Het ideaal van geluk en autonomie
Kerstessay ‘Gelukkig en gestoord’
Deel 2: Het ideaal van geluk en autonomie
Nooit leefden we in zo’n grote welvaart, nooit voelden we ons zo ontredderd. Damiaan Denys onderzoekt waarom we leven met angst, hoe nodeloos ingewikkeld we doen over geluk, waarom we tevergeefs reiken naar autonomie. De theorie is eenvoudig, schrijft hij in dit tweede deel, het is de praktijk waarover we struikelen.
Wat is het doel van het menselijke leven? De vraag is al talloze malen gesteld, maar nog nooit is er een bevredigend antwoord op gegeven. Misschien laat zij dat ook niet toe. Daarom, schrijft Freud, richten we ons op een meer bescheiden vraag: wat zien de mensen blijkens hun gedrag zelf als de zin en het doel van hun leven? Wat verlangen zij ervan? Het antwoord daarop kan nauwelijks verbazen: ze streven naar geluk, ze willen gelukkig worden en dat ook blijven.
Naar mijn gevoel wordt er nodeloos ingewikkeld gedaan over geluk. Toch is de theorie eenvoudig. Het is de praktijk waarover we struikelen.
Voor de mens bestaat geluk in twee vormen. Er is het momentane geluk, dat voortkomt uit dingen die ons onmiddellijk bevredigen, bijvoorbeeld een koud glas bier drinken op een hete zomerdag of op een koude winterdag een warme douche nemen. Er is ook het reflectieve geluk, het idee van levensbetekenis of vervulling. Dat geluk is van lange termijn en wordt vervuld wanneer we een mijlpaal bereiken of iets creëren waar we trots op zijn.
De verwarring schuilt in de beoefening van de twee. Hoewel beide vormen van geluk noodzakelijk zijn en ze elkaar aanvullen – er is er geen beter of slechter – spreken ze elkaar tegen. Het momentane en reflectieve geluk vragen om tegengesteld gedrag. Vanuit het perspectief van het reflectieve geluk is het raadzaam om nooit bier te drinken, omdat alcohol schadelijk is, en om altijd een koude douche te nemen, ook op koude dagen, om het immuunsysteem te versterken, waardoor de kans op een gezond en lang leven toeneemt.
Daarnaast zijn de twee types geluk relatief aan de leeftijd. Het momentane geluk is populair bij jongeren, maar haar aantrekkingskracht neemt af naarmate we ouder worden en meer bier hebben gedronken. Het momentane geluk verschraalt en wordt ingeruild voor het reflectieve geluk. Het programma om gelukkig te worden: geen mens kan het helemaal doorlopen, dat weten we, maar het negeren kan ook niet. De mens kan het verlangen naar geluk voltooien noch opgeven.
Ervaringsmachine
In State, anarchy and Utopia, uit 1974, poogt de Amerikaanse filosoof Robert Nozick het hedonisme te verwerpen. Hij fantaseert een ‘experience machine’ bijeen die de mens instant genot verschaft. Stel: je drijft in een warm, behaaglijk bad met elektroden in je brein geïmplanteerd die je ogenblikkelijk neuronaal bevredigen met om het even wat; bijvoorbeeld een koud glas bier drinken op een hete zomerdag of een warme douche nemen op een koude winterdag. Zou de mens in zo’n machine willen plaatsnemen, vraagt Nozick. Nee, filosofeert hij. De mens waardeert genot enkel wanneer hij vooraf het tekort ervaart dat het verlangen drijft. De waarde van een koud glas bier staat in verhouding tot de hevige dorst na de wandeling op een warme zomerdag.
Wordt de waarde van mijn persoonlijkheid niet aangetast als ik elektronisch bevredigd word? Bovendien is de mens niet geboeid door artificieel maar door reëel geluk. De ervaringsmachine leert Nozick dat mensen niet primair geïnteresseerd zijn in genot omdat we belang hechten aan ons verlangen, onze identiteit willen behouden en de actuele werkelijkheid willen ervaren.
Als filosoof bouwt Nozick voort op gedachte-experimenten om zijn hypothese te toetsen. Maar twintig jaar eerder, in 1955, wisten James Olds en Peter Milner het beloningscentrum te lokaliseren in het brein. Olds observeerde dat ratten de elektrische stimulatie van hun septum aangenaam vonden. Wanneer ze zichzelf konden stimuleren door op een hendeltje te drukken, verkozen ze stimulatie boven voedsel, tot ze er dood bij neer vielen.
In 1970 testte de Amerikaanse psychiater Robert Heath het experiment van Olds uit op een mens. Toen de proefpersoon in een drie uur durende sessie de kans kreeg op het hendeltje te drukken, stimuleerde hij zichzelf zo’n 1.500 keer en ervoer hij een zodanige euforie en vervoering dat hij moest worden ontkoppeld – ondanks hevig protest. Wat leren we hieruit? Ten eerste, dat filosofen er goed aan doen zich te verdiepen in neurowetenschappen, en ten tweede, dat wat genot betreft mensen weinig verschillen van knaagdieren.
Toen de dalai lama in 2005, tijdens het congres van de Society of Neuroscience, geconfronteerd werd met Nozicks vraag, antwoordde hij volgens transhumanist David Pearce: ‘Mocht de mogelijkheid bestaan om met een risicoloze inplanting van een elektrode – zonder de intelligentie en de kritische geest aan te tasten – vrij te zijn van negatieve emoties, dan ben ik de eerste patiënt.’
Dat een wijze uit het Oosten daar zo stellig over kan zijn, voelt toch wat ongemakkelijk voor de westerling met zijn intuïtie dat eigen gecreëerd genot meer plezier verschaft dan kunstmatig geïnduceerd genot. Maar het is een typisch westerse veronderstelling dat geluk enkel waardevol kan zijn als het door de mens zelf is verwezenlijkt. We zijn bereid elke vorm van geluk te aanvaarden, op voorwaarde dat ze gepaard gaat met autonomie. In het Westen geloven we dat wie autonoom is, gelukkig zal worden, en wie gelukkig is, autonoom moet zijn. Tot mijn spijt moet ik vaststellen dat mijn zoektocht naar geluk me onverhoeds naar het begrip autonomie geleid heeft.
Vrijwillig zou ik me nooit verdiepen in autonomie. Geen begrip is zo beladen, heeft zo veel definities in zo veel disciplines, zwicht onder zo veel filosofisch en historisch gewicht, en ligt sociaal en politiek zo gevoelig als autonomie. Wie zich waagt in het doolhof van autonomie, loopt onherroepelijk verloren.
Beetje schimmig
Intuïtief voelt iedereen aan wat autonomie is, zeker wanneer het ons eraan ontbreekt. Wie autonoom is, kan keuzes maken om een eigen weg te bewandelen. Autonomie is het vermogen om zelfstandig te denken en te handelen opdat we controle verwerven over de gebeurtenissen die zich in het dagelijkse leven voltrekken. Er zijn wel voorwaarden verbonden aan autonomie. Om je autonoom te voelen, moet je jezelf kunnen zijn, in een vrije maatschappij leven waar de wetten je de ruimte geven om eigen beslissingen te nemen, moet je onafhankelijk kunnen denken en over het vermogen beschikken te handelen volgens je eigen verlangens. Voor autonomie zijn authenticiteit, vrijheid, onafhankelijkheid en handelingsmogelijkheid noodzakelijke voorwaarden.
Zodra men de voorwaarden van autonomie wil funderen, wordt het moeilijker. Wat is authenticiteit? Wat is het zelf: is het biologisch, psychologisch of sociaal? Bestaat persoonlijke essentie? Wat is vrijheid? Wat betekent onafhankelijkheid en van wie of wat dan? Hoe wordt de autonomie van verschillende personen afgewogen? Hoe gelden die voorwaarden in al die verschillende disciplines?
Vanwege haar populariteit wordt autonomie als begrip steeds ruimer geïnterpreteerd. De overinclusiviteit neemt zulke groteske proporties aan dat definities, bedoeld om helderheid te scheppen, eerder verwarring creëren. De Braziliaanse Vera Paiva, bijvoorbeeld, definieert autonomie als volgt: ‘Een complex socio-cognitief systeem, onderhevig aan interne en externe beperkingen, dat zichzelf manifesteert in verschillende gradaties van onafhankelijkheid en controle over het eigen leerproces. Als complex systeem is het dynamisch, chaotisch, onvoorspelbaar, niet-lineair, adaptief, open, zelforganiserend en gevoelig voor beginvoorwaarden en feedback.’
De verscheidenheid aan interpretaties en toepassingen ervan in al die verschillende domeinen maakt autonomie een beetje schimmig. Iedere eenvoudige definitie van persoonlijke autonomie is controversieel, onvolledig, onbruikbaar en discutabel.
Absoluut en maximaal
Om te ontsnappen aan de verwarring, dient men een list te bedenken. We kunnen de valstrikken van de begripsbepaling omzeilen door ons niet te buigen over wat autonomie is, maar wel over wat ze voor ons betekent. Er is er geen grens tussen zijn en verschijnen, zei Albert Camus. Zijn ís verschijnen.
Autonomie is wat ze voor ons uitdrukt, de rol die we haar toedichten, de positie die ze bekleedt. Autonomie is een sleutelbegrip in onze samenleving. Ze speelt een centrale rol in vrijwel alle humane disciplines: filosofie, ethiek, geneeskunde, sociologie, recht, psychologie, sociologie, pedagogiek, onderwijskunde, management, genderstudies ... Het begrip autonomie is niet alleen prominent aanwezig in de wetenschappen, maar ook op maatschappelijk domein. We lezen voortdurend op sociale media over onze onafhankelijkheid, zelfredzaamheid, zelfstandig keuzes maken en richting geven aan het eigen leven. We moeten meer onszelf zijn. Autonomie is een gepopulariseerd en gemediatiseerd levensdoel geworden, dat als consumptieartikel wordt verhandeld of als machtsmiddel gemanipuleerd.
Volgens een rapport van The Journal of Personality and Social Psychology zijn niet geld, populariteit, een goed uiterlijk of zelfs een bevredigend seksleven de belangrijkste factor voor geluk, maar wel autonomie. Autonomie als voorwaarde voor en mogelijkheid tot geluk. Geld, macht en roem hebben geen intrinsieke betekenis, ze ontlenen hun waarde aan de mate waarin ze onze autonomie vergroten. Voor managers betekent autonomie automatisch professioneel succes. Vrijwel alle websites propageren stellig: ‘Autonomie is de definitie van succes.’ Werknemers die hun eigen keuzes kunnen maken, hun eigen verantwoordelijkheden invullen, zijn meer toegewijd, productiever en loyaler dan werknemers wier werk wordt voorgeschreven. Autonomie bevordert het gevoel van betrokkenheid bij de organisatie en speelt een grote rol bij de beslissing om te blijven of elders een job te zoeken.
Voor sociologen betekent autonomie emotioneel welzijn. Meer autonomie bevordert het dagelijkse welbevinden. Wie een hoge mate van autonomie ervaart, vindt financiële zekerheid, respect, gezondheid en vriendschap van minder belang voor de individuele tevredenheid.
Onszelf worden
We zien autonomie ook als een ideaal. Het westerse ideaalbeeld is de autonome mens, die het best gedijt in de grootste vrijheid, omringd door het meeste gemak, en streeft naar absolute zelfbeschikking en maximale zelfverwerkelijking. Ons wordt geleerd dat elke stap waarmee we meer individuele zelfstandigheid bereiken, ons hoger tilt op de evolutionaire ladder en steeds verder onderscheidt van het dierlijke instinct. Vanuit dat perspectief is autonomie ook een deugd. Autonomie immuniseert amorele handelingen waardoor alle middelen voor zelfontplooiing legitiem worden. In de successerie Breaking bad leven we empathisch mee met de ultieme zelfverwezenlijking van Walter White, ook al kost zijn autonomie tientallen doden. Autonomie wordt dan de norm.
Wie niet autonoom is, wordt als abnormaal beschouwd, en wie abnormaal is, kan nooit autonoom zijn. Door hun gebrek aan autonomie worden mindervaliden, psychisch zieken, kinderen en bejaarden als onvolwaardige participanten van de samenleving beschouwd.
Autonomie is een recht. Als fundamentele waarde en grondrecht bepaalt ze de ethische en politieke principes van het liberale individualisme: ik eis dat de samenleving me ten volle ondersteunt in mijn zelfverwezenlijking, en dat met onderwijs, sociale voorzieningen, economie, wonen, werken en leven.
Maar autonomie is ook een plicht. Zodra ik word geboren, krijg ik de opgave om een succesvol wezen te worden en mijn existentie te verzilveren, en liefst tot goud. Er circuleren honderden quotes op sociale media waarin we worden aangemaand onszelf te worden.
Ten slotte is autonomie ook een opdracht. Er rest geen andere keuze dan te streven naar autonomie. We dragen niet alleen de vrijheid, maar ook de verantwoordelijkheid om ons te verwerkelijken. Het ontwikkelen van autonomie is een onmisbaar onderdeel van een goed leven. In het Westen is autonomie een psychologische en biologische noodzaak geworden.
Ideaalbeeld
Wat betekent autonomie? Autonomie garandeert geluk, succes en welzijn, ze is een ideaal, een deugd en een norm, en ze wordt een recht, een plicht en een opdracht. Deze betekenis is nieuw. In de loop der eeuwen is de lezing van het begrip autonomie ongemerkt maar diepgaand veranderd. Oorspronkelijk van toepassing op het collectief van Griekse stadstaten verruimde en vernauwde ze ook tot een kenmerk van individuen.
Omdat persoonlijke autonomie zo vanzelfsprekend is, neigen we te vergeten dat het idee van individuele autonomie vroeger niet aantrekkelijk werd bevonden. Denkers en filosofen geloofden dat de mens van nature een zwakke wil heeft en zichzelf aan de discipline van een hogere autoriteit moet onderwerpen. Het leven werd geregeld door goden, koningen, wetten en religieuze boeken. Eeuwenlang leefde de mensheid onbekommerd om de autonomie van het individu.
Daarnaast verschoof de rationele benadering van autonomie naar een emotionele ervaring. Voor de Duitse filosoof Immanuel Kant verbond het autonome individu zich via de weg van universele redelijkheid met de gemeenschap. Ieder autonoom individu is moreel gelijkwaardig, en die gelijkwaardigheid wordt gegarandeerd door universele redelijkheid. Vandaag wordt autonomie afgemeten aan onze individuele beleving. Autonomie moet worden gevoeld.
Ten slotte is het begrip autonomie gaandeweg verabsoluteerd. Het betrekkelijke en contextuele karakter heeft plaatsgemaakt voor een algemeen geldend, onbetwistbaar maxime. Autonomie is een vordering van het individu aan de gemeenschap. Die eis kan grenzeloos worden ingevuld. Autonomie is een ideaalbeeld dat de perfecte wereld garandeert. Ze schept voor ieder individu een realiseerbaar, meetbaar en maakbaar micro universum.
Hoe poogt de westerse samenleving de autonomie van het individu te verwezenlijken? Met welke sociale processen vervult de maatschappij het individuele verlangen naar authenticiteit, vrijheid, onafhankelijkheid en handelingsmogelijkheid?
Morgen buigen we ons over de vraag hoe aan die individuele autonomie wordt tegemoetgekomen.
DS, 26-12-2022 (Damiaan Denys)
|