Als negatieve vrijheid de norm is
Als negatieve vrijheid de norm is
Tinneke Beeckman
Vorige week zondag manifesteerden duizenden mensen tegen het coronabeleid in Brussel. Los van de betoging neemt het verzet tegen de coronamaatregelen toe, en ook de polarisering. In extreme gevallen weerklinkt de kritiek dat de overheid een totalitair beleid voert. In Nederland verkondigt zelfs FVD-leider Thierry Baudet die mening. Hij is veroordeeld voor ongepaste vergelijkingen tussen ongevaccineerden nu en de Jodenvervolging die tot de Holocaust leidde.
De vergelijking met de jaren 30 klopt natuurlijk niet. Vooreerst is het perfect legitiem dat een overheid tijdens een pandemie maatregelen neemt om burgers te beschermen. Er is nog een misvatting, die de Franse denker Marcel Gauchet helder uitlegt in Le malheur français (2016): tijdens de jaren 30 was de samenleving extreem gepolitiseerd: totalitaire partijen brachten massa’s op de been om met sociale, economische en juridische maatregelen iedereen, de hele samenleving, aan één politiek model te onderwerpen. Nu is de samenleving gedepolitiseerd. Massa’s verenigen zich niet als leden van strak georkestreerde, antidemocratische partijen; ze vinden elkaar als individuen die samen iets organiseren. Veelal engageren ze zich precies niet voor politieke partijen. Gauchet maakte zijn analyse voor de coronapandemie uitbrak. Maar ze werpt een licht op een malaise in de democratie, die een rol speelt bij de huidige polarisering.
In een goed functionerende democratie besturen burgers zichzelf. Ze kunnen samen beslissen hoe de samenleving moet evolueren. Ze verenigen zich in politieke partijen, nemen deel aan verkiezingen, discussiëren met elkaar en wegen beleidsopties af. Meerderheden beslissen, maar houden rekening met minderheden. Partijen met uiteenlopende strekkingen verdedigen hun visie op de relatie tussen het individu en de collectiviteit. Ze verschillen in hun visies op vrijheid. Maar ze zijn het erover eens dat het primaat van de politiek heerst: wie de macht heeft, bepaalt ook het economische beleid.
Dit democratische debat verliep vrij goed tijdens de trente glorieuses, van 1945 tot 1975. Maar vanaf de jaren 80 en 90 evolueerde de liberale democratie naar een neoliberaal model. Het politieke proces werd ondergeschikt aan economische doelen, die geen geografische begrenzing meer kenden. De vrijheid wordt sindsdien negatief ingevuld: wie kan, mag vrij handelen, zonder door anderen beperkt te worden. Kapitaalkrachtige bedrijven beschouwen nationale wetten en regels als hindernissen. Ze proberen de politieke invloed van natiestaten te ontwijken, vaak met succes. Dat verandert het politieke spel. Burgers zijn individuen geworden, die rechten opeisen en hun belangen nastreven. De negatieve vrijheid geldt ook voor hen: als individu heb je rechten, en niemand heeft de legitimiteit om die te beperken. Dat beïnvloedt de opdracht van de overheid: politici bemiddelen tussen de uiteenlopende rechten en belangen van kiezers. Zo leggen linkse partijen de nadruk op individuele rechten. Ze steunen instellingen die zwakkeren helpen om die rechten te laten gelden. Denk aan het Instituut voor de Gelijkheid van Mannen en Vrouwen of Unia. Rechtse partijen ijveren voor de belangen van vrije ondernemers. Ze beloven regelgevingen en belastingen zo veel mogelijk te beteugelen. Voor een gezamenlijk, democratisch overleg over de richting die de samenleving als geheel moet uitgaan, is minder ruimte.
In die politieke context dook onverwacht een virus op dat een pandemie veroorzaakt. De overheid legde snel drastische maatregelen op om de bevolking te beschermen. Terecht, natuurlijk. Crisisbeleid vereist burgerschap: mensen moeten regels volgen die niet alleen henzelf, maar vooral de zwakkeren in de samenleving ten goede komen. Heel veel burgers geven gehoor aan dat appel. Maar een deel wil er niet op ingaan en ervaart de aanpak als een onrechtmatige inperking van de (negatieve) vrijheid. De overheid dicteert daarbij de persoonlijke beweegruimte: hoe je kerst mag vieren, of je op restaurant mag, waar je moet werken ... Dat leidt tot frustratie. Want de individualistische logica bepaalt dat je je leven mag inrichten zoals je wenst. Tegelijk is dat ook het enige wat je nog kunt doen. Je hebt geen stem meer om het grotere verhaal vorm te geven. Het persoonlijke, private wordt dan enorm belangrijk.
Daarbij hebben politici soms ook de voeling met het democratische proces verloren; ze nemen besluiten door belangen tussen groepen af te wegen, wat de bevolking als een koehandel ervaart. Ze aanvaarden aarzelend parlementaire inspraak en nemen moeilijk afstand van beslissingen die hun nut niet bewijzen.
Intussen floreren sommige bedrijven tijdens de crisis. Technologische bedrijven maken forse winsten, farma-bedrijven ook. De burgers die genoeg hebben van het beleid en hun individuele vrijheid opeisen, zijn in zekere zin consistent: als de negatieve vrijheid in het neoliberale model de norm is, waarom zou dat voor hen niet gelden?
De pandemie heeft het debat over burgerschap en vrijheid urgenter gemaakt. Er is een nood aan heldere definities, die zich ver houden van dramatische overdrijvingen over de donkerste perioden van de geschiedenis. Die definities moeten een antwoord geven op de depolitisering van de voorbije decennia. Zodat vrijheid geen vaag, abstract of illusoir begrip is, maar burgers toelaat om hun politieke macht te herwinnen.
DS, 03-02-2022 (Tinneke Beekman)
|