Enkele post bekijken
  #3  
Oud 6th October 2007, 17:43
Barst's Avatar
Barst Barst is offline
Administrator
 
Geregistreerd op: Jun 2004
Locatie: L'burg
Posts: 16,562
Post Hoe kan het dat we ons zo onkwetsbaar hebben gevoeld?

Hoe kan het dat we ons zo onkwetsbaar hebben gevoeld?


Zeven jaar geleden publiceerde Paul Scheffer zijn geruchtmakende artikel 'Het multiculturele drama'. Dat stond voor hem aan het begin van een onderzoek naar de verschillende aspecten van immigratie en integratie. Hieronder kijkt hij op een persoonlijke manier daarop terug.



De conclusie van mijn beschouwing 'Het multiculturele drama' uit januari 2000 luidde: een parlementair onderzoek naar het immigratie- en integratiebeleid is nodig, want nu worden hele generaties onder het mom van tolerantie afgeschreven. Het huidige beleid van ruime toelating en beperkte integratie vergroot de ongelijkheid en draagt bij tot een gevoel van vervreemding in de samenleving. De tolerantie kreunt onder de last van achterstallig onderhoud. Met de nodige aarzeling voegde ik er nog een zin aan toe: het multiculturele drama dat zich voltrekt, is dan ook de grootste bedreiging voor de maatschappelijke vrede.

Aanleidingen voor mijn beschouwing over het multiculturele drama waren er genoeg: de groeiende kloof tussen zwarte en witte scholen in mijn eigen Amsterdam; de tomeloze agressie van veel Marokkaanse jongeren; de morele vragen die de opvang en ook de uitzetting van asielzoekers opwierpen; en het achterblijven in het onderwijs van de kinderen van de migranten. Dat alles riep een onderhuids onbehagen op: ik had werkelijk niet het idee dat de samenleving er beter op werd.

Ik ging bij mezelf te rade, merkte dat mijn eigen verdraagzaamheid onder druk stond en wilde vervolgens iets terugzeggen. De grote nadruk op maatschappelijke samenhang in mijn beschouwing over het multiculturele drama kwam voort uit het besef dat een open samenleving breekbaar is. Ik dacht: hoe meer we het conflict tot ons laten doordringen, hoe beter we het kunnen hanteren. De lange traditie van conflictvermijding, die de Nederlandse samenleving veel heeft opgeleverd, gaf geen goed antwoord op de migratie. Ik maakte me grote zorgen over de maatschappelijke vrede in ons deel van de wereld en geloofde dat de migratie de democratische omgangsvormen ten zeerste zou beproeven.

Dat is tot op de dag van vandaag mijn voornaamste beweegreden geweest om over deze kwesties te schrijven. Juist het niet stellen van vragen over de problemen die alle omvangrijke migratiebewegingen met zich meebrengen, heeft het populisme zo'n kracht gegeven. Ik had graag gezien dat de gevestigde partijen zich deze thema's eigen hadden gemaakt en niet de andere kant op hadden gekeken totdat een aanzienlijk deel van de kiezers aan de noodrem trok. Mijn beschouwing over het multiculturele drama wilde zo'n ontwikkeling voor zijn door de aandacht op de problemen te vestigen, maar volgens sommigen heeft ze er juist toe bijgedragen dat de afwijzing van de immigratie salonfähig werd.

Vanaf het moment dat ik mijn beschouwing over het multiculturele drama heb gepubliceerd, is er letterlijk geen dag meer voorbijgegaan dat ik er niet op ben aangesproken. Ik zal het te vaak misbruikte woord 'verrijking' niet snel in de mond nemen, maar ik heb veel geleerd, ook over mezelf. Zoals iemand tegen me zei: 'Als het geen pijn doet gaat het nergens over.' Zo heb ik met vallen en opstaan bijgedragen aan de meningsvorming over een van de belangrijkste vraagstukken van deze tijd. Veel van mijn ervaringen hebben in het hiernavolgende hun neerslag gekregen. Het is daarmee de vermenging van gesprekken en studie, van talloze debatten en eenzame uren tussen de boeken; het risico van een publieke stellingname en dan weer de betrekkelijke veiligheid van de studeertafel.

De ene dag loop ik rond in de Aya Sofia-moskee aan de Baarsjesweg in Amsterdam: een honderdtal overwegend oudere mannen zit bijeen in de hal en kijkt naar de Turkse zender. In de lange gang van deze voormalige garage zijn winkeltjes met groenten, rijst, maar ook met sombere islamitische lectuur. Er heerst een landerige stemming. Het verlangen naar vroeger hangt in de lucht.

Ik spreek aarzelend met enkele imams, de vertaling van het Nederlands naar het Turks maakt het allemaal nog stroever. We hebben toch gedaan wat er van ons verwacht werd: hoezo is er een drama? Een handvol meisjes in bonte hoofddoeken knikt instemmend. Maar de hervormingsgezinde directeur van de Turkse moslimorganisatie Milli Görüs zegt: 'Mijn probleem is dat mijn mensen denken dat hun achterstand is ontstaan omdat ze niet voldoende moslim zijn. Ik zeg dat we los moeten komen van het denken in termen van meerderheid en minderheden, hij antwoordt: 'Ja, er komt een dag in Amsterdam dat de meerderheid een minderheid is. Ik zie dat met angst tegemoet.'

Een andere dag zit ik in een zalencomplex bij het Centraal Station in Rotterdam bij de enthousiaste oprichting van Alumnia, een netwerk van hoogopgeleide Marokkanen. Mannen in serieuze pakken en oogverblindende vrouwen. Er is geen enkele hoofddoek te zien. De ambities zijn torenhoog: hier is de wil om vooruit te kijken overduidelijk.

De boosheid is overigens ook onmiskenbaar, maar ik denk: zonder ambities zijn er ook geen frustraties. En toch hoor ik te veel bitterheid in de gesprekken aan tafel: 'Alles wat van ver komt vinden jullie interessant, behalve de mensen.' Altijd voel ik me op zulke momenten opgesloten in het gevoel ambassadeur te zijn van de witte meerderheid. Telkens moet ik de vraag beantwoorden: 'Wat willen jullie nu van ons? Zeg het dan.' Plotseling zegt iemand aan het andere eind van de tafel: 'In Nederland doet men nu met ons wat men met de joden had moeten doen: beschermen, opbergen.'

Zo ben ik op een dag te gast in de Bijlmer, waar een zaaltje vol Surinamers op een heftige en ook vrolijke manier met me van mening verschilt over het probleem van de dubbele loyaliteit. Kun je Surinamer en Nederlander tegelijk zijn en hoe gaat dat in zijn werk? Pas iets later wordt het duidelijk: de Surinamers uit Nederland worden in Suriname niet echt toeschietelijk behandeld, ze zijn eigenlijk te Hollands geworden. Zeuren over op tijd komen, niet meer gewend aan de kleine corruptie, dat soort problemen. De aanwezigen vinden dat Suriname te onverschillig staat tegenover zijn migranten, maar ook dat de Surinamers in Nederland meer aan hun land van herkomst zouden kunnen bijdragen. Met enige jaloezie wordt gesproken over de hulpvaardigheid van de Turkse gemeenschap na een aardbeving in Turkije.

Ik noteer losse opmerkingen tijdens het debat: 'De Bijlmer is de eerste stad die Surinamers op Hollanders hebben veroverd. Ik baal van Nederland met zijn miljoenen wetjes.' De reacties na mijn voordracht gaan op en neer tussen iemand die kribbig opmerkt: 'Je probeert ons klein te houden', en een ander die zeker weet: 'Je wilt een deal met ons sluiten.' Na afloop voegt iemand me honend toe: 'Luister, we zijn geen hobby of zo.' Ik denk bij mezelf: het zal wel, maar ik wil ook niet mijn beroep van jullie gaan maken.

Weer een andere dag ben ik in een buitenwijk van Lelystad bij een islamitisch rouwritueel aanwezig. Ik zit op een bank in de huiskamer, terwijl op het tapijt voor me een paar mannen vurig in de richting van Mekka bidden. Hun voorhoofden raken bijna mijn schoenpunten. Ik knik bemoedigend naar de Libanese imam die het zesenvijftigste vers uit de Koran voorleest, waarin het gaat over het laatste oordeel en hoe de ongelovigen zullen drinken van het hellekooksel. Voor iemand die geen gelovige is een wat ongemakkelijk gevoel, dat overigens in het niet valt bij de liefdevolle ontvangst. We spreken na afloop over de gespannen toestand in Nederland en een van de aanwezigen zegt: 'Moslims zijn de grootste bedreiging voor de islam.' De woorden van een andere imam komen weer in mijn herinnering bovendrijven. Tijdens een debat vroeg hij met wanhoop in zijn stem aan een van de gelovigen, die hem zojuist scherp had aangevallen: 'Ik zeg tegen mijn broeder: Allah kijkt naar ons. Zijn we goede moslims zoals we nu zijn? Als we sterk staan dan komen we voor elkaar op, dan zouden we toch een voorbeeld van harmonie moeten zijn?'

De ene dag op mijn eindeloze rondgang door Nederland spreek ik in Zwolle een zaal vol jongeren uit de Turkse gemeenschap toe en voel ik hoe moeilijk het wantrouwen te overwinnen is. Wat zijn eigenlijk de bedoelingen van deze spreker, die zo de nadruk legt op alle problemen? Waarom heeft hij het aldoor maar over de taalachterstanden? Schuilen er geen onheuse bedoelingen achter die bezorgdheid? 'U hebt de graankorrels geleverd waar de populisten het meel van hebben gemaakt, dat is uw tragiek.' Een ander zegt: 'Er is verschil tussen verantwoording afleggen en verantwoordelijkheid voelen.'

Ik moet terugdenken aan wat een Turkse jongen, die werkt als journalist, eerder tegen me zei: 'Wat heeft dit land me eigenlijk te bieden?' Bij die woorden voelde ik ergernis opkomen, want waarom heb ik zo weinig gehoord dat mensen dankbaar zijn dat ze hier kunnen leven? Dat ze, net als ikzelf overigens, de vruchten kunnen plukken van eeuwen van vreedzaam en welvarend samenleven? Pas aan het einde van een lange middag klaart de lucht op en een paar dagen later schrijft de organisator in een bedankbriefje: 'Een Turks spreekwoord luidt: een ware vriend spreekt ook bittere woorden.'

Nog zo'n dag op mijn zwerftocht: ik spreek de afdelingsvergadering van een politieke partij in het Amsterdamse stadsdeel Slotervaart toe. De zaal is tot op het bot verdeeld tussen de gevestigde partijleden en de nieuwkomers. Een vrouw wier zoon wordt geterroriseerd door buurtgenoten zegt: 'De Nederlandse jongens hebben het op straat verloren van de Marokkanen; de afrekening komt later als ze een baan willen.' Het is niet lang na de moord op Theo van Gogh en iemand anders merkt eenvoudigweg op: 'Ze zijn te ver gegaan.'

De aanwezige Marokkanen laten het niet over hun kant gaan: 'Wanneer ziet men mij als Nederlander: ik heb toch alles gedaan om niet op te vallen?' Inderdaad, de uitnodiging aan migranten om zich in de samenleving te manifesteren is dubbelzinnig: bij velen is de stilte een manier om te overleven en een strategie van behoedzame aanpassing. We hebben slechte ervaringen met zichtbaarheid. Maar er is ook altijd weer het tegenstrijdige verzoek van migranten en hun kinderen: 'Beoordeel me los van mijn achtergrond, maar vergeet nooit waar ik vandaan kom.' Zo zijn we aan beide kanten gevangen in dubbelzinnigheid.

Weer een andere dag ben ik op bezoek bij een parlementslid en later bij een hoogleraar, die beiden bedreigd worden vanwege hun uitlatingen over de islam. Oog in oog met een handvol beveiligers vraag ik me beklemd af in welk land ik verzeild ben geraakt. Het onbevangen idee dat de vrijheid van spreken alom gewaardeerd wordt, behoort ineens bij een ver en onwaarschijnlijk verleden. Hoe kan het dat we ons zo onkwetsbaar hebben gevoeld? Hoe kan het dat twee migranten - de een uit Somalië, de ander uit Iran - het land zo met zijn eigen tekorten hebben geconfronteerd?

Het kamerlid brandt tijdens een gesprek ineens los: 'Ik bedoel het niet persoonlijk, maar je kiest altijd de veilige kant, de afstand. Stukken schrijven, college geven, en maar kankeren op het parlement, onze meest vitale institutie die in verval is geraakt. Maar zelf echt iets doen, nee, aan de zijlijn staan roepen. Een risico nemen, daar zijn jullie niet erg goed in.' Ik ontplof: 'Hoezo jullie, kunnen we het persoonlijk houden? En wie bepaalt hier eigenlijk wat het centrum is en wat de zijlijn? Er zijn zoveel manieren om verantwoordelijkheid te dragen. Schrijven is dat misschien wel bij uitstek, omdat je zelf altijd de zwakste schakel bent, je nooit achter een ander kunt verschuilen.'

Zo is het telkens gegaan: de afgelopen jaren waren een rauwe en ontroerende ontdekkingsreis in eigen land, zeg maar gerust een inburgeringscursus om van te dromen. We leven in een land van aankomst, een land waar velen van heinde en verre naartoe zijn gekomen en een land waar mensen al generaties lang leven. Dat is een kwetsbare verandering. Het debat is vaak fel, omdat er veel op het spel staat. Kader Abdolah schreef in een reactie op mijn multiculturele drama: 'Paul Scheffer, ga aan de kant. Dit land is nu ook van ons. Ik antwoordde hem door te zeggen dat er ruimte genoeg voor ons beiden is, maar dat ik het mooi vond dat hij zei: Dit land is nu ook van ons.' Later dacht ik dat we verder zouden zijn wanneer hij zou schrijven: 'Dit land is nu ook van mij.' Maar misschien moeten we wel concluderen dat het land momenteel van steeds minder mensen is, dat het aan iedereen dreigt te ontglippen. De uitnodiging bestaat er nu in om zich het land opnieuw toe te eigenen en daarmee zal het een ander land worden.

Het zoeken begon met de gedachte tot hier en niet verder en werd onontkoombaar tot hier en nu verder. Een verschrijving hielp me op weg. Ergens in een beschouwing merkte ik op dat migranten die 'de rest van hun leven' in dit land verblijven, meer moeite zouden kunnen doen om zich de taal eigen te maken. Toen ik het teruglas, stond er niet 'de rest van hun leven', maar 'de rest van mijn leven'. Ik veranderde het, maar nu denk ik dat er had moeten staan 'de rest van hun en mijn leven'. Pas wanneer we beide gezichtspunten serieus nemen, kunnen we uiteindelijk zeggen 'de rest van ons leven'.

Paul Scheffer is hoogleraar grootstedelijke problematiek aan de universiteit van Amsterdam

Dit is, enigszins bekort, het slot van het eerste hoofdstuk van 'Het land van aankomst' dat sinds gisteren in de boekhandel ligt. Uitgeverij De Bezige Bij, 478 pagina's, 22.50 euro, gebonden 27.50 euro. Vrijdag verschijnt in De Letteren een bespreking van het boek


DS, 06-10-2007
__________________
"Never argue with an idiot, they'll just bring you
down to their level and beat you with experience." (c)TB
Met citaat antwoorden