. Dat is het verschil tussen mij en de meeste andere islamologen. Die doen alles om het verhaal van de munten in overeenstemming te brengen met de historieboeken – en niet omgekeerd, zoals wel zou moeten.”
Een van de redenen dat Popp de voorkeur geeft aan munten is dat ze ouder zijn. De bekende Arabische geschiedschrijvers dateren van zo’n anderhalve eeuw later, de munten komen uit de tijd zelf.
Er zijn overeenkomsten tussen het werk van Popp en wat de Israëlische archeoloog Jehoeda Nevo deed in de Negev-woestijn (zie aflevering 5). Nevo bestudeerde inscripties in de rotsen, waarin mensen hun religieuze gevoelens weergaven.
Hij constateert een ontwikkeling van ongeveer anderhalve eeuw, waarin de rotsinscripties van strekking veranderen. Eerst zijn ze vaag monotheïstisch, pas op den duur nemen ze de trekken aan van de islam. Ook volgens Nevo was er eerst het Arabische Rijk en ontwikkelde daarin zich pas later in een geleidelijk proces de islam.
Wat Nevo deed met inscripties, doet Popp met munten. Enthousiast laat hij in een catalogus een munt zien uit de tijd van Muawiya, de stichter van de eerste kaliefendynastie van de Ummayaden. Detail: De Ummayaden noemden zichzelf, blijkens hun munten, aanvankelijk helemaal niet kaliefen, dat deden ze pas later.
Op de munt, die Popp laat zien, zijn het hoofd van Johannes de Doper, een duif en een kruis afgebeeld. Op een andere munt staan de Byzantijns-Griekse letters CION – geslagen in Zion, Jeruzalem dus. Er zijn munten waarop vissen zijn afgebeeld, een christelijk symbool bij uitstek, hoewel het ook bij de klassieke, polytheïstische godsdiensten voorkomt.
Hoe dan ook, vissen, kruis, Johannes de Doper, het ruikt niet echt naar de islam zoals we die nu kennen. Er wordt wel gezegd dat het van de grote tolerantie van de oude moslimvorsten tegenover hun christelijke onderdanen getuigt dat ze al die symbolen op hun munten toelieten. En dat de moslims van die periode graag gingen vissen in het Meer van Tiberias. Dat afgehakte hoofd is dan weer van een verslagen vijand. De duif wordt in de muntcatalogi aangezien voor een jachtvalk of een adelaar.
Popp gelooft er niets van. „Het is nog nooit gebeurd dat overwonnenen bepaalden wat er op munten kwam te staan”, zegt hij. De vermeende valk liet hij aan een ornitholoog zien en ook die kon er alleen maar een duif van maken.
Popp trekt uit de muntopschriften de conclusie dat de eerste Ummayaden-vorsten nog christenen waren en dat ze geloofden in een spoedig einde der tijden. Toen dat uitbleef veranderden meteen de symbolen op hun munten, die vanaf dat tijdstip niet meer uit Jeruzalem maar uit Damascus komen.
Is hij niet bang voor vervalsingen, die hem en andere onderzoekers volkomen op het verkeerde spoor zouden kunnen zetten?
Popp: „Toeristen kun je bedonderen, experts niet. Met chemische analyses zoals een ionentest kun je precies nagaan uit welke regio een munt afkomstig is. Elke regio heeft specifieke fysische eigenschappen. Van een munt uit Wales kun je daarom uitsluiten dat die bijvoorbeeld uit Italië komt. De muntenverzamelingen uit het Midden-Oosten zijn ongeveer vanaf 1830 aangelegd, zonder bijbedoeling. Ze vormen daarom objectief bewijsmateriaal.”
De afbeelding van de munt met de eerste Ummayaden-vorst Muawiya vond hij in de Israel Exploration Journal. Popp: „Daarin staan alle opgravingen sinds 1950 beschreven. Maar arabisten kijken er niet in. Ik doe dat wel, zoals ik ook Goldziher lees. Bij mij staat dat soort literatuur niet te verstoffen in de boekenkast. De feiten die ik zo opduik, kan ieder ander ook vinden en verifiëren.”
Want daarin schuilt toch wat ironie, Popp heeft jaren zijn leven gewaagd op de gevaarlijkste plaatsen van het Midden-Oosten, om te ontdekken dat bijna alle belangrijke informatie vlak om de hoek te vinden is.
Met medewerking van Thomas Milo
Voor de andere artikelen in deze serie: www.trouw.nl/islam
Trouw, 29-06-2007