Enkele post bekijken
  #1  
Oud 23rd September 2018, 21:56
bijlinda's Avatar
bijlinda bijlinda is offline
Administrator
 
Geregistreerd op: Nov 2004
Locatie: Hasselt
Posts: 1,821
Post Fernand Maréchal - pastoor in Zeebrugge

‘Ik blijf hier nog wel even bezig’


In het oog van de storm zit nog altijd Fernand Maréchal. De Zeebrugse pastoor die koppig zijn naastenliefde belijdt, is in alle transmigratieheisa uitgegroeid tot een symboolfiguur. Terwijl buiten een betoging langs zijn huis trekt, praat hij binnen over die onverhoopte late lotswending. ‘Vind jij dat nu spectaculair wat ik hier doe?’



Op deze zaterdagmorgen heeft hij de rolluiken van zijn pastorie neergelaten. Een buitengewone actie voor pastoor Fernand Maréchal, die zich doorgaans voor niets en van niemand laat afsluiten. De man die de schouders ophaalt voor al wat macht en intimidatie is, zelfs via doodsbedreigingen, opent vanmorgen dan toch iets behoedzamer dan anders de voordeur. ‘Kom binnen.’

We gaan zitten in de verduisterde woonkamer. ‘We zullen zien’, zegt hij. Hij wijst naar de flyer die hij eerder in de bus had gekregen, van de extreemrechtse organisatie Voorpost. Daarop wordt de ‘strijdmeeting’ aangekondigd die over een uur begint. Hij pakt het blaadje en leest voor. “Zeebrugge is van ons!” “Explosieve toename van transmigranten.” “Inbraken, aanrandingen, diefstallen nemen dramatische vormen aan.” “Laat Zeebrugge niet in de steek!” Hij kijkt me aan. ‘Je ziet, dat is hier nogal de moeite. In Chicago is het nooit zo erg geweest.’

Hij vindt het een grap, maar neemt die wel ernstig. De voorbije dagen heeft hij alle vluchtelingen die hij een boterham gaf, gewaarschuwd. ‘Blijf hier zaterdag weg.’ Vanmorgen is hij zijn dag daarom niet begonnen zoals hij elke andere dag begint. Met brood beleggen, met confituur en choco, en dat met een kan thee naar het voorportaal van de kerk dragen. Vanmorgen is hij binnen gebleven, en liet hij de rolluiken neer. Er is al eerder met eieren gegooid, met modder, stenen. Je weet nooit. ‘Maar we zullen wel zien.’


Ook een piano

Op de laatste dag van de zomer, eergisteren, is Maréchal zeventig worden. En deze maand is het exact vijftig jaar geleden dat hij in het seminarie intrad. Dit jaar van de doodsbedreigingen is er ook een van de grote verjaardagen. De pastoor vindt ze allebei even onbelangrijk. Niets om te ontkennen, alleen maar: zonder betekenis. Dat hij het symbool geworden is dat hij is, in een van de heetste actuele dossiers van het moment, ‘daar kan ik toch maar moeilijk bij’. Hij heeft eigenlijk niet te veel zin meer in ‘pers’, al zeker niet sinds hij onlangs nog eens in Dag Allemaal stond met een interview dat hij niet had gegeven. Hij moet een van de weinige pastoors zijn die, zonder schandaal, de cover van dat grootste weekblad haalden.

Maar hij is natuurlijk “een verhaal”: de pastoor die doorgaat de orders van zijn gouverneur en burgemeester te negeren, die ook beslist om doodsbedreigingen niet te horen, alleen maar om trouw te kunnen blijven aan zijn geloof. Mattheüs 25:35-36. ‘Want ik had honger, en gij hebt Mij te eten gegeven. Ik had dorst, en gij hebt Mij te drinken gegeven. Ik was een vreemdeling, en gij hebt Mij geherbergd. Ik was naakt, en gij hebt Mij gekleed.’

Dat is het maar, zegt Fernand Maréchal. ‘Dat is alles.’ Dat is alles voor die, hij schat, 25-tal transmigranten die zich gemiddeld in Zeebrugge klaarhouden voor de oversteek. Samen met een groep vrijwilligers geeft hij ze eten en drinken, ’s ochtends en ’s avonds. En in het zaaltje naast zijn pastorie heeft hij samen met de organisaties Dokters van de Wereld en Caritas International een infopunt geïnstalleerd, en een klein dokterskabinet. Er staat ook een piano. ‘Niet minder van levensbelang’, zegt hij.

Achter het zaaltje, buiten, staat nog een container met twee douches. ‘Geschonken door het bisdom.’ En in de kelder laat hij rekken zien met basisvoedsel, verzorgingsproducten, dekens, slaapzakken, schoenen en kledij – geschonken door vrijwilligers en de Voedselbank. Hij herhaalt: ‘Dat is het dus maar. Vind jij nu dat ik hier iets spectaculairs doe?’ En hij benadrukt: ‘Ook kans*armen uit Zeebrugge en omgeving krijgen hier voedsel en hulp. Mensen denken dat ik me exclusief tot transmigranten richt, dat is natuurlijk niet waar. De meeste van mijn tijd gaat trouwens op aan mijn werk als vrijwillige pastor in de palliatieve zorg.’

Maar de pastoor helpt, dat is geweten. Als een Zeebrugs café een laatste klant buiten werkt en die jammert dat hij geen plaats heeft om te overnachten, zeggen ze wel eens: ‘Ga naar de Heiststraat 77.’ Daar doet de pastoor de deur open.


Niet voederen a.u.b.

Het komt altijd op hetzelfde neer en stoerder doet hij daar niet over: “Al wat gij gedaan hebt voor een van de geringsten van mijn broeders, hebt gij voor Mij gedaan.” Mattheüs weer. Die geringsten níét helpen, is zijn geloof afvallen. Dat zal hij nooit doen. Dat hij in die naastenliefde net niet gesteund wordt door een christendemocraat (gouverneur Carl Decaluwé) en een socialist (burgemeester Renaat Landuyt), vindt hij een opmerkelijke gang van zaken. ‘Maar waarden blijken wel vaker relatief in een chronische verkiezingstijd als deze. Tegen partijpolitiek heb je weinig verweer.’

Het is ook aan dezelfde verkiezingskoorts dat hij de verharding wijt. Twee jaar geleden werd zijn halsstarrige evangelische barmhartigheid nog met prijzen overladen, sinds deze zomer wordt hij met de dood bedreigd, en zorgwekkender, vindt hij: worden er politierazzia’s gehouden tijdens de voedselbedeling. De zwaksten oppakken op hun allerzwakste moment, daarover was hij, is hij nog altijd, gedegouteerd. De Brugse ere-vrederechter Jan Nolf die toevallig bij een van die razzia’s aanwezig was, maakte op Twitter de vergelijking met de politiek van Lodewijk XIV: ‘Arrêtez les affamés, c’est tellement plus facile.’ Uitgehongerden verzetten zich niet.

Hij haalt weer de schouders op. ‘Mij wordt verweten dat ik met mijn hulp een aanzuigeffect creëer. Alsof iemand uit Irak vertrekt, omdat hij weet dat hij hier een kom soep zal krijgen.’ Hij lacht, vindt het absurd. “Gelieve de dieren niet te voederen a.u.b.” Daar doet het hem aan denken. ‘Het is paniek, dus het is kortzichtig. Die repressie brengt niets op. Als je die mensen hulp biedt, heb je meer controle over hen dan wanneer je hen opjaagt. Je hebt ook veel meer kans om hun vertrouwen te winnen en ze zo tóch te overtuigen in dit land asiel aan te vragen, dan als je ze achterna zit als wilde honden. Anders denken ze dat ze maanden na hun aanvraag door dit vijandige land toch uitgewezen zullen worden. Het is ook in ons eigen belang hen te helpen, daar ben ik van overtuigd. In Nederland doen trouwens veel burgemeesters al hetzelfde. Je kunt nog zoveel maatregelen treffen als je wilt, die jongens zullen blijven komen. Nog meer dan door hoop zijn ze door wanhoop gedreven. Dat snoer je niet zomaar de mond met een reeks maatregelen.’

Maar daar gaat het hem dus niet om. Niet om politiek, toch geen partijpolitiek. ‘Mij gaat het er om trouw te blijven aan de christelijke waarden.’ Honderd meter verderop verzamelen zich intussen de wapperende Vlaamse Leeuwen, voor een ‘strijdmeeting’ tegen een pastoor en zijn trouw aan diezelfde christelijke waarden waarin hun Vlaanderen zit geworteld. Bien étonnés de ne pas se trouver ensemble. De situatie wordt behoorlijk complex.

‘De burgemeester gehoorzaamt ook maar aan zijn eigen naam. Alle transmigranten het land-uyt.’ Een mopje. Hij lacht alweer.

Het zal er deze weken op aankomen deze campagnetijden zo onbeschadigd mogelijk uit te zweten, zegt hij. En alle spierballengerol erbij te nemen. ‘De burgemeester gehoorzaamt tenslotte ook maar aan zijn eigen naam. Alle transmigranten het land-uyt.’ Een mopje. Hij lacht alweer.


Ik liet mij verlokken

Er is weinig wat opvalt aan de Zeebrugse pastoor. Alleen dat: hoe weinig er aan hem opvalt. Hij is niet die flamboyante, dissidente priester van zijn eigen reputatie. ‘Een zuivere christelijke idealist’, omschrijft de gewezen vrederechter Jan Nolf hem, sinds enige tijd betrokken bezig met de situatie van de Zeebrugse transmigranten. ‘Maréchal is geen revolutionair. Hij is een christen. Meticuleus, strikt, methodisch, hyperprofessioneel, onpartijdig, helemaal niet stoer. Hij is een man met een stoïcijnse tederheid. Ik heb hem nog niet één wenkbrauw zien optrekken.’

Al vloekt de hyperprofessionele pastoor wel vaak. ‘Godverdimme’, de klemtoon op de eerste lettergreep. Het is een vloek uit verbazing, niet uit kwaadheid. Kwaad wordt Fernard Maréchal dus zelden, want bang evenmin, ‘ik heb daar, denk ik, de energie niet voor’. Als iemand hem opbelt, en zegt dat ze hem weten wonen, dat zijn dagen zijn geteld, dan zegt de pastoor rustig ‘dank u’ en legt hij de telefoon weer neer. ‘Mijn dagen zijn ook geteld,’ zegt hij, ‘die man zegt alleen maar de waarheid.’


Het heeft u echt geen schrik aangejaagd?

‘Plezant is dat niet. Ik heb liever dat ze mij bellen voor iets anders. Maar wat valt er tegen te doen? Niet meer buitenkomen? De telefoon niet meer opnemen?’


Een klacht indienen.

‘En wat dan? Dan ben je vertrokken voor een hele rimram. Ik heb daar geen tijd voor. Ik vind het nu al zo’n gedoe, al die vragen die ik daarover krijg. Ik heb spijt dat ik dat ooit heb uitgesproken tegen een paar mensen. Had ik maar gezwegen.’

‘Nog meer dan door hoop zijn transmigranten door wanhoop gedreven. Dat snoer je niet *zomaar de mond.’

We zitten aan zijn tafel in de woonkamer. Op de kast tegen de muur staat een zwart-witportret van een vrouw die lachend omhoog het kader uit kijkt. Het is de enige foto. Ernaast veel kaartjes, kunstwerken van vrienden, en ook de uitnodiging voor zijn priesterwijding in 1974 hangt uit. Op de voorkant staat deze zin: ‘Jahweh, je hebt mij verlokt, en ik liet mij verlokken.’


Want zo is het gegaan?

‘Het was in elk geval geen evidente keuze. Iedereen schrok toen ik het zei.’


Waarom?

‘Omdat ik nogal iemand was die, hoe zal ik het zeggen, van het leven hield. Ik was bovendien een mei 68’er, ik stelde alles in vraag. Ik herinner me dat ik tijdens de betoging voor Leuven-Vlaams met een doodskist op mijn schouders liep. Dat stelde de symbolische begraving van de bisschoppen voor. Drie maanden later trad ik in het seminarie in.’


Een bocht.

‘Of niet. Ik heb altijd gevonden dat je de dingen van binnenuit moet veranderen. Ik kan me eerlijk gezegd niet meer herinneren waarom en wanneer ik voor het eerst aan het priesterschap heb gedacht. Ik weet wel dat ik aan die zes jaar begonnen ben als aan een zoektocht. Zes jaar lang heb ik me toegelaten mezelf in vraag te stellen. Ik wist niet waar ik zou uitkomen, ook niet of dat bij het priesterschap zou zijn, of helemaal niet.’


Hebt u getwijfeld onderweg?

‘Natuurlijk. Ik heb er ook veel zien vertrekken, in het laatste jaar zelfs nog. Uiteindelijk zag ik zelf geen reden om de stap niet te wagen. Voor mijn wijding had Mgr. De Smedt de tekst uitgekozen over het eerste optreden van Jezus in Nazareth. “Hij heeft mij gezonden om aan de armen de blijde boodschap te brengen.” Daar was ik heel blij mee. Hij had me begrepen. Want voor mij is dat de essentie. Ik ben priester geworden om mij totaal te kunnen wijden aan de kwetsbaarsten. Om de zieken, de armen, de verschoppelingen te laten weten dat ze gezien worden. Die drijfveer was helder, is altijd helder geweest, en gebleven.’


U kwam uit een geëngageerde thuis?

‘Jawel. Ik ben de jongste van zes kinderen. Een “achterkomertje”, mijn moeder was 45 toen ik geboren werd. Ze was verpleegkundige, maar mocht dat beroep sinds haar huwelijk niet meer uitoefenen, zo ging dat toen. Maar ze bleef wie ze was. Veel mensen uit onze Assebroekse wijk kwamen aanbellen voor mijn moeders hulp, als ze zich bezeerd hadden, een spuitje moesten krijgen, of om medisch advies. Mijn vader was directeur van een verzekeringsmaatschappij en nauw betrokken bij de oprichting van het Wit-Gele Kruis, het secretariaat was in ons huis. Ik ben dus groot geworden in een ziekenzorgende sfeer. Twee zussen zijn ook verpleegkundige geworden. En ikzelf heb 25 jaar als aalmoezenier in het AZ Sint-Jan in Brugge gewerkt. Dat was echt wat ik wou, onder de zieken zijn.’


En de stervenden.

‘Ook. Maar niet alleen. Mensen hebben een verkeerd beeld van wat een aalmoezenier doet. Dat houdt echt meer in dan alleen de laatste sacramenten toedienen. Als aalmoezenier was ik het luisterend oor van het ziekenhuis, van de patiënten, van hun familie, maar ook van het personeel. Ik functioneerde als vertrouwenspersoon in de grote gemeenschap die zo’n ziekenhuis is. Ze noemden me de zwerfkat. Je kwam me overal tegen. Ik bleef er ook drie nachten per week slapen, of waken. Gemiddeld begeleidde ik drie sterfgevallen per dag.’


Behoorlijk intensief.

‘Zeker. Maar dat waren de eerste vier jaren eigenlijk ook al, net na mijn wijding, toen ik meteen een parochie onder mijn hoede kreeg, wat uitzonderlijk was. Ik had er niets op tegen gehad om eerst enkele jaren op buitenlandse missie te gaan bijvoorbeeld. Maar de bisschop had me nodig in Bredene.’


Waar had u naartoe willen gaan?

‘Naar Latijns-Amerika. Ik was, ik ben nog altijd erg geïnspireerd door de moed van Óscar Romero.’


Die vermoord werd terwijl hij een mis opdroeg.

‘Klopt.’

Dan horen we kerkklokken luiden, vier keer. Het is zijn sms-signaal. Hij leest en excuseert zich, er is een elektriciteitspanne in het Stella Maris-kerkje en de Roemeens-orthodoxe gemeenschap heeft er straks een viering, hij moet even telefoneren. Ik stel voor intussen even te gaan kijken op de verzamelplaats van de betogers, hier vlakbij. Dat vindt hij goed. ‘Weten we alvast met hoeveel ze zijn.’


Bloemen en spandoeken

Dat blijkt mee te vallen. Er is net nog een lilakleurige bus aangekomen, met betogers uit Antwerpen, Sint-Niklaas en Gent. Alles samen zijn ze met een honderdtal, schat de politie. Een Vlaams Belang-lid uit Hoboken vertelt waarom hij hier is. ‘Omdat het zo niet langer kan. Omdat we overspoeld worden. Omdat wij, hardwerkende mensen van hier, zo weinig krijgen, en zij, zomaar, zo veel. Omdat die pastoor de illegalen wel helpt, maar de sukkelaars van hier in de kou laat staan.’ Hij somt het uiterst vriendelijk op.

‘Die man is naar hier gekomen vanuit een oprechte bezorgdheid’, zegt die pastoor, als ik hem verslag uitbreng. Hij wil er niet meewarig over doen. Ook de angst van de Zeebrugge*naren neemt hij ter harte, als ze hem daarover aanspreken. Die schimmen in de nacht kunnen onbehaaglijk voelen, dat begrijpt hij. ‘Alleen moet je die angst keer op keer wegnemen, en niet wat veel makkelijker is: hem voeden. Angst is een gulzige emotie.’

De betogers kondigen zich in de verte al aan wanneer er aangebeld wordt. De bloemist komt de sleutel van de kerk teruggeven, hij heeft net de bloemen voor de huwelijksmis geleverd, die over een uur begint. ‘Heb je de poort weer op slot gedaan?’ De bloemen en de spandoeken komen plots ongemakkelijk samen.

Dan vat hij post in het zijzaaltje. Verdekt van achter de voilegordijnen kijkt hij naar de stoet betogers die langs trekt. Ze scanderen: ‘Sluit de grenzen, niet onze parkings!’ De pastorie wordt bekeken, maar met rust gelaten, net als de kerk. ‘Dat viel mee’, zegt hij, als het stil is. Hij trekt de rolluiken weer op, en gaat over tot de orde van de dag. Straks draagt hij de huwelijksmis op van Gert en Evelien, daarna is er de zaterdagse eucharistieviering, en nog later, en morgen, helpt hij de nieuwe lokalen in te zegenen van de zeescouts.

Ik zeg iets over zijn opmerkelijke gelijkmoedigheid, laat het woord “zen” vallen, en hij begint het verhaal te vertellen van zijn oudste zus Mimi Maréchal. Hoe zij als lid van De Graal, een internationale katholieke vrouwenbeweging, als jonge vrouw naar Japan trok om er Frans te geven aan de universiteit. ‘Japan! Dat was voor ons toen nog het einde van de wereld. Dat was een reis van drie dagen. Ze was pas 22 toen ze vertrok, ik was 11. Maar één keer in de drie jaar kwam ze terug naar huis, mijn grote zus, mijn doopmeter. Haar beslissing maakte grote indruk op me. In Japan is ze in contact gekomen met het zenboeddhisme, en ze zag meteen de evidente link tussen dat zenboeddhisme en de christelijke mystici. Na veertien jaar is ze teruggekeerd om zenmeditatie hier in Europa te introduceren en te onderwijzen.’


Vandaar.

‘Ik heb nogal wat van haar zensessies meegevolgd, dat heb je goed gezien. (lacht) Ik vond ze indrukwekkend. Elk jaar ging ze zelfs voor de Franse militairen zensessies geven in Parijs. Ze is een grote naam geworden. Over haar leven is een roman geschreven.’


Is dat uw zus op de foto?

‘Dat is Mimi, ja. Helaas is ze vroeg gestorven, ze was pas 58.’


Ook een leven in dienst van anderen.

‘Helemaal.’


Hebt u er zelf altijd vrede mee gehad dat uw leven zo totaal ten dienste stond van anderen?

‘Of ik een gezin heb gemist?’


Bijvoorbeeld.

‘Ik kan mij niet voorstellen hoe ik dit bestaan zou hebben moeten verzoenen met een vrouw en kinderen. Ongetwijfeld was ik intussen gescheiden.’


Maar dat celibaat…

‘…moeten ze afschaffen, natuurlijk. Ik kan niet begrijpen dat een gehuwde man, of vrouw, nog altijd geen priester mag worden. In mijn studententijd ben ik twee jaar tijdens de grote vakantie gaan werken bij Grieks-katholieken in de Palestijnse gemeenschap in Israël. Daar mochten gehuwde mannen wél priester worden, met de erkenning van Rome. Ik heb nooit begrepen waarom die evidentie alleen daar gold.’


Waarom gaat die evolutie zo moeizaam?

‘Door die wereldvreemde kaste daar in Rome. De hiërarchische logica van het kerk*instituut vind ik stuitend. Als priester héb je geen macht, als priester ben je een dienaar. Dat de kerk haar almacht is kwijtgespeeld, vind ik dus heel goed. Dat misbruikschandaal heeft me ziek gemaakt, maar ik trek me net daaraan op: dat dit een kentering is. Dit is het moment om eindelijk een totaal dienst*bare kerk te worden. We hebben nu wel een paus die de kant van de kansarmen en de zwakken kiest, en iets probeert open te trekken, maar hij blijft met handen en voeten gebonden aan die curie. Dat is nog het enige voordeel aan het celibaat: dat die mensen daar zich tenminste niet kunnen voortplanten.’

Dan trekt hij met zijn grote, verende stappen naar de Sint-Donaaskerk, om zich klaar te maken voor de huwelijksmis. Achteraan laat hij me een sculptuur zien van de Blankenbergse kunstenaar Piet Wittevrongel: op een schutsraket zitten, in omgekeerde richting, een drietal mensen. ‘We exporteren wapens, we importeren vluchtelingen. Vind ik heel goed.’

Hij wijst ook de stopcontacten aan, ‘daar laden de transmigranten hun gsm’s op. Dat we zoveel stopcontacten hebben, dat is omdat de kerk nog maar zes jaar geleden helemaal is gerenoveerd. Net voor ik hier aankwam.’

Want eigenlijk is hij hier nog maar net. Als aalmoezenier ging hij vijf jaar geleden, op zijn 65ste, met pensioen. Waarop de bisschop hem vroeg om de schielijk overleden Zeebrugse pastoor te vervangen, ‘hij had niemand anders’. Maréchal kende Zeebrugge goed, het gezin had hier, net als alle Bruggelingen, een vaste strandcabine. Hij vond het een aardig vooruitzicht, een rustig einde bij de horizon van zijn kindertijd.

’Draaide dát even anders uit.’ De tedere stoïcijn glimlacht een laatste keer. ‘Ik blijf hier nog wel even bezig.’


DS, 22-09-2018 (Guinevere Claeys)
Met citaat antwoorden