Wie is bang van de vakbond?
Wie is bang van de vakbond?
Paul Goossens
Dit kan geen toeval zijn, hier zit meer achter. Uitgerekend op de dag dat in de Verenigde Staten, maar ook ver daarbuiten, alle ogen op de kaskraker ‘Amazon versus vakbonden’ zijn gericht, gaat syndicaal België met de spierballen rollen. Is hier een Atlantisch vakbondsfront in de maak of is het de nieuwste perfide zet van het Kremlin?
De Belgische arbeidersbeweging wil de volgende twee jaar een extraatje boven op de 0,4 procent loonsverhoging. Vermits het overleg compleet blokkeerde, wordt er gestaakt. De leiding van het land, een enkeling en een linkse radicaal uitgezonderd, vindt het een stommiteit. Zelfs de voorzitter van Vooruit, de tot beweging gemuteerde Vlaamse socialistische partij, vindt het geen goed idee. Niet één econoom sprak hem tegen. Ook in de vele praatshows is er geen spatje sympathie en nauwelijks aandacht voor de actie van 29 maart. Waarom ook? Het Vlaamse coronaverdriet is zo groot dat de ankers geen plaats, tijd en vooral geen goesting hebben om de bonden aan het woord te laten.
Kijk naar de gasten in de praatshows en je weet welke groepen, instellingen en profeten in de lift zitten en welke op hun retour zijn. Geen betere barometer van de maatschappelijke consensus dan de panels in de tv-studio’s. In de jaren tachtig was een debat over een betekenisvol sociaal probleem of conflict ondenkbaar zonder syndicale stem. Anno 2021 is het haast vaste prik. Vorige week in De afspraak konden de voorzitter van Vlaams Belang en een Gentse arbeidseconoom door geen tegenspraak gestoord de actie van de bonden afbranden.
Dat de meningsverschillen tussen de partijvoorzitter en de econoom flinterdun waren, is meer dan een detail. Zo ook de vaststelling dat de bonden steeds nadrukkelijker als een relict uit een achterhaald verleden worden bekeken en behandeld. Hoewel ze meer mensen vertegenwoordigen dan zowat alle politieke partijen, hebben ze nauwelijks nog een stem in het maatschappelijke debat. Zoals het werkvolk uit het parlement verdween, zijn de bonden naar de zijlijn geduwd. Op een basisplaats in de opiniestrijd hoeven ze niet meer te rekenen, een zitje op de reservebank is het hoogst haalbare. En zelfs dat wordt problematisch. Nog even, en de bonden moeten zich bij de gele hesjes aansluiten om gehoord te worden.
In de VS is het haast zover. Het offensief van Amazon om de bonden uit het bedrijf te houden, is er een illustratie van. Een van de grootste bedrijven ter wereld, waar de rijkste man van de planeet machtiger dan de Almachtige is, zet de grote middelen in om te verhinderen dat de 6.000 werknemers van het depot Bessemer in de zuidelijke staat Alabama zich door een vakbond laten vertegenwoordigen. Met miljoenen dollars worden reclamebureaus en advocatenkantoren in stelling gebracht om Amazon vakbondsvrij te houden.
Net zoals voor McDonald’s en Walmart, die andere Amerikaanse giganten die al een halve eeuw met succes een vuile oorlog tegen de bonden voeren, is het voor Amazon een staatszaak om de slag rond Bessemer te winnen. Met dezelfde verbetenheid als de ‘robber barons’ uit de negentiende eeuw, proberen ze de collectieve kracht van het personeel voor loonvorming en arbeidsvoorwaarden te breken. Opnieuw werd vakbondsmacht een vies woord.
De slag rond Bessemer kan schokgolven in de hele Amerikaanse samenleving veroorzaken. Als de bonden erin slagen om bij Amazon voet aan de grond te krijgen – niets is minder zeker – zou het een revival van het Amerikaanse syndicalisme kunnen inluiden. Al meer dan een halve eeuw krijgen de bonden klappen en verliezen ze terrein. In de jaren vijftig van vorige eeuw was 33 procent van de werknemers lid, in 2020 was het nog 10,3 procent en in de privésector slechts 6,2 procent. De jaren tachtig waren een keerpunt, toen vervelde big labor tot little labor. Met president Ronald Reagan begon de sloop van de New Deal, de uitholling van het collectieve overleg en de grote herverdeling van arm naar superrijk.
Sinds 1980 steeg het inkomen van circa 2,3 miljoen Amerikanen – de 1 procent – met 150 procent, terwijl 117 miljoen Amerikanen, de onderste 50 procent, met een stijging van 5,7 procent genoegen moest nemen. De cijfers choqueren, des te meer omdat het anders kan. Tussen 1946 en 1980 ging de onderste helft er met 102 procent op vooruit, de 1 procent daarentegen met ‘slechts’ 47 procent. In die periode werd de kloof tussen arm en rijk kleiner, na 1980 gebeurde het tegendeel. Het aandeel van de onderste helft in het nationale inkomen kromp van 20 procent in 1980 tot 12 procent vandaag. Eén keer raden wie hun deel opslokte …
Die spectaculaire herverdeling ten gunste van de superrijken is uniek in de westerse wereld. Al even uniek is de teloorgang van de Amerikaanse vakbondsmacht. Dat versterkt de ongemakkelijke waarheid dat er een nauwe band tussen beide bestaat. Hoe marginaler de bonden, hoe kleiner de vergoeding voor arbeid, hoe doller de pret bij de aandeelhouders en hoe groter de ravage van een steeds diepere ongelijkheidskloof.
De ideale wereld waar veel (Vlaamse) economen blijven van dromen, is een wereld zonder vakbonden. In de VS is die gedroomde wereld bijna werkelijkheid. Voor velen werd ze een nachtmerrie.
Paul Goossens is Europajournalist
DS, 26-03-2020
|