Enkele post bekijken
  #2  
Oud 26th December 2018, 04:45
bijlinda's Avatar
bijlinda bijlinda is offline
Administrator
 
Geregistreerd op: Nov 2004
Locatie: Hasselt
Posts: 1,822
Post Kerstessay -Bestemming Ithaka

Kerstessay - Bestemming Ithaka (2)

Mijn Syrische zus Hala


Lieve Joris heeft het in het tweede deel van haar kerstessay over Hala, het hoofdpersonage van ‘De poorten van Damascus’. Toen ze elkaar veertig jaar geleden ontmoetten, konden ze het meteen goed met elkaar vinden. Maar langzaam kwamen er barstjes in hun vriendschap.



Hala en ik waren vijfentwintig toen we elkaar ontmoetten op een conferentie in de Iraakse hoofdstad Bagdad. Een vrouwenconferentie, onder auspiciën van president Ahmed Hassan al-Bakr, enkele maanden voordat zijn vicepresident Saddam Hoessein in juli 1979 de macht zou grijpen. Hun levensgrote portretten stonden nog broederlijk aan weerszijden van de ingang van de conferentiezaal, ’s ochtends liepen we tussen die twee besnorde mannen door naar binnen.

In de pauze was er thee met gevulde dadels en mierzoete gebakjes, ’s avonds waren er somptueuze diners onder kristallen luchters. Ergens onderweg moeten Hala en ik aan de praat zijn geraakt. Algauw ontvluchtten we de conferentie en gingen we met Suzuki-taxi’s op bezoek bij dissidenten. We zaten voorin naast de chauffeur, en ik zal de sfeer in die krappe cabines nooit vergeten. Ze waren behangen met gekleurde lichtjes en boven het dashboard bungelden onwaarschijnlijke verzamelingen miniatuurtheepotjes, Koranspreuken en amuletten tegen het boze oog.

In die knetterende minibordeeltjes zoefden we door de nachtelijke stad, die vol duistere geheimen was, waarover in de wandelgangen van de conferentie fluisterend werd gespeculeerd. Buiten de spandoeken met hun holle leuzen die de lof zongen van de Ba’ath-partij en haar leiders, binnen het gevoel van geborgenheid dat elke taxichauffeur in zijn cabine had gecreëerd en waar wij even deel van werden.

Ik heb het begin van deze vriendschap al eerder beschreven, maar telkens weer moet ik die dagen opnieuw tegen het licht houden, met de kennis van nu. Met wat ik nu over Hala en mezelf denk te weten.

Na de conferentie ging ik niet naar huis, zoals de anderen, maar reisde haar achterna naar de Syrische hoofdstad Damascus, waar ik eerder was geweest met mijn Palestijnse geliefde Kamal. Destijds knepen de mannen in de soek in mijn billen. De hotelhouder keek vreemd op bij het zien van onze paspoorten, want we waren niet getrouwd. Hij stelde voor dat Kamal als een waakhond op een mat voor mijn kamerdeur zou slapen. Maar nu was ik hier met Hala, een echte Damasceense, die me met soepele hand haar stad binnenleidde.

Vier dagen, langer heeft het vast niet geduurd, maar ik was jong en ontvankelijk en absorbeerde alles met grote gretigheid.

V.S. Naipaul vertelde me ooit hoe Een bocht in de rivier ontstond, dat zich afspeelt in een niet nader genoemde plaats – onmiskenbaar Kisangani, de stad aan de bocht in de Congostroom. Achtenveertig uur was hij in Kisangani geweest, meer niet, maar uit die uren steeg het materiaal op voor een van zijn belangrijkste romans. ‘Alles plakte aan me als flinterdun papier’, zei hij.

Zo was het voor mij tijdens die dagen met Hala in Damascus ook. Onze wandelingen door de oude stad, onze bezoeken aan de schitterende Omajjaden- en Takieh-moskee, de stormachtige gesprekken met haar man en vrienden in openluchtrestaurants aan de rivier de Barada – de vrijheidswind die ooit in Neerpelt langs mijn wangen streek, had ook hen beroerd. Ze waren zelfverzekerd, vol elan, overtuigd dat de toekomst in hun handen lag, dat de verraderlijke regimes in de Arabische wereld op een dag zouden barsten en breken.

‘Oh, East is East, and West is West, and never the twain shall meet’, had Rud*yard Kipling geschreven, maar ik reisde met open vizier, het woord ‘vreemdeling’ hoorde niet tot mijn vocabulaire, ik geloofde niet in barrières die je niet kon slechten. Pas toen ik onderzoek deed voor mijn laatste boek, Terug naar Neerpelt, en alle stukken van mijn leven die los in een la lagen aan elkaar probeerde te plakken, begreep ik dat mijn gretigheid en ontvankelijkheid deels waren ingegeven door de behoefte ergens thuis te komen. Misschien was ik, opgegroeid in een gezin van negen, ook wel op zoek naar familiewarmte, miste ik de nabijheid van mijn zussen.

Hala’s man sliep tijdelijk bij vrienden en ’s avonds lagen zij en ik in hun een*kamerappartement nog uren na te praten. ’s Ochtends doken we de soek in om oriëntaalse parfum en kruiden te kopen of zochten glaswerk uit in een fabriek aan de rand van Damascus. De kommen, glazen en schaaltjes reisden in een kartonnen doos met me mee naar huis. In de daaropvolgende decennia zouden er heel wat sneuvelen, waardoor ik steeds voorzichtiger omsprong met wat restte. De parfum bleek thuis minder lekker te ruiken dan daar, maar ik kan de jasmijn-, rozen- en ambergeuren nog moeiteloos oproepen, evenals de ietwat plakkerige, olieachtige substantie.

Toen ik Hala twaalf jaar later opnieuw opzocht, vonden we onze vertrouwelijkheid meteen terug. Een dag na mijn aankomst al lagen we ’s middags op haar grote bed in onze nachtponnen te praten.

Zelf had ik intussen heel wat afgereisd en had ik mijn eerste boeken geschreven, maar het regime van Hafez al-Assad, de vader van de huidige president, had een gemene snok aan het stuur van Hala’s leven gegeven. Haar man had tot een communistische partij behoord en was elf jaar eerder opgepakt, samen met zijn leider en een tweehonderdtal leden. Hala was de vrouw van een staatsgevaarlijk sujet geworden, haar carrière was in het slop geraakt, haar wereld verkleind tot de driehoek tussen haar tweekamerwoning, haar werk en het huis van haar moeder. Elke maand gingen zij en haar dochter Asma, die net voor de arrestatie van haar vader was geboren, met eten en schone kleren op bezoek in de gevangenis en kwamen met zijn vuile was en een somber humeur terug. De twinkeling in Hala’s ogen, die me in Bagdad zo had aangetrokken, was verdwenen. Haar blik was dof en geregeld verzuchtte ze, net als haar oude moeder: ‘Ya Rab!’ O God!

Wij denken dat een oorlog pas begint wanneer we hem op ons tv-scherm zien, maar oorlogen beginnen al veel eerder, onzichtbaar, ondergronds, in het hart van burgers die geen loyaliteit meer voelen jegens hun land. Ze vreten zich naar binnen en maken dingen onherstelbaar stuk.

Zes maanden bleef ik bij Hala en Asma. Na mijn thuiskomst schreef ik De poorten van Damascus, een boek dat ik als een hommage aan onze vriendschap beschouw en waardoor heel wat lezers Hala in hun hart sloten. In een poging haar te beschermen had ik haar naam en een aantal omstandigheden veranderd en ik heb me er achteraf van vergewist dat Hala geen kwalijke gevolgen van de publicatie van het boek had ondervonden. Ik stuurde haar de Franse vertaling, maar ik geloof niet dat ze die heeft gelezen.

‘There’s a splinter of ice in the heart of a writer’, schreef Graham Greene in A sort of life. Wilde ik zo graag Hala’s verhaal vertellen dat ik voorbij was gegaan aan de mogelijke weerslag die dit op haar zou hebben? Ze had nog bitter weinig animo voor haar werk, ze was een dromer geworden. Had ze misschien gedacht dat ik alleen maar fabuleerde en dat boek nooit zou schrijven, was ze geschrokken toen ik het wel deed? Ze haatte de alomtegenwoordige veiligheidsdiensten, maar ik had het gevoel dat de achterdocht en spionitis die als gif in de Syrische lucht hingen haar niet onberoerd hadden gelaten en dat ze mijn boek onwillekeurig ervoer als verraad.

Toen haar man na vijftien jaar doodziek terugkwam uit de gevangenis en acht maanden later stierf aan leukemie, dacht Hala dat ze genoeg had geleden. Maar het ergste moest nog komen. Bij het begin van de oorlog probeerde ze krampachtig in Damascus te blijven, maar uiteindelijk vluchtte ze en belandde ze in Dubai, waar haar dochter – zoals veel jonge Syriërs die geen toekomst zagen in hun land – jaren eerder al naartoe was verhuisd.

In 2014 bracht ik twee weken bij hen door op de negentiende etage van een flatgebouw. Asma ging overdag naar haar werk, Hala zat urenlang voor de tv, zappend tussen Al-Jazeera en Al-Arabiya, laptop en telefoon binnen hand*bereik, boodschappen ontvangend, berichten sturend – een zelfuitgeroepen oorlogsverslaggever.

Het waren moeilijke weken. Het leek wel alsof we allebei koorts hadden, we vlogen voortdurend tegen elkaar op. Tijdens onze maanden in Damascus hadden we ook weleens gekibbeld, vooral in het begin: ik moest het sceptische oog dat met me mee was gereisd kwijtraken, vergeten wie ik was om dichter bij Hala te kunnen zijn. Maar dat lukte deze keer niet, al probeerden we het telkens weer. Ik kon me niet vinden in haar vernauwde visie op de wereld, had geen geduld voor haar complottheorieën, ergerde me aan haar overtuiging dat Iran en het Westen verantwoordelijk waren voor alles. ‘We hebben niet genoeg tijd’, piepte Hala soms, en ook: ‘Ik ben hier niet echt, ik heb geen grond onder mijn voeten.’

Het was de laatste keer dat we elkaar zagen en net zoals onze vriendschap destijds in enkele dagen bezegeld was, ging die grote verwoestende oorlog er in twee weken mee aan de haal. Of was het al eerder begonnen en had ik het niet willen zien? Was ik, hopend in een ver land mijn evenbeeld te vinden, van meet af aan voorbijgegaan aan onze verschillen?

Ik moest aan Hala denken toen ik Amin Maaloufs roman De ontheemden las, over een groep vrienden die door de oorlog in Libanon uit elkaar zijn gegroeid en na de dood van een van hen weer bij elkaar komen. ‘Je kunt wel steeds blijven zeggen: dat is de schuld van de anderen’, zegt de verteller tegen een vroegere vriend. ‘Maar het wordt tijd dat we onze eigen tekortkomingen, onze eigen zwakheden en onze eigen gebreken onder ogen zien. [...] De overwonnenen hebben altijd de neiging om zich als onschuldige slachtoffers voor te doen. Maar dat komt niet overeen met de werkelijkheid, ze zijn helemaal niet onschuldig. Ze zijn schuldig aan het feit dat ze overwonnen zijn.’

Het zijn harde woorden en terwijl ik ze schrijf, zie ik in gedachten een wolk van achterdocht over Hala’s gezicht schuiven. Amin Maalouf, een Franse Libanees, christelijk bovendien – hij is in haar ogen vast verdacht. Zij komt uit een oude soennitische familie, maar haar vader ging zelfs niet naar de moskee als iemand gestorven was en ik heb Hala noch haar dochter ooit zien bidden. Toch zei ze tijdens mijn verblijf in Dubai: ‘Ik ben in weerwil van mezelf een soennitische geworden – dat hebben de anderen van me gemaakt.’

In De ontheemden trof ik een echo van die woorden aan: ‘Wij waren de ruwe schets van de toekomst,’ schrijft de verteller, ‘maar de toekomst is in dit eerste ontwerp blijven steken. […] Wij riepen onszelf uit tot adepten van Voltaire, van Camus, van Sartre, van Nietzsche of van de surrealisten, maar we werden weer christenen, moslims of joden.’

Het laatste bericht dat ik Hala stuurde, bleef onbeantwoord.

Ik treur om haar, om de teloorgang van onze vriendschap, om een deel van mezelf dat ik daardoor ben kwijtgeraakt: mijn jeugdige geloof dat we niet wezenlijk van elkaar verschillen. En toch, als Hala een teken van leven geeft, zal ik op kousenvoeten naar haar toegaan, voorzichtig om haar deze keer niet te bruuskeren. In afwachting daarvan zwerf ik af en toe over haar Facebookpagina. Het defilé van verwoeste gebouwen, van uitgemergelde en verbrande lijken stuit me tegen de borst, maar één beeld wil niet van mijn netvlies verdwijnen.

Nadat de Syrische regering vorig jaar de riolering tijdelijk had afgesloten uit angst voor infiltranten, waren er zware overstromingen in een Damasceense volkswijk. Hala deelde een video van het bruine onstuimige water dat door de straten golfde, auto’s losrukkend van hun parkeerplaats. Het werd gefilmd vanuit een hoger gelegen boetiekje met een Apple-embleem op de ruit.

Plotseling zeilde er zowaar een man langs, rechtop zittend in het kolkende water, peddelend met zijn armen, een roeier zonder boot, gevolgd door een ijzeren eenpersoonsbed dat wentelde in de stroom. De toeschouwers in de boetiek leverden druk commentaar, ik meen dat een enkeling zelfs lachte. Telkens opnieuw draaide ik de beelden af. Die losgeschoten boei op weg naar een ongewisse toekomst terwijl de wereld harteloos toekeek, dat was Hala, afgesneden van alles wat haar lief was. Mijn dierbare zus Hala.


DS, 26-12-2018 (Lieve Joris)
Met citaat antwoorden