1 op de 5 Vlaamse tieners kampt met psychische problemen: wat kunnen ouders doen?
Bijna 20 procent van de Vlaamse tieners heeft behoorlijk ernstige mentale problemen. Dat blijkt uit een nieuwe, grootschalige studie van de KU Leuven. Maar er is ook goed nieuws: sociale vaardigheden en een steunende omgeving kunnen wonderen doen.
Wie goed met anderen kan omgaan, loopt minder risico om ernstige psychische problemen te ontwikkelen. Dat blijkt uit de SIGMA-studie, een onderzoek naar de geestelijke gezondheid van bijna 2000 scholieren onder leiding van professor Inez Germeys, hoofd van het Center for Contextual Psychiatry (KU Leuven). Meer inzicht krijgen, zowel in de factoren die meespelen bij het ontwikkelen van psychische klachten als in manieren om mensen weerbaarder te maken: dat is de bedoeling.
'Een op de vier volwassenen krijgt vroeg of laat met psychische problemen te maken. In de meeste gevallen zijn die al in hun adolescentie ontstaan', legt Germeys uit. 'In de kinder- en jeugdpsychiatrie is daar vandaag weinig aandacht voor. De focus ligt er op typische kinderproblemen, zoals autisme of ontwikkelingsstoornissen. Jongeren met psychische problemen lopen vaak verloren in de hulpverlening. Daardoor nemen de klachten alleen maar toe en worden ze ook ernstiger. Voorspellen welke klachten na de puberteit vanzelf weer overgaan en welke zich verder ontwikkelen: dat moet ons onderzoek in zekere mate mogelijk maken. Het kan helpen bij de preventie en de vroegtijdige detectie van psychische problemen.'
Typisch pubers
Veruit de meeste tieners hebben psychische klachten, zo blijkt uit het SIGMA-onderzoek. Dat gaat van slecht slapen, zich somber voelen, zich moeilijk kunnen concentreren en zich snel aan mensen ergeren tot denken aan de dood en het gevoel hebben dat anderen hen kwaad willen doen. Meestal gaat het om milde symptomen, maar bijna 20 procent kampt met matige tot ernstige problemen. Zoals al uit andere studies is gebleken, hebben meisjes meer psychische klachten dan jongens. Ook leeftijd heeft een invloed: oudere deelnemers rapporteren meer symptomen dan jongere tieners.
'Iedereen voelt zich wel eens somber of eenzaam. Dat wil nog niet zeggen dat er iets aan je geestelijke gezondheid schort', zegt Germeys. 'Heb je verschillende van die klachten in ernstige mate, dan kan er iets aan de hand zijn. Alleen valt dat onderscheid soms moeilijk te maken, doordat nogal wat symptomen typisch zijn voor de adolescentie.'
Omdat vooral angsten, depressieve gevoelens en psychosen al in de puberteit ontstaan, gaat het onderzoek dieper op die klachten in. 17 procent van de deelnemende jongeren heeft matige tot ernstige depressieklachten (21 procent van de meisjes en 9 procent van de jongens) en 17 procent matige tot ernstige angsten (22 procent van de meisjes en 10 procent van de jongens). 'Jongeren met angsten doen er vaak alles aan om bepaalde situaties te vermijden', aldus Germeys. 'Vinden ze het bijvoorbeeld moeilijk om met leeftijdgenoten om te gaan, dan blijven ze weg van feestjes. Thuis voelen ze zich veilig en spelen hun angsten niet op. Maar daardoor wordt hun probleem alleen maar erger. Op latere leeftijd kan het uitmonden in pleinvrees of zware sociale angsten.'
Liefst 14 procent van de tieners rapporteert psychotische klachten (13 procent van de meisjes en 9 procent van de jongens). Germeys: 'Het is niet omdat een puber eens een stem hoort dat er meteen alarm moet worden geslagen. Dat kan gewoon bij de adolescentie horen en na verloop van tijd vanzelf weer overgaan. Maar het kan ook een voorbode zijn van een ernstig probleem. We moeten dus zeker alert zijn. Ik pleit voor meer laagdrempelige hulpverlening, waar jongeren terechtkunnen zonder veel uitleg te hoeven geven, zonder toestemming van hun ouders of een verwijzingsbrief van de dokter. Ze hoeven op die plekken ook niet per se een diagnose te krijgen, zolang er maar iemand onderzoekt of er iets ernstigs aan de hand is. In Australië, bijvoorbeeld, zijn er in winkelcentra zulke plekken waar jongeren gewoon kunnen binnenwandelen.'
Trauma's en pesterijen
Eerder onderzoek heeft aangetoond dat gepest worden een belangrijke voorspeller is van psychische klachten. De meerderheid van de deelnemers aan het nieuwe onderzoek is al gepest; bijna 10 procent heeft er wekelijks of zelfs vaker mee te maken. 20 procent omschrijft die pesterijen als matig tot ernstig. Opvallend: cyberpesten is helemaal niet het grootste probleem, zoals vaak wordt gedacht. 12 procent van de tieners maakt er gewag van, maar emotioneel (27 procent) en fysiek pesten (17 procent) komt veel vaker voor.
Hoe ernstiger de pesterijen, hoe meer psychische klachten gerapporteerd worden. Jongeren hebben dan vooral last van depressieve gevoelens, maar ook van angsten en psychosen. 'We moeten nog meer op de preventie van pesten inzetten', vindt Germeys. 'Het is ook cruciaal dat mentale problemen meer bespreekbaar worden. Hebben jongeren psychische klachten omdat ze worden gepest of andersom? Dat weten we niet. Misschien worden ze er juist het slachtoffer van doordat ze zich wat vreemd gedragen en zich in zichzelf terugtrekken. Als dat zo is, zou het helpen om het taboe rond pesten te doorbreken.'
Ook traumatische ervaringen vergroten de kans op psychische klachten aanzienlijk. Dat kan een diefstal zijn waarvan iemand als kind getuige of slachtoffer is geweest, een harde klap van broer of zus die grote indruk heeft gemaakt, maar ook emotionele verwaarlozing, mishandeling of seksueel misbruik. 45 procent van de deelnemers aan de Leuvense studie heeft zo meer dan vijf ervaringen gehad, 12 procent heeft er meer dan twaalf gehad. Vooral bij die laatste groep gaat het om heftige ervaringen die tot mentale problemen kunnen leiden.
Het risico is ook groter bij jongeren die niemand hebben bij wie ze hun hart kunnen luchten. Volgens professor Germeys is dat eigenlijk goed nieuws: 'Als je mensen hebt bij wie je terechtkunt en die je om advies kunt vragen, slinkt de kans op psychische problemen. Daarom mag je mensen met zulke klachten niet loslaten: doordat ze zich vaak in zichzelf terugtrekken, neemt ook hun omgeving haast automatisch afstand. Uit ons onderzoek blijkt dat het bij psychische problemen net nog belangrijker is dat onder anderen familieleden, vrienden en leerkrachten contact blijven zoeken. Dat ze je overal bij blijven betrekken.'
Geen paniek
Nog belangrijker zijn de sociale vaardigheden van jongeren. Hebben ze snel het gevoel dat ze iemand kunnen vertrouwen? Kunnen ze de gevoelens van anderen goed lezen? Zijn ze zich ervan bewust als ze iemand kwetsen? 'Een gebrek aan zulke vaardigheden is een duidelijke voorspeller van psychische problemen', zegt Germeys. 'Jongeren die zich sociaal weinig competent voelen, hebben meer klachten dan anderen.'
'Wie psychische klachten heeft, blijkt ook meer tijd alleen door te brengen. Als zo iemand in het gezelschap van anderen is, is hij minder op zijn gemak en heeft hij vaak de indruk er niet bij te horen. Jongeren met psychische klachten voelen zich ook eenzamer, zelfs als ze niet alleen zijn.'
Op dat vlak hebben ouders een belangrijke rol te spelen. Omdat ze nog relatief veel tijd met hun puberkinderen doorbrengen, maar ook omdat ze een grote impact hebben op de manier waarop zij met anderen omgaan. Jongeren die aangeven dat hun ouders hen steunen, zijn in gezelschap meer op hun gemak. Ze voelen zich meer gewaardeerd en hebben sneller het gevoel erbij te horen.
'Pas op, het is niet omdat ouders hun kinderen steun bieden en aandacht hebben voor hun behoeften en zorgen, dat ze hen de hele tijd moeten controleren', zegt Germeys. 'Vooral psychische en emotionele controle, waarbij het tonen van liefde bijvoorbeeld afhankelijk wordt gemaakt van hoe gehoorzaam een kind is, heeft een omgekeerd effect. Door zo'n opvoeding voelen jongeren zich net minder goed in sociale situaties.'
Ouders kunnen dus wel degelijk bijdragen aan de sociale ontwikkeling van hun kind. Maar als ze vermoeden dat hun zoon of dochter mentale problemen heeft, wat moeten ze dan doen? 'In elk geval: niet meteen in paniek raken', vindt Germeys. 'Veel ouders zijn bang voor de negatieve gevoelens van hun kinderen. Als hun dochter zegt: "Ik heb geen idee waarvoor ik 's ochtends uit bed moet komen", willen ze dat liever niet horen. Maar zulke gevoelens kun je niet wegnemen of onderdrukken. Zeggen dat er niets mis mee is, een luisterend oor bieden, een vinger aan de pols houden en - indien nodig - openstaan voor hulp: dat kun je wel. Over het algemeen is het oké als je tiener zich niet goed voelt. Hij is bij lange de enige niet.'
Het onderzoek
De eerste fase van het SIGMA-onderzoek liep van januari 2018 tot mei 2019. Er namen 1913 jongeren uit 22 scholen (zowel aso, bso, tso als kso) uit heel Vlaanderen aan deel, onder wie 695 jongens en 1207 meisjes. De deelnemers zaten op het moment van de enquête in het eerste, derde of vijfde jaar van de middelbare school. De onderzoekers stelden het project voor in de klas, waarna de leerlingen samen met hun ouders konden beslissen of ze wilden deelnemen.
Aan de deelnemers werd gevraagd om vragenlijsten over hun geestelijke gezondheid in te vullen. Zes dagen lang moesten ze telkens tien keer via een app aangeven hoe ze zich op dat moment voelden. Ze droegen ook een Fitbit, zodat de onderzoekers hun activiteit en slaap konden meten. Een aantal jongeren nam deel aan sociale experimenten.
Het onderzoek wordt vanaf januari, twee jaar na de eerste fase, overgedaan met dezelfde groep leerlingen. Nog eens twee jaar later zal de derde en laatste fase van het onderzoek volgen.
Bron: Knack, 24.09.2019,
https://www.knack.be/nieuws/gezondh...ad-1512999.html