Te rijk zijn, het kan
Te rijk zijn, het kan (zoals iedereen toch al weet)
Het ‘woord van het jaar’ is nergens representatief voor, schrijft Marc Reynebeau. Toch brengt de keuze ervan een maatschappelijk ongenoegen aan het licht.
Internetspelletje zoals ‘Het woord van het jaar’ kunnen, zoals elke peiling bij een volkomen willekeurige groep respondenten, nergens representatief voor zijn. Het gebeurt overigens ook maar zelden dat onze woordenschat er enkele mooie nieuwe woorden rijker door wordt.
Maar op een metaniveau wordt de enquête al iets interessanter. Ze geeft aan in welke sfeer een specifiek nieuw woord noodzakelijk wordt geacht en dus waar gedeelde gevoeligheden liggen. Zo reveleerde het woord ‘swaffelen’ een tamelijk nihilistische tendens tot obscene balorigheid, terwijl ‘samsonseks’ het bestaan aan het licht bracht van een luxeprobleem bij jonge ouders die hun seksleven niet goed georganiseerd krijgen.
Zo kan ook de editie 2023 van het spelletje ons iets leren: dat in de publieke opinie argwaan, ongenoegen en misschien wel paranoia heersen over sociale onrechtvaardigheid, ongelijkheid en privileges. Zoals over nepobaby’s, die het in de wereld van glamour en entertainment alleen kunnen maken omdat hun ouders daarin al de weg kennen, en niet door eigen verdienste. Wat, als het wordt uitvergroot, een besef suggereert dat niet iedereen aan het leven begint met dezelfde kansen om een droom waar te maken, zelfs al hebben ze er wel het talent voor.
‘Graaiflatie’ kreeg dit jaar de meeste stemmen in de peiling: bedrijven misbruiken de inflatiegolf – en de publieke acceptatie dat alles snel duurder wordt – om hun prijzen excessief op te drijven. Zo boeken ze buitensporige winsten op de kap van gewone mensen, die het net door de ‘legitieme’ inflatie zo al erg lastig hebben om de eindjes aan elkaar te knopen.
Bestaan die verschijnselen? Zeker wel. Van nepobaby’s zijn tal van anekdotische voorbeelden te bedenken. Van de graaiflatie is in Nederland al een schatting gemaakt. Die bedraagt zowat 20 procent, wat neerkomt op een geheel onverantwoorde, louter op misleiding gesteunde transfer van arm naar rijk van miljarden euro’s. In de buurtsupermarkt kost een brood ook nog altijd de helft meer dan vorig jaar, al boet de belangrijkste factor die diende als argument voor de gestegen prijs – de energieprijzen– al maandenlang fel aan belang in.
Afgunstmaatschappij
En ze komen ermee weg, met dat graaien en dat nepotisme. Maar het woordspelletje toont aan dat een deel van de publieke opinie die praktijken wel degelijk als oneerlijke bevoordeling en onrechtmatige verrijking ervaart. Die praktijken hebben altijd bestaan, maar de gevoeligheid ervoor is toegenomen. Dat sluit aan bij een bredere bekommernis over de structurele ongelijkheid in de samenleving.
Die bekommernis wordt snel weggewuifd als een blijk van jaloezie. In de zogeheten ‘afgunstmaatschappij’ zouden kneusjes het niet kunnen hebben, louter uit nijd, dat anderen financieel of in hun carrière beter af zijn, of desnoods wat gewiekster zijn om met slimmigheidjes en handigheidjes snel wat extra geld te verdienen. Zelfs de gunstige pensioenregeling voor ambtenaren zou leiden tot afgunst bij werknemers in de privésector.
Vooral in de fiscaliteit zou die afgunst zich tonen, met name in belastingen die andermans rijkdom en winstjes viseren. De verdenking van jaloezie klinkt in zo’n context als een goedkoop moreel verwijt, en dat is het veelal ook. Dat verwijt gaat immers niet in op de grond van de zaak, maar maakt alleen het motief verdacht als een heimelijke intentie. Die intentie valt evenwel moeilijk te bewijzen. Toch is daar al onderzoek naar verricht: nooit kon worden aangetoond dat afgunst het motief was om nieuwe belastingen in te voeren.
Het flauwe argument zegt veel over de vanzelfsprekendheid die velen toeschrijven aan het eigendomsrecht. Hoge belastingen worden door de critici ervan dan ook snel verketterd als een confiscatie, als een sanctie die een eind wil stellen aan een als oneigenlijk beschouwde toestand.
De politiek filosofe Ingrid Robeyns, hoogleraar aan de universiteit van Utrecht, is daar rechtlijnig in. Onlangs was er ophef over haar stelling dat niemand meer dan tien miljoen euro zou mogen bezitten. Ze heeft voor dat limitarisme zowel praktische als morele argumenten, om te beginnen dat niemand die tien miljoen euro heeft, zich ooit iets zal moeten ontzeggen om de dag door te komen.
Het geval Depardieu
Ultrarijken, zo heet het, verwerven met hun fortuin vaak ondemocratische politieke macht. Hun consumptie werkt verkwisting in de hand en is buitensporig belastend voor het milieu en het klimaat. Aan grote fortuinen zit weleens een crimineel kantje. Grote sociale ongelijkheid corrumpeert en ontwricht de samenleving, en verder staat die rijkdom in geen redelijke verhouding tot de persoonlijke verdienste. De meeste rijken hebben hun rijkdom trouwens niet verzameld met hard werken of dankzij hun bijzondere creativiteit, maar hebben ze gewoon geërfd – ze zijn op hun manier ook een soort nepobaby’s (DS 2 december).
Dat libertairen tegen zulke stellingen een viscerale aversie koesteren, ligt voor de hand, zeker als wegbelasten het enige middel zou zijn om rijkdom in te perken – wat overigens niet is wat Robeyns bepleit. De aversie is evenwel even groot bij liberale politici of bij al wie de kost verdient in het vermogensbeheer.
Daar doen nog andere argumenten de ronde, bijvoorbeeld dat streven naar rijkdom een noodzakelijke prikkel is om professioneel te excelleren. Dat is een erg dubieus argument, maar het raakt wel de kern van het probleem. Die visie verraadt immers een wereldbeeld waarin mensen alleen worden gedreven door materieel gewin. En waarin het ‘excelleren’ van mensen die elke dag met plezier en inzet uit werken gaan, maar het met een bescheiden loon stellen, niet de minste erkenning kan krijgen.
Een praktischer argument wil dat hoge belastingen rijken het land doen uitvluchten. Ook daar is weinig empirisch bewijs voor. De inmiddels weer afgeschafte taks op de grote fortuinen leidde tot een kapitaalvlucht van zowat 0,5 procent. Al waren daar wel een paar spectaculaire gevallen bij – die niet toevallig naar België trokken, zoals de acteur Gérard Depardieu. Hij belandde in het Waalse Estaimpuis, waar zijn status van fiscaal vluchteling geen hinder was om hem prompt tot ereburger uit te roepen. Morele bezwaren kwam er pas eerder deze maand, toen hij wegens seksuele excessen in opspraak kwam en zijn ereburgerschap hem, nog voor hij voor wat dan ook was veroordeeld, werd ontnomen.
Moraal is beweeglijk, ook als politici erfbelastingen willen delegitimeren door ze larmoyant ‘een taks op verdriet’ te noemen. In het residu van dat alles dringt de vaststelling zich op dat veel bezwaren tegen een kritische kijk op rijkdom, al dan niet via belastingen, steunen op erg zwakke argumenten. Wat de vraag doet rijzen of er hoe dan ook wel steekhoudende argumenten voor aan te voeren zijn.
DS, 20-12-2023 (Marc Reynebeau)
|