De clash der conservatieven
De clash der conservatieven
Het gematigde conservatisme zit in de verdrukking. Een evolutie met kapitale gevolgen, schrijft Ruud Goossens. In Engeland zie je hoe radicaal het wordt als een revolutionaire club de zaak overneemt.
Twee weken geleden was Michael Gove, minister onder premier Boris Johnson, te gast in de ochtendshow van Andrew Marr. De BBC-presentator wilde weten of de regering de wet zou respecteren die een Brexit zonder akkoord met Europa onmogelijk maakt. Die wet was toen nog in de maak. Het leek een eenvoudige vraag – hoe kan een regering een wet nu niet respecteren? – maar Gove wilde niet zomaar ‘ja’ zeggen. ‘Laten we afwachten hoe die wet er precies zal uitzien.’
Het opmerkelijke is dat je van dat soort vergaande uitspraken nauwelijks nog opkijkt. In de aanloop naar het referendum van 2016 noemde Boris Johnson een no-deal-Brexit nog ‘absurd’. Voor een vertrek zonder akkoord bestaat er geen mandaat. Maar nu worden partijgenoten die pro-Brexit zijn maar wel een deal met Europa eisen, zonder pardon weggezuiverd. Nog veel straffer is dat Johnson hun werkplek in de aanloop naar deze historische beslissing vijf weken lang liet sluiten.
Zijn revolutionaire tactieken hebben ook de achterban aangestoken. Volgens een regeringsrapport dreigt er, in het geval van een no-deal-Brexit, ‘consumentenpaniek’ wegens een tekort aan brandstof, geneesmiddelen en verse voeding. De economie zal stevig krimpen. Maar zelfs als dat het gevolg is, wil 63 procent van de Tory-leden vertrekken. Sterker, ook een exit van Noord-Ierland of Schotland uit het Verenigd Koninkrijk schrikt hen niet af. Het toont hoe radicaal de Brexit-beweging is geworden.
Brexit vs. bedrog
Het illustreert ook hoe ver de Tory’s zijn afgedwaald van het conservatisme dat ooit met hun partij werd geassocieerd. Dat was het conservatisme van Edmund Burke (1729-1797), dat geleidelijkheid en gematigdheid voorstond. Of dat van Michael Oakeshott (1901-1990). Die schreef in On being conservative dat de ware conservatief ‘het vertrouwde verkiest boven het onbekende, wat al beproefd is boven het nog onbeproefde, feit boven mysterie, het bestaande boven het mogelijke, het begrensde boven het ongelimiteerde, het nabije boven het verre, het voldoende boven het overvloedige, het geschikte boven het perfecte, huidig plezier boven utopische zaligheid’.
Het was een conservatisme dat zichzelf niet definieerde als een ideologie, maar eerder als een ingesteldheid. Het had geen einddoel voor ogen. Het was niet tegen verandering, maar wilde dat die verandering stap voor stap verliep, zonder bruuske schokken. Een conservatisme dat respect had voor de instellingen die werden geërfd van de generaties vóór ons. Het was veelal pragmatisch. En het was dus iets helemaal anders dan de do or die-methodes van Johnson.
De radicalisering van de Tory’s is geen recente evolutie. Margaret Thatcher was ook een disruptieve politica. ‘There is no such thing as society’, was niet meteen een burkeaanse uitspraak. Bij Thatcher begon, in de jaren 70, de breuk met het gematigde conservatisme. Maar nu zitten we nog een paar stappen verder. Thatcher morrelde niet aan de institutionele fundamenten van de democratie. In The closing of the conservative mind, een lang essay dat onlangs verscheen in The New Statesman, probeerde de historicus Robert Saunders te verklaren waarom de Britse Conservatieven daar nu wél toe bereid zijn.
Saunders wijt het onder meer aan de intellectuele stilstand in het post-Thatcher-tijdperk. Haar neoliberale overtuigingen werden geboden. De Tory’s raakten hun historische reserve kwijt tegenover ideologie. De partij verloor haar sense of history. Ze herinnerde zich van Thatcher alleen nog haar onverzettelijkheid. Ze raakte opgesloten in het prisma van de Tweede Wereldoorlog – ‘de enige historische gebeurtenis die ze zich nog herinneren’. Daardoor werd elke kwestie een ‘cartoonesk moreel dilemma’. Churchill versus Chamberlain. Vastberadenheid versus slappe benen. Brexit en geen bedrog. Nu in plaats van morgen.
Het volk beslist
Die radicalisering is geen puur Brits fenomeen. In Amerika vragen traditionele conservatieven zich af wat ze nog in de Republikeinse Partij te zoeken hebben sinds Donald Trump. De president heeft nooit blijk gegeven van veel eerbied voor de instellingen die hij geërfd heeft. Als hij terugkijkt naar het verleden, dan wordt het al snel een identitaire, zelfs etnische kwestie. Een stoet conservatieve intellectuelen heeft de Republikeinen daarom de rug toegekeerd of vraagt zich af hoe ze de partij ooit weer op het juiste pad krijgen.
Ook op het Europese vasteland zitten de gematigde conservatieven in de verdrukking. Op de rechterflank zetten veel radicalere politici de toon. Matteo Salvini bezet de plek die ooit door de Italiaanse christendemocratie werd ingenomen. Je hebt ook Sebastian Kurz, die een paar jaar geleden de Oostenrijkse Volkspartij overnam. Tussen Kurz en Johnson zijn er veel verschillen. Maar toen de Oostenrijker enkele maanden geleden een vertrouwensstemming verloor in de Nationalrat en moest vertrekken als kanselier, zei hij wel iets dat aan de Britse premier deed denken. ‘Vandaag heeft het parlement beslist, maar op het eind beslist het volk.’
Een interessant geval is ook Thierry Baudet. Niemand zal de voorman van het Nederlandse Forum voor Democratie, met zijn tirades tegen de elite, snel van gematigdheid verdenken. Maar Baudet afficheert zich, net zoals zijn intellectuele peetvader Paul Cliteur, wel als een conservatief. Alleen is het geen ‘hervormingsconservatisme’. Cliteur nam daar in december 2002 al afstand van, tijdens een lezing in Nederland. ‘Burkeaans gedachtegoed,’ zo zei Cliteur, ‘is het meest overtuigend wanneer men naderend onheil nog kán afwenden.’ Dan kan je nog zeggen: kalmpjes aan. Maar daarvoor is het, in een samen*leving die gedomineerd wordt door ‘cultuurmarxisten’, te laat.
Meedoen of wachten?
In De Groene Amsterdammer betoogde Merijn Oudenampsen een paar maanden geleden dat zo’n ‘herstelconservatisme’ teruggrijpt op een andere, Franse traditie. Het wordt niet (of meestal niet) met Burke geassocieerd, maar met de aristocraat Joseph de Maistre. Het wil de onvermijdelijke verandering niet in goede banen leiden, maar richt zich op de restauratie van het verleden. Het is veel radicaler dan het ‘hervormingsconservatisme’. Het schuwt de ‘revolutie’ niet. En het is dát conservatisme dat aan de winnende hand is.
Het is niet van aard om iemand als Theo Francken in een partij als de N-VA tot matiging aan te zetten. In De Standaard noemde de voormalige staatssecretaris zich ooit een ‘compassionate conservative’. Maar Francken is er wel eentje van het erg gespierde type, helemaal anders dan bijvoorbeeld N-VA-stichter Geert Bourgeois, die eerder een man van de geleidelijkheid is. De strijd tussen die twee stromingen is nog niet beslecht.
Het valt ook niet helemaal te voorspellen hoe de voorzitter hem finaal zal beslechten. Bart De Wever dweepte in het verleden al met Burke, ging op uitstap naar Johnson, zag gelijkenissen met Baudet, trok een Berlijnse muur tussen zijn partij en het etnisch nationalisme, ging twee maanden onderhandelen met Vlaams Belang en stapte uiteindelijk met CD&V in een coalitie.
De keuze tussen hervormings- en herstelconservatisme is wel van kapitaal belang. Niet alleen omdat je in Groot-Brittannië zag hoe snel een partij radicaliseert als ze is overgenomen door conservatieve nationalisten van het avontuurlijke type. Maar ook omdat het niet zeker is dat figuren als Johnson en Baudet aan de winnende hand blijven. Waar staan ze over vijf jaar? Welke oplossingen hebben zij voor migratie, klimaat of ongelijkheid? Moet je in hun slipstream mee, op zoek naar succes? Of wacht je tot hun ster is opgebrand? Zorg je dat je je ziel niet hebt verkocht als de kiezer weer openstaat voor iets anders?
DS, 13-09-2019 (Ruud Goossens)
|