Verwar deugdzaamheid niet met ideologie
Verwar deugdzaamheid niet met ideologie
De overheid is niet zuinig op de reglementen die ze de burger oplegt, en al zeker de Vlaamse overheid niet. Minister van Mobiliteit Lydia Peeters (Open VLD) leek dan ook een trendbreuk aan te kondigen toen ze verklaarde dat het uit moet zijn met de ‘regelneverij’. Ze bedoelde concreet dat keuringscentra dieselauto’s niet zouden controleren op defecte of verwijderde roetfilters, hoe schadelijk fijn stof ook is voor de volksgezondheid. Met die roetfilters is wat mis bij naar schatting 165.000 dieselrijders. Maar, aldus de minister, toch zouden slechts ‘enkelen’ zich ‘moedwillig’ bezondigen aan fraude en is het niet nodig om ook anderen ‘op kosten te jagen’. Al lost dat natuurlijk de vervuiling niet op, want dat was net de goede zin van die filters.
Kortom, toen de minister zei dat ze van geen regelneverij meer wilde weten, gebruikte ze een moreel geladen term die haar vooral hielp om haar deeltje in de verantwoordelijkheid voor een schoner milieu te ontlopen. Daarin toont de moraal zich politiek nuttig. Ze suggereert democratische deugdzaamheid, terwijl ze er in feite precies het tegendeel van is: de vlucht voor de eigen politieke verantwoordelijkheid. Maar met dat woord komt wel een moreel taboe te liggen op een meer doortastend beleid dat verder gaat dan het negeren van fraude; dat zou slechts misplaatste overheids*bemoeienis zijn.
De politiek trekt wel vaker een moraliserend scherm op om zich te legitimeren. De inflatie in het gebruik van het woord ‘slim’ is er ook een voorbeeld van, met onder meer ‘slimme’ energie*meters, of ‘slimme’ camera’s die ons allen in de gaten houden in de publieke ruimte. Wat een wet of maatregel slim maakt, hoeft niet uitgelegd te worden, toch? Slim is slim. Zo slaat ook dit woord elk debat dood, want wie ertegenin gaat, kan per definitie slechts een domoor zijn. Dat is wat niemand wil zijn.
De arbeidseconoom Stijn Baert stelde gisteren in Het Laatste Nieuws dat een nieuwe regering ‘eventueel’ een ‘slimme vermogenswinstbelasting’ kan invoeren. Het blijft ook raden naar wat het verschil is tussen de slimme en de domme variant daarvan. Meer nog, als wat Baert in gedachten heeft dan toch zo slim is – in heel Europa is België inderdaad een van de weinige landen die geen belasting heffen op winsten op kapitaal – waarom dat dan niet fluks invoeren, maar het slechts houden bij dat ‘eventueel’? Vuistregel: als het woord ‘slim’ opduikt, is het gepast om op je hoede te zijn, want daar zijn meestal bewust onuitgesproken argumenten in het geding.
Zeker met belastingen en, in het algemeen, met sociaal-economische ongelijkheid is de moraal nooit veraf. Zijn de armen niet te lui of te weinig zelfredzaam? Of omgekeerd, zijn de rijken niet te zelfzuchtig en te weinig solidair? Vanuit welke van die twee opties de wind komt aanwaaien, wordt duidelijk als het sleutelwoord ‘jaloezie’ blijkt te zijn. In de wat chaotische publieke discussie over de vraag of het coronagewijs verstandig was dat tweedeverblijvers naar hun optrekje aan zee zouden gaan uitblazen, heette het vaak dat wie niet zo’n optrekje bezit, jaloers is op de gelukkigen die er wel eentje hebben en het hen daarom niet wilden ‘gunnen’. In dit geval dient de moraal evenzeer om de eigen argumenten te verdoezelen en te verbloemen, meer bepaald door de vermeende, onuitgesproken intenties in de tegenspraak elke deugdzaamheid te ontzeggen en zo de legitimiteit ervan te ontkrachten. Afgunst is tenslotte verre van een moreel sieraad.
In België stuit elk voorstel om een of andere vorm van vermogens(winst)belasting in te voeren op die morele veroordeling. Het debat erover gaat al zeker vijf jaar mee, van in de aanloop naar de verkiezingen van 2014. Politici als Gwendolyn Rutten of Vincent Van Quickenborne (beiden Open VLD) hadden het toen heel vaak over afgunst- of jaloeziebelastingen – een nieuwe versie van wat ze tevoren ‘pestbelastingen’ noemden. Die zouden bovendien niet alleen de ‘rijken’ treffen, maar vooral de al zo zwaarbelaste middenklasse.
In diezelfde logica maakte Van Quickenborne zich ook niet veel zorgen over de almaar verslechterende toestand van de begroting onder de regering-Michel I. Dat gebrek aan budgettaire deugdzaamheid verkoos hij (in Trends in 2018) optimistisch te interpreteren als ‘een belastingvermindering’. Dat getuigde evenmin van veel zin voor politieke verantwoordelijkheid, maar die omschrijving suggereerde wel een alternatieve vorm van deugdzaamheid. Het is maar hoe je het formuleert. Het begon al met de term ‘taxshift’ zelf: die klonk in de campagne van 2014 voor kleine inkomens een pak aantrekkelijker dan wat de regering-Michel er even later van maakte.
Afgunst in dit alles? Een Canadese studie (in Public Affairs Quarterly in 1988) heeft dat zelfs serieus onderzocht. Ze besloot dat daar geen bewijs voor bestond, dat voorstanders van een progressieve belasting op rijkdom best kunnen uitleggen welke motieven ze daarvoor hanteren – rechtvaardigheid, ethiek en economische efficiëntie – en dat de voordelen van zulke belastingen eventuele morele tekortkomingen in het karakter van die voorstanders ver overstijgen. En dat wie het moreel afkeurende argument van de afgunst bovenhaalt, ook moet letten op de tegenhanger ervan: hebzucht.
Maar zoals de fiscale expert Michel Maus stelde: als de regering-Michel dan toch met een effectentaks uitpakte, waren het alleen ‘arme’ rijken die hem betaalden, niet wie bemiddeld genoeg was om er een weg omheen te vinden. Want ‘vrienden belasten geen vrienden’. Wat netter gezegd: daar is geen moraal in het geding, maar de kracht van lobby’s. Zo formuleerde een expert* van de Hoge Raad voor Financiën het (DS 5 mei). Die raad vond geen akkoord voor de hervorming van de personen*belasting, voor koterijen als de butlerkorting, het belasten van huurinkomsten, de salarisauto’s of de dienstencheques. Het dispuut had niets te maken met goedkope moraal, maar alles met ideologie (DS 2 mei). En ideologie moet altijd een ernstig politiek debat waard zijn.
DS, 27-05-2020 (Marc Reynebeau)
|