Enkele post bekijken
  #1  
Oud 15th January 2024, 03:39
bijlinda's Avatar
bijlinda bijlinda is nu online
Administrator
 
Geregistreerd op: Nov 2004
Locatie: Hasselt
Posts: 1,830
Post Hoe fast fashion het milieu kapotmaakt

Een kleerkast vol plastic: hoe fast fashion het milieu kapotmaakt


Van alle kledingvezels die worden geproduceerd, bestaat 69 procent uit plastic. Polyester, acryl en co. zijn goedkoop, maar ook een nachtmerrie voor het milieu. Hoe kon onze tweede huid plastic voor eenmalig gebruik worden?



Te veel kleren, meestal gemaakt van aardolie, die te snel afval worden: de modesector heeft zich vastgereden in zijn eigen lagekostenmodel. Nu dwingt Europa de industrie tot de grootste transformatie in dertig jaar. Vijf weken lang zoekt De Standaard uit hoe groot de uitdaging is, en waar de oplossingen liggen. Dit is de eerste aflevering.

Op de Antwerpse Meir heerst Koning Polyester, blijkt uit een steekproef: ik ga vijf modeketens binnen en bekijk telkens de eerste vijf kledingstukken vanaf de ingang. Elk stuk bevat minstens 60 procent polyester, de meeste 100 procent. Zelfs in een winkel die Cotton Club heet, telt het eerste rek geen enkel stuk in katoen. Elders check ik een jurkje dat van wol lijkt, maar bestaat uit 60 procent polyester, 29 procent acryl en 11 procent nylon. Prijs: 40 euro.

“Ik kijk nooit naar die labels”, zegt een tiener die de C&A uit komt met een vriendin. “Waar kun je die samenstelling zien?” Ze vist nieuwsgierig haar aankoop uit de tas. Het is een zwart glanzend topje, 100 procent polyester. Hoelang hoopt ze het te dragen? “Ik draag dingen tot ik ze beu ben. Dat kan drie jaar zijn, maar ook een week.”

“100 procent polyester? Oh ja, ik heb eens zo’n truitje gekocht op (de Chinese website) Shein”, zegt een ander meisje. “Ik kreeg er kippenvel van, dus dat draag ik niet meer. Maar van welke stof mijn kleren gemaakt zijn, daar heb ik ook vandaag niet op gelet.”

Voor Lien De Spiegeleer, die met haar twee dochters pauzeert op een bankje, ligt dat anders. “Ik weet dat veel van onze kleren niet milieuvriendelijk zijn, maar wij kunnen het ons niet veroorloven om daarop te letten”, zegt ze. “Wij werken allebei voltijds, en zijn met z’n vieren thuis. Je moet maar eens proberen voor iedereen nieuwe schoenen te kopen. Zelfs in de goedkopere winkels is het duur. Dat is jammer, want ik merk het verschil in kwaliteit. Ik paste daarnet een winterjas van 120 euro, die was voelbaar dikker en viel beter.” Ze wijst naar de jas in de tas tussen haar knieën. “Maar deze komt van Primark. Ik weet dat ik hem volgend jaar zal moeten wegsmijten.”

Weg van de Meir stap ik de boetieks van de Antwerpse modebuurt binnen. In de omgeving van de Nationalestraat lopen er tien keer minder mensen. Hier zie ik voor het eerst, na goed zoeken, twee truien van echte wol. Kostprijs: 150 en 245 euro (met korting). Die duurdere trui hangt eenzaam tussen peperdure bloesjes in polyester.

Polyester, polyamide, acryl, nylon en veel andere kunstvezels zijn gemaakt van petroleum. Door aardolie op hoge temperatuur te ‘kraken’ krijg je korrels plastic. Machines trekken zulke korrels op 285 graden Celsius tot een polyester draad. Een gamma aan chemicaliën maakt die zachter, glanzender, waterafstotend, kreukvrij of nog veel meer. Na al die energie-intensieve stappen is het eindproduct niet zo eenvoudig te onderscheiden van natuurlijke vezel. Behalve in prijs dan.

“Wil ik een jurkje van zijde maken, dan kost de stof 26 tot 30 euro per meter”, zegt ontwerpster Henriette Ernst, docent aan de Antwerpse modeacademie. “Bij polyester is dat 3 tot 4 euro en het resultaat lijkt op dezelfde vloeiende manier te vallen.” Katoen kost nog het dubbele. “Bovendien hoef je polyester niet te strijken”, zegt een winkeluitbaatster in de binnenstad. “Dat willen mensen niet meer. Daarom krijg ik deze winter geen broeken in natuurlijke vezels meer binnen, sorry.”


Microplastics

In 1975 was 30 procent van alle textielvezels gemaakt uit fossiele brandstof. Vandaag is dat 69 procent. Over zeven jaar zal het driekwart zijn. De mode-industrie is de op twee na grootste afnemer van plastic. Gedumpte plastic kleren zijn een onderschat milieuprobleem. Steeds meer arme landen willen hun grenzen sluiten voor de stortvloed van onbruikbare tweedehands fast fashion. Elke seconde wordt ergens op de wereld een container vol kleren gestort of verbrand; de modevuilnisbelten in arme landen zijn vanuit de ruimte te zien. Polyester doet er minstens 200 jaar over om te ‘vergaan’ tot microplastics. In 2015 werd bij de productie van polyester evenveel CO₂ uitgestoten als in heel Mexico, zoveel als 180 steenkoolcentrales. De productie van het supergoedkope stofje eist volgens het Water Footprint Network zeven keer meer water dan (het al erg dorstige) katoen. Zo wordt de ecologische voetafdruk van een T-shirt van polyester geschat op 5,5 kilogram aan CO₂-uitstoot, bij een T-shirt van katoen is dat 2,1 kilogram.

Bij elke wasbeurt geven polyester kleren bovendien 4.000 stukjes microplastics af. We gooien elk jaar zo het gewicht van 50 Eiffeltorens aan microplastics in de oceaan. Nieuw onderzoek toont aan dat zelfs bij elke draagbeurt meer microplastics in de lucht belanden dan tot nu toe gedacht.

In 2012 kocht de gemiddelde Europeaan 40 procent meer kleren dan in 1996. In diezelfde periode daalde het aantal keren dat mensen in rijke landen hun kleren dragen stelselmatig, tot nog zeven keer volgens sommige peilingen. Trends die een kort leven beschoren zijn, kunnen niet bestaan zonder polyester. Tussen 1980 en 2020 steeg de productie van polyester exponentieel, van een paar ton tot minstens 100 miljoen ton, terwijl de hoeveelheden wol en katoen min of meer gelijk bleven. Er zijn gewoonweg niet genoeg schapen of velden met katoen of vlas om fast fashion mogelijk te maken.

“De mode-industrie stevent af op onhoudbare volumes van microplastics en giftig afval”, waarschuwt de ngo Changing Markets Foundation. Hoe kon onze tweede huid plastic voor eenmalig gebruik worden?


Magie uit het labo

Vezels uit aardolie ontstonden in Amerikaanse labo’s in de jaren 50. De makers zagen zichzelf als revolutionairen. “De mens heeft verbeterd wat een schaap per ongeluk doet”, jubelde Andrew E. Buchanan, manager van het Amerikaanse chemische concern DuPont. In 1939 had DuPont een onwaarschijnlijk kassucces met nylon, een sterkere vervanger voor zijden kousen. Warenhuizen werden bestormd. In 12 maanden vlogen 64 miljoen paar kousen over de toonbank. Na 1945 ontstonden onder andere polyester en acryl, een wolvervanger die niet kriebelt en niet krimpt. Dankzij de “wonderen der chemie” kon DuPont gordijnen aanbieden die sneller droogden, en uniformen die je niet hoefde te strijken.

Dat al die “mirakels uit het labo” ooit de kleerkasten van de middenklasse zouden domineren, had niemand gedacht. “Veel klanten reageerden onwennig op nylon lakens”, schrijft historica Regina Blaszcyck, die in de archieven van DuPont dook. De eerste polyester truien vertoonden al na één dag dragen harde, irriterende balletjes. Tot hun chagrijn ontdekten weverijen die het eerste acryl insloegen bij DuPont dat ze “alle kleuren konden produceren, zolang het beige was”. Om een afzetmarkt te creëren, lanceerde DuPont de grootste reclamecampagnes ooit in de modesector: het budget ging van 10 miljoen dollar in 1962 naar 24 miljoen in 1970. DuPont stelde kleren uit aardolie voor als het hoogtepunt van “comfort, moderniteit en performance”.

Een meesterzet was ook de oversteek naar Parijs, in de vroege jaren 50. DuPont kreeg het voor elkaar dat modehuizen als Dior en Givenchy volledige collecties uit synthetische stoffen maakten. In ruil betaalde de chemie de wereldwijde advertenties, dure shows en exclusieve fotografen die Europese modehuizen zich na de oorlog niet echt meer konden veroorloven. Het was volgens Blaszcyck een historisch kantelpunt. “Vezelproducenten namen voor het eerst het terrein in dat eerder exclusief toebehoorde aan winkels en kleermakers.”

Ook vandaag is de chemiesector machtig in de modewereld. Volgens de Nederlandse textielingenieur Natascha van der Velden staat dat duurzamere mode in de weg. “De meeste ontwerpers hebben nooit wetenschappelijk onderzoek gedaan en vinden moeilijk betrouwbare informatie over stoffen of productieprocessen”, schrijft ze in haar doctoraat uit 2016. “Ze kunnen claims over duurzaamheid uit de media moeilijk beoordelen op hun waarheidsgehalte. In een complexe industrie als mode is dat een probleem.”


Desillusie

Toen textielconservator Kim Verkens in 2009 in het Antwerpse Modemuseum begon, was de heersende gedachte dat moderne kunstvezels sterker zijn dan natuurlijke materialen. “Maar toen ik de dozen van onze nieuwere collectiestukken opende, zag ik al snel tekenen van degradatie”, zegt ze. “Sommige stukken zien er iedere keer dat ik ze bekijk slechter uit.” Ze toont met pijn in het hart nepleren jasjes van Maison Margiela (1990) die in schilfers uiteenvallen, de witte, chemische laag op de jasjes van Courrèges, schoenen van Walter Van Beirendonck die te fragiel zijn geworden om nog te dragen.

Dit is de ravage die de tijd aanricht met polyurethaan, nog zo’n populaire plastic vezel uit aardolie. Polyurethaan wordt als een dekkende laag op textiel gezet. Het materiaal maakt dat er merknamen op T-shirts gedrukt staan, dat handtassen een ‘lederlook’ krijgen en dat spotgoedkope rokjes van polyester glanzen als het duurste zijdesatijn. Maar zelfs in het volledig van de buitenwereld afgesloten conservatieatelier toont kunststof haar instabiele aard.

“De kunststof coatings beginnen te zweten en lekken weekmakers (ftalaten, waarvan sommige schadelijk zijn voor de mens, red.)”, zegt Verkens. “Andere zijn aan het ‘offgassen’, dat wil zeggen dat er chemische deeltjes vrijkomen.” In het Modemuseum wordt elk stuk in vitrinekasten gemonitord en leveren die kleine partikels geen groot gevaar op. “Maar je wilt geen polyurethaan in je leefmilieu of drinkwater”, zegt Verkens. “Het is afval dat niet vergaat. Het is ook amper te recycleren.”

Verkens heeft gemerkt dat het nieuwste polyurethaan nog instabieler is dan dat van tien jaar terug. “De industrie verkort de koolstofketens van het materiaal. Dat maakt het goedkoper en vergroot het aanbod aan kleuren. Maar hoe nieuwer een kledingstuk is, hoe korter de levensduur die wij zien.” Dit is wegwerpmode in de zuiverste zin van het woord.

“Wij zien bepaalde materialen daarom liever niet meer binnenkomen in ons depot”, zegt Verkens. “Maar als je een merk zoals Prada wilt volgen, dan kun je het niet meer vermijden.” Het museum probeert nieuwe stukken nu sneller te fotograferen. Want tegen de tijd dat het die wil presenteren aan een publiek, zullen ze waarschijnlijk niet meer toonbaar zijn. “We hebben een omslag in ons denken moeten maken”, zegt Verkens. “Honderd jaar meegaan, zoals onze oude zijden collectiestukken, dat is voor deze mode niet weggelegd.”


Redder van de natie

Afgedankte kunststof kleding gaat nooit echt weg. Wetenschappers stellen vast dat microplastics de cellen van dieren beschadigen. Ze schatten dat er nog tien jaar onderzoek nodig is voor we weten wat ze precies met mensen doen. Intussen stapelen ze zich op in placenta’s, in de voedselketen, aan de Zuidpool en in de oceanen. Een microplasticvrije controlegroep bestaat amper nog. Geld voor zulke complexe studies is bovendien moeilijk te verzamelen.

Toch is duidelijk dat de productie van kunstvezel een flinke tol eist. Sinds milieuprotesten in de jaren 70 wagen rijke landen zich er meestal niet meer aan op grote schaal. China neemt vandaag 70 procent van de wereldwijde productie van kunstvezels voor zijn rekening. Het betaalt een hoge prijs qua energieverbruik, gezondheid en biodiversiteit. In 2011 riskeerden meer dan 12.000 Chinezen in Dalian hun leven door te betogen tegen een fabriek die paraxyleen maakte, een giftige stof nodig om polyester te maken. Ze wilden niet het volgende ‘kankerdorp’ worden. De overheid gaf toe en verhuisde de fabriek. Drie jaar later hadden betogers in Maoming, in het zuiden van China, minder geluk. De politie schoot minstens twee mensen dood, de overheid beweerde in lokale kranten dat de fabriek er niet zou komen en gaf intussen toestemming aan olieraffinaderij Sinopec om ze toch te bouwen. Zonder China, bewijzen de labels in de Antwerpse winkelstraten, bestaat er geen winterjas of dikke sjaal met een prijskaartje onder de 50 euro.

Dat China zo cruciaal zou worden voor de democratisering van de mode had niemand kunnen denken. En al zeker niet ambtenaar en partijman Chen Jinhua, die in de jaren 60 de opdracht kreeg om de textielindustrie te ontwikkelen. Terwijl zijn leeftijdgenoten in Amerika leerden dat ze – in tegenstelling tot hun ouders – elk jaar een nieuwe stapel truien van nepwol konden kopen, zat Chen met de handen in het haar. “Wij zaten met die gehate rantsoenbonnetjes voor kleding”, schrijft hij in een terugblik op zijn carrière. “Er was geen materiaal om kleren van te maken. Voedsel was schaars en katoen nam alleen maar de plaats van voedingsgewassen in. We hadden geen kunstmest of pesticide om de katoenproductie te verbeteren. Hoe moesten wij in hemelsnaam bijna een miljard mensen kleden? We hadden geen grondstoffen, geen machines en hingen volledig af van het buitenland.”

Op alle mogelijke manieren probeerden Chen en zijn collega’s de technologie te kopen om garen te draaien uit hout, en later aardolie. China onderhandelde op het hoogste diplomatieke niveau met Japan, waar de Amerikanen de productie van polyester intussen hadden uitbesteed. Maar Tokio schermde die lucratieve sector af, in naam van het strategische nationale belang. Ook Taiwan, dat geen diplomatieke relaties had met China, stond geen samenwerkingen toe. Pas toen de Amerikaanse president Richard Nixon in 1972 communistisch China aan de borst drukte in plaats van Taiwan, kregen de Chinezen toegang tot het bedrijfsgeheim achter polyester. Kunstvezel werd de redder van de natie. “Eindelijk moesten we niet meer beslissen wie kou zou lijden en wie niet”, schrijft Chen. “Ook op het platteland konden mensen kleren krijgen. We hebben meer dan een generatie gezwoegd voor die vooruitgang.”


Trucks vol cash

Tot begin jaren 90 was China slechts een van de vele spelers. Door internationale handelsverdragen vielen toen de importtarieven op textiel weg, en de vastgelegde hoeveelheden kleren die elk land mocht exporteren. Peking, nog maar net ontsnapt uit de ergste armoede, greep zijn kans.

In een wolkenkrabber in Taipei vertelt zeventiger Justin Huang, voorzitter van de Taiwan Textile Federation, over die stroomversnelling. Hij is al jaren een cruciale schakel tussen de grote, naamloze fabrieken in Azië en de merken in de winkelstraten. Hij kent de maakindustrie als weinig anderen. “Tot de jaren 90 lieten de grote westerse merken hun kleren meestal maken in Zuid-Korea of Taiwan. De Chinezen hadden oude weefgetouwen, maar ze gingen allemaal tegelijk moderniseren. Toen begonnen merken druk op ons te zetten om ook te verhuizen naar China, of te investeren in fabrieken daar. De arbeid was er goedkoper, de volumes waren gigantisch. Ik herinner me een bedrijf in Shandong dat uitbreidde. In één jaar tijd kon het plots dubbel zoveel garen spinnen als heel Bangladesh.”

Het geld vloeide. “Als de fabrieken in China ’s ochtends openden, stonden al honderd vrachtwagens klaar om kleren op te halen”, zegt Huang. “Alles werd afgehandeld in cash, drie zakken biljetten per truck. Maar sindsdien is het evenwicht in de modesector wankel.”

Ook al werkt de mode-industrie graag met geheimhoudingsovereenkomsten, toch praat Huang vrijuit. “Zara heeft alles kapotgemaakt”, gniffelt hij. “Mensen kopen graag goedkope kleren van goede kwaliteit. Eind jaren 90 begon Zara goedkope kleren van slechte kwaliteit te maken. Het gevolg? Mensen moesten om de twee weken iets bijkopen. Daarvoor was Benetton (een duurder merk dat zich vandaag positioneert met duurdere wollen truien, red.) de onbetwiste koning van de winkelstraat. Zara heeft hen voorbijgestoken. En iedereen moest volgen.”

“Eind jaren 80 maakten ontwerpers maar twee collecties per jaar”, zegt ontwerpster en docente Henriette Ernst. “Nu zijn ze gedwongen de ene na de andere te produceren, met een waanzinnig overschot tot gevolg. Vertragen is nodig, maar de sector is er bang voor.” Big oil rekent bovendien op inkomsten uit de modesector, want de vraag naar olie voor transport of energie zal op termijn dalen. Het oliebedrijf BP schat dat 95 procent van zijn toekomstige groei uit plasticproductie zal komen. BP heeft dus geen belang bij biologisch afbreekbare mode.

Vandaag doen modemerken graag beloftes over de vergroening van de polyesterproductie. Maar die kunnen ze niet waarmaken, omdat de essentie van hun product is uitbesteed aan de chemische sector of aan onderaannemers die veel kleren moeten leveren tegen piepkleine marges. In feite vergrijst het productieapparaat in plaats van te vergroenen. Leveranciers van Amerikaans fracking-gas hebben steeds nauwere banden met de textielsector. De grootste polyesterproducent van China, Hengli, investeert miljoenen in een site die vanaf 2025 polyester zal maken uit steenkool in plaats van aardolie. Want nu Chinese energieleveranciers afstappen van fossiele brandstoffen, is er steenkool genoeg, én tegen betere prijzen.

Verdrinkt de wereld, met een jaarlijkse productie van minstens 100 tot mogelijk 150 miljard kledingstukken, zo niet stilaan in de kleren? Huang gooit zijn handen in de lucht. “Je moet aan de grote merken vragen waarom ze hun aandeelhouders elk jaar groei beloven”, zegt hij. “Wij als toeleveranciers moeten gewoon volgen.”


Subsidieslurpers

Volgens ontwerper en filosoof Joe McLeod is de grondoorzaak van onze consumptiecrisissen dat te veel producten geen “ingebouwd einde” hebben. Minstens 70 jaar na de massale uitrol van kunstvezels hebben de makers ervan nog geen flauw idee wat ze met alle afgedankte plastic kleren moeten doen. Hoe zou zo’n doordachte, schone oplossing voor oud polyester eruit kunnen zien?

Ik kijk naar een vormeloos hoopje gestolde bruine prut in het Kortrijkse Centrum voor Circulaire Materialen van Centexbel, expertisecentrum van de textielnijverheid. Tussen de plastic bubbels zitten enkele ruwe draden, te vergelijken met engelenhaar voor kerstbomen van de goedkoopste categorie. Het hoopje lijkt massief en hard, maar als ik het aanraak, blijven ruwe bruine snippers aan mijn huid plakken. “Dit staal was onze eerste poging om van polyester sportkleding een nieuwe textielvezel te maken”, vertelt Isabel De Schrijver van Centexbel. “We hebben grondstoffen ingezameld in het tweedehandscircuit en handmatig alle elementen verwijderd die niet van polyester zijn. Het resultaat was geen succes.”

Een Europees actieplan voor textiel wil dat meer gebruikte textielvezels weer omgezet worden in nieuwe kleding. Dat was de inzet van dit experiment. “Want als gebruikte kleren vandaag al worden benut, is dat meestal in een vorm van downcycling”, legt De Schrijver uit. “Ze worden poetsdoekjes voor eenmalig gebruik, of ze worden verbrand voor energie. Maar zo maak je van een waardevolle polymeer (keten van moleculen waaruit plastic bestaat, red.) iets met een ultrakorte levensduur. Dat is jammer, want er zit meer potentieel in.”

“Er zat toch te veel chemische vervuiling op de stof”, zegt De Schrijver, wijzend naar de bruine bubbels. Het gaat om onzuiverheden die op een lagere temperatuur dan polyester smelten en daardoor uit de machine lekten. “Zo konden we geen sterke nieuwe draad draaien. Andere materialen op het weefsel, zoals restjes polyurethaan, blokkeerden dan weer de filters van de machine. En misschien was het polyester zelf ook al te veel gedegradeerd.”

De Schrijver benadrukt dat er veel interesse is in upcycling van polyester. “De fabrikanten van recyclagemachines boeken veel vooruitgang. Dat geeft me goede hoop, ook al is de technologie nog nergens klaar om industrieel in te zetten. Maar we zullen er wel iets op móéten vinden. We kunnen niet blijven kleren dumpen in Afrika of Azië.”

Toch noemt een criticus uit de textielsector de vele start-ups die projecten aan recyclage van polyester wijden vlakaf “subsidieslurpers”. “Natuurlijk kun je in een labo van een stukje textiel nieuw textiel maken, als je rustig de tijd hebt om alle contaminatie eruit te halen”, klinkt het. “Hoe gaan we dat doen met ongesorteerde kleren op een sneldraaiende recyclagelijn, en op de schaal die nodig is?”


Nieuwe flesjes versnipperen

Nog uitdagender dan het technische verhaal is het kostenplaatje, dat volgens De Schrijver “vandaag niet in het voordeel van recyclage speelt”. “Nieuw plastic uit Azië blijft goedkoper. Zolang overheden textielbedrijven niet verplichten om minstens een deel van hun collecties uit gerecycleerd materiaal te maken, maakt dit verhaal weinig kans. Want elke stap maakt de vezel duurder. Je moet polyester inzamelen, zuiveren, vermalen, weer smelten, noem maar op.”

Waarom adverteren winkels dan al volop stukken in “gerecycleerd polyester”? Justin Huang geeft het antwoord dat anderen uit de sector liever off the record vermelden. “Omdat de Chinezen nieuwe petflesjes produceren met als enige doel ze te versnipperen voor de kledingindustrie”, grijnst hij. In plaats van een bestaande afvalstroom te benutten, ontstaat zo een tweede stroom aan extra plastic.

De bron van petflessen valt bovendien droog, nu de drankensector steeds meer afnemer is geworden van zijn eigen oude plastic. “Sinds kort mogen die bedrijven hun flessen recycleren en hergebruiken”, zegt De Schrijver. Daardoor is de prijs van oude petflessen plots enorm gestegen, en de textielsector is door de schaarste heel erg zoekende. 2023 was op dat vlak een kantelpunt.”

In elk kledingstuk van gerecycleerd polyester zal voorlopig minstens 50 tot 70 procent nieuw plastic verwerkt moeten worden. De gangbare recyclagemethodes beschadigen het materiaal. “De hoge temperaturen maken de ketens van polymeren korter”, legt De Schrijver uit. “Zo krijg je geen sterke draad.” Er worden betere methodes ontwikkeld in labo’s, maar het zal nog jaren duren voor die ook effectief draad aan de mode-industrie kunnen leveren. Gerecycleerd polyester zou juist daardoor nog meer microplastics afgeven dan nieuw polyester, en meer dan twee keer hergebruik zit er waarschijnlijk ook niet in. Ter vergelijking: bij sommige wol of katoen zou vijf keer haalbaar zijn. Als fast fashion uitgaat van veel kleren met weinig kwaliteit, is eenmalig gerecycleerd polyester van nog lagere kwaliteit dan de uitweg? Of is het een pleister op een houten been en greenwashing?

“De overheid zou superhoge belastingen op het gebruik van polyester moeten heffen”, vindt Henriette Ernst. “Zonder wetten verandert de wereld niet. En de wetten moeten radicaal zijn. Ik heb met eigen ogen gezien hoe de mode-industrie de duurzaamheidstrein heeft gemist. Ook de consument moet veranderen. Zolang die alle greenwashing slikt, geen vragen stelt en geen kwaliteit in zijn stoffen apprecieert, verandert dit niet. Wat is er mis met sparen voor een echt goed kledingstuk?”

Ook Verkens ziet de kracht van greenwashing spelen. “Vegan sneakers of vegan leer?”, zegt ze. “Dat zijn gewoon schoenen van polyurethaan.”


Verpolyesteriseerd

Terug in de Antwerpse winkelstraten vertelt Tania Vanryckeghem, de uitbater van de boetiek Sedona, waarom ze wil blijven inzetten op natuurlijke vezels. “Als je iets verkoopt, moet je erachter staan. Polyester is niet hetzelfde: het voelt koud aan, neemt snel geuren op.” Ze weet ook dat haar winkel niet voor iedereen is. “Omdat polyester al zo lang overal is, weten mensen niet meer hoe ze stoffen als wol moeten wassen. De nieuwe generatie is volledig verpolyesteriseerd. Sommige mensen dragen iets maar een paar keer, of ze doen het weg zonder het ooit te wassen.” Binnenkort zal ze de samenwerking met bepaalde merken moeten opgeven. “Die stoppen ook steeds meer kunststof in hun producten. Ik kan hun prijs-kwaliteitverhouding niet meer verantwoorden.”

Zolang de vervuiler niet betaalt, zoals in andere industrieën wel al het geval is, blijft fast fashion verspillen en vervuilen. Maar in de Antwerpse winkelstraten legt Lien De Spiegeleer uit waarom ze soms zwicht voor fast fashion. “Mensen zijn zo hard voor elkaar op het vlak van kleren”, zegt ze. Ze wijst naar Catharina, haar jongste dochter van een jaar of twaalf. “Ik kocht haar een jas, en na drie weken wilde ze hem plots niet meer dragen. Bleek dat de kinderen op school haar hadden uitgelachen omdat hij niet van een hip merk was. Zulke attitudes beginnen al in het derde leerjaar. Ik probeer hen daarom alles te geven wat ze willen dragen.”


DS, 13-01-2024 (Giselle Nath)
Met citaat antwoorden