De driekleur is een piratenvlag
De driekleur is een piratenvlag
De reders geven aan dat ze het zonder ‘adequaat staatssteunbeleid’ niet redden. Klopt het wel dat de sector zonder steun kopje-onder gaat, vraagt Marc Reynebeau.
CMB heeft iets uit te leggen. De Antwerpse rederij liet haar bulkcarrier Mineral Water verschroten in Bangladesh en dat ziet het Antwerpse gerecht als een inbreuk op de Europese milieuregels. Zijn de ecologische en sociale omstandigheden op de Bengaalse sloopstranden penibel, CMB kon wel 2,5 miljoen euro afknijpen van de sloopkosten (DS 31 mei). De rechter zal oordelen of dat strafbaar is. Dat belooft voor de vijf zusterschepen van de Mineral Water die CMB (met dochter Bocimar) nog in het scheepvaartregister heeft staan.
De spil in dit verhaal is dat de Mineral Water plots ophield Belgisch te zijn. Want het schip was uitgevlagd naar Niue, iets van niets in de Stille Oceaan, maar wel een belastingparadijs, annex ‘goedkope vlag’. Ooit konden alleen schrijvers zoiets verzinnen, als bron van absurde humor, zoals Joseph Heller in zijn roman Catch-22. Een figuur daarin, die ergens is waar hij niet wil vertoeven, beweert bij de Zwitserse marine te zijn. Maar Zwitserland ligt niet aan een kust en kan dus niet veel aanvangen met een marine of met zeelui.
In 1991 was dat nog altijd absurd, maar niet langer om te lachen. Toen stoomde een armada de wereldzeeën op onder de vlag van Luxemburg, nog zo’n land zonder veel kust of diepzeehavens. Dat waren dan ook Belgische schepen, en ze waren op initiatief van de Belgische politiek uitgevlagd om te ontsnappen aan de Belgische fiscus. De Luxemburgse vlag wapperde op een fictie van voorplecht tot achtersteven, slechts als optische illusie die de realiteit van een fiscale race to the bottom verborg. Al in 1992 hield de Belgische koopvaardij virtueel op te bestaan. Alleen ‘een paar zeer oude schepen en wat sleepboten’ voeren toen nog onder de nationale driekleur, meldde de vakpers.
België bestreed het kwaad met het kwaad, de ene goedkope vlag met een andere. De EU zag dat anders. Ze vond de wetteloosheid van de goedkope vlag inderdaad een probleem, zoals die van Panama, dat wel veel kust heeft, maar nog onevenredig meer boten in zijn register telt. De vlag is fictie, what you see is not what you get. Die boten lijken Panamees, maar zijn het niet. Behalve als dat goed uitkomt, om wetten te omzeilen. Die wijdverspreide fictie leidt tot oneerlijke concurrentie en dus is staatssteun gepast, vond de EU, die er richtsnoeren voor uitwerkte om reders fiscale en sociale kortingen te gunnen.
Maar in 1999 stond het water de Belgische reders nog altijd aan de lippen. Ze eisten nog lagere loonkosten en wilden zelfs geen vennootschapsbelasting meer betalen. Ook hun kaderleden konden ze ‘onmogelijk correct verlonen’ en eisten extra gunsten, anders zouden die grootverdieners weleens in het buitenland verzeilen. En, hielden ze premier Jean-Luc Dehaene (CD&V) voor, het ging toen beter met de staatskas, daar kon toch wel wat van af voor hen?
Vragen staat vrij en alras was het zover: reders mochten de winstbelasting inruilen voor een forfaitaire tonnagetaks, niet berekend op de reële winst – in een universum van fictie is realiteit een flexibel begrip – maar op de tonnenmaat van hun vloot. De roemruchte karaattaks voor diamantairs van de vorige regering lijkt er een kopie van. België, aldus een Gentse studente fiscaal recht, koos toen voor ‘een zeer laag tarief dat de concurrentie kon aangaan met de goedkope vlaggenstaten’.
The bottom komt in zicht. Dat gunsttarief inspireerde buitenlandse reders om dat via postbussen in België ook zelf op te eisen. Tu quoque, Belgica? De tricolore is nu ook een piratenvlag.
Maar nog altijd bleef het water te diep. Dus kregen de reders in 2016 van de Vlaamse regering nog een extra faveur in de sociale bijdragen. Met als officiële reden: ‘om te voorkomen dat de sector verlies lijdt’. Minister van Economie Philippe Muyters (N-VA) gooide die reddingsboei uit in het kader van het doelgroepenbeleid, de doelgroep hier zijnde, als de minister letterlijk begrepen mag worden: de winst, de aandeelhouders.
Nog altijd kon er wat extra bij. In 2020 breidde de Vlaamse regering de richtsnoersubsidies uit naar reders die schepen inzetten voor ‘waterbouw op volle zee’, voor windmolens of om pijpleidingen en kabels te leggen. Niet voor nieuwe jobs, wel voor de ‘sectorale ontwikkeling’. Dat kost de Vlaamse begroting 3,7 miljoen euro per jaar.
En – het wordt eentonig – vandaag zeggen de reders nog altijd dat ze het zonder ‘een adequaat staatssteunbeleid’ niet redden. Het geeft de sector de aanblik van een zielig kasplantje, zombiebedrijven die economisch geen zin van bestaan hebben als alleen structurele overheidssubsidies voorkomen dat ze kopje-onder gaan. Tegen de doctrine van de creatieve destructie in houden ze slechts dankzij de therapeutische hardnekkigheid van de belastingbetaler het hoofd boven water.
Maar is dat wel zo? Of komt de piraterij van de goedkope vlag elders goed uit als fictie en excuus om thuis almaar meer voordelen te eisen? Alsof van twee walletjes wordt gegeten.
Toch lijkt de praktijk best mee te vallen. Dat toont de assertiviteit van de CMB-advocaat die in deze krant net bevestigt dat ‘een bedrijf er in de eerste plaats is om winst te maken, daar gaan we niet flauw over doen’. Dat hij over winst ‘niet flauw’ wil doen, klinkt haast als een bekentenis, alsof ondernemers het liever anders voorstellen, alsof winst een beetje vies is en dit pas nu boven water komt. Voor de omweg via de goedkope vlag van Niue en Bangladesh, zei de advocaat, bestonden ‘economische redenen’, en dat is precies de nette term voor winstbejag. Zijn even schalks als bedremmeld klinkende toegeving dat het ‘misschien niet sympathiek was, maar op dat moment niet strafbaar’, lijkt dan ook op wat Jo Lernout opwierp tegen de kritiek over hoe hij investeerders lokte voor LHSP: there’s nothing wrong with being smart.
Flauw doen hoeft inderdaad niet. Wat de wet toestaat, is toegestaan, sympathiek of niet. Het zorgelijke praatje errond toont wel dat rond winst hypocriete gevoeligheden bestaan. Is het een economisch basisprincipe, tegelijk raakt het snel verbloemd in claims over jobs of welvaartscreatie. Toch is winst pas een probleem als ze buitensporig is opgerekt of als de fiscus er zijn deel niet van krijgt. En daar zijn de Belgische en Vlaamse politiek al decennialang best rekkelijk in. Daarvoor rijgen ze de ene fictie aan de andere. Al verdwijnt de realiteit daar niet mee, zoals die schroothoop die eens de Mineral Water was. Maar die ligt ver weg, op een vervuild strand in Bangladesh.
DS, 14-06-2021 (Marc Reynebeau)
|