Oostenrijk: gidsland voor pensioenen?
Waarom iedereen het altijd maar over Oostenrijk heeft als het over ons pensioen gaat
Terwijl België werkt aan de hervorming van zijn pensioensysteem, wordt het Oostenrijkse systeem vaak als een te volgen voorbeeld genoemd. De Weense expert Josef Wöss legt uit waarom. 'Het verbaast me altijd dat werkgelegenheid zo weinig aan bod komt in het pensioendebat, want dát is de grote uitdaging.'
Minister van Pensioenen Daniel Bacquelaine (MR) lijkt er niet uit te komen: hoe houden we de pensioenen betaalbaar, terwijl de bevolking vergrijst? De verhitte discussies over de zware beroepen - die met een vroegpensioen gepaard gaan - maken in elk geval duidelijk dat iedereen ermee begaan is. In debatten wordt vaak naar Oostenrijk verwijzen, niet het minst door de PVDA. 'Neem twee werknemers, een Oostenrijkse en een Belgische, die exact even lang gewerkt en precies evenveel verdiend hebben: de Oostenrijker zal de helft meer pensioen krijgen dan de Belg', zo beweert de extreemlinkse partij.
Is het gras echt groener op de Oostenrijkse Alpenweide?
Josef Wöss is de pensioenexpert van de Weense Arbeidskamer. Onlangs kwam hij aan de KU Leuven het Oostenrijkse wettelijke pensioensysteem uitleggen. Dat systeem is, net als het Belgische, nog altijd sterk ontwikkeld. Bij ons wordt het wettelijke systeem de 'eerste pijler' genoemd, naast twee andere pijlers: het aanvullend bedrijfspensioen en het pensioensparen.
Wöss: 'Het Oostenrijkse wettelijke systeem is vrij eenvoudig. Het wordt gekenmerkt door 3 getallen: 80, 45 en 65. Je pensioen bedraagt 80 procent van je gemiddelde inkomen tijdens je loopbaan als je 45 jaar gewerkt hebt en op je 65e met pensioen gaat. Dat zijn onze centrale doelstellingen.'
Volgens de PVDA krijgt iemand die in België 40 jaar voor een gemiddeld loon heeft gewerkt een pensioen van 1195 euro per maand. In Oostenrijk is dat 1889,19 euro. Wöss waarschuwt meteen: 'Zulke internationale vergelijkingen zijn bijzonder complex, en je moet ook rekening houden met álle factoren die meespelen in een samenleving. Oostenrijk trekt bijvoorbeeld veel geld uit voor de pensioenen, en besteedt minder aan werkloosheid, gezondheidszorg, ziekte en invaliditeit. Maar van de principes kun je wél wat leren.'
Het gemiddelde pensioen van een bediende bedraagt in Oostenrijk 2605 euro bruto voor een man en 1436 euro voor een vrouw. Bij arbeiders is dat respectievelijk 1867 euro en 899 euro. 'Na belastingaftrek blijft er voor de mannelijke bedienden 2000 euro over en voor de vrouwelijke 1300 euro. Bij arbeiders is dat respectievelijk 1560 euro en 850 euro', zegt Wöss. Je krijgt dat bedrag wel 14 keer per jaar uitbetaald, omdat je in Oostenrijk twee keer een dubbel pensioen ontvangt.'
'Het grote verschil tussen mannen en vrouwen is een van de grootste pijnpunten in ons pensioensysteem', zegt Wöss. 'Het valt te verklaren doordat Oostenrijkse vrouwen meestal een minder lange loopbaan hebben én minder verdienen dan mannen. Bovendien zijn onze pensioenen niet welvaartsvast. Ze stijgen niet mee met de kosten van het levensonderhoud, wel met de gemiddelde loonstijging, die toch wat later ligt.'
En wat met de pensioenleeftijd? Mannen gaan in Oostenrijk in principe op hun 65e met pensioen. Dat mogen ze eigenlijk al vanaf hun 62e, zegt Wöss, 'maar per jaar leveren ze dan 5,1 procent in van hun uitkering. Wie op zijn 62e stopt met werken, krijgt 15,3 procent minder. Zo wordt er sterk ontmoedigd om vroeger met pensioen te gaan. En wie na zijn 65e blijft werken, krijgt 4,2 procent extra pensioen per jaar. Ga je door tot je 68e, dan krijg je 12,6 procent meer. Langer werker wordt zo duidelijk beloond.' Oostenrijkse vrouwen kunnen op hun 60e al met pensioen zonder te moeten inleveren - maar hun pensioen ligt, zoals aangestipt, sowieso al laag.
Oostenrijkse beoefenaars van zware beroepen kunnen vervroegd met pensioen gaan als ze aan drie criteria voldoen. Wöss: 'Eén: je moet minstens een loopbaan van 45 jaar hebben. Twee: je moet minstens 60 jaar oud zijn (in Oostenrijk ben je leerplichtig tot je 15e, nvdr). Drie: je moet de erkende zware arbeid minstens 10 jaar hebben verricht in de laatste 20 jaar van je loopbaan.'
En wanneer is er sprake van erkende zware arbeid? Wöss somt de vijf mogelijk situaties op: 'Als je in ploegen werkt en ook 's nachts aan de slag moet, als je in extreme hitte of koude moet werken, als je gezondheid tijdens je werk bedreigd wordt door bijvoorbeeld chemische producten, als je zware fysieke arbeid verricht, of als je zware verpleegkundige zorgen verstrekt.'
In België zou, ter erkenning van een zwaar beroep, gekeken worden naar drie criteria: het werk moet fysiek zwaar zijn (wat 'fysiek zwaar' is, wordt daarbij niet gespecificeerd, in tegenstelling tot in Oostenrijk), de uren moeten onregelmatig zijn, en er moet een veiligheidsrisico zijn. Stress kan een verzwarend criterium zijn. In Oostenrijk telt stress niet mee. Onderwijzer, bijvoorbeeld, is er geen zwaar beroep.
Oostenrijk is, met andere woorden, veel strenger dan de Belgische vakbonden, werkgevers en minister Bacquelaine voor onze ambtenaren zijn.
Les voor België
Oostenrijk is een van de weinige Europese landen die de pensioenleeftijd niet verhoogd heeft, zoals bij ons de regering-Michel: in België wordt de wettelijke pensioenleeftijd in 2025 opgetrokken tot 66 jaar en in 2030 tot 67 jaar. 'De Oostenrijkse regering móét dat voorbeeld niet volgen,' zegt Wöss, 'want veel 50-plussers én heel wat jonge mensen vinden bij ons moeilijk een job. Wij moeten alles inzetten om het werkgelegenheidspercentage - het aantal mensen tussen 20 en 64 jaar dat werkt - op te krikken. Alleen zo kunnen we de pensioenen betaalbaar houden.'
Daar zit meteen ook een les voor België in, zegt Wöss. In Oostenrijk bedraagt het werkgelegenheidspercentage 75,4 procent, maar in Vlaanderen (73 procent) en België (68,5 procent) ligt het nog lager. Wöss: 'Daar moeten ook jullie dringend iets aan doen. Het verbaast me altijd dat de werkgelegenheid zo weinig aan bod komt in het pensioendebat, want dát is de grote uitdaging.'
Wöss is ervan overtuigd: je mag de discussie over de pensioenhervorming niet los zien van het arbeidsmarktbeleid. 'Aan de vergrijzing kunnen we niet zo veel doen, maar het beleid kan er wel voor zorgen dat meer mensen aan de slag kunnen. Dé vraag luidt: hoe organiseren we onze samenleving? Hoe zorgen we ervoor dat zo veel mogelijk mannen en vrouwen een degelijke, zinvolle job hebben?'
'Ik hoor dat jullie in België zowel een minister van Pensioenen als een minister van Werk hebben: in Oostenrijk heeft één minister die beide bevoegdheden. Dat lijkt me veel verstandiger. Want werk en pensioen vormen één geheel.'
Knack, 25-07-2018 (Ewald Pironet)
|