Puzzel om Lichamelijke Opvoeding rond te krijgen
Eén school op drie heeft geen sportzaal
Eén op de drie basisscholen heeft geen eigen sportfaciliteiten en één op de acht geen eigen turnleraar. Het vak LO is in de verdrukking, ‘en dat terwijl we de mond vol hebben van gezond eten en fysieke activiteit’, zegt professor Peter Iserbyt (KU Leuven).
De directeur van een lagere school in Aalter, die anoniem wenst te blijven, schetst hoe het eraan toegaat in een school zonder sportinfrastructuur. ‘We maken gebruik van een gemeentelijke parochiezaal. De plint, de bok, de Zweedse banken, de ballen en de hoepel mogen we er laten liggen. De leerlingen moeten 500 meter wandelen naar de zaal, dus daarom leggen we de twee wekelijkse lesuren LO zo veel mogelijk na elkaar. Zo verliezen we maar 20 minuten op twee uur, in plaats van 20 minuten per uur. We hebben niet al het materiaal om aan de eindtermen te voldoen, dus wijken we 6 à 7 maal per jaar uit naar het sportcentrum van Aalter voor een halve of hele sportdag. In een echte sportzaal zijn bijvoorbeeld touwen, zodat de leerlingen kunnen leren klimmen en klauteren. Zwemmen hebben we geconcentreerd in het eerste en tweede leerjaar, tussen de herfst- en paasvakantie. In de jaren daarop wordt er enkel nog gezwommen tijdens die speciale sportdagen. Het is een hele puzzel om het vak LO rond te krijgen. Gelukkig hebben we twee turnleraren – echte – die creatief genoeg zijn. En die een grote auto hebben, om zelf materiaal mee te brengen en te verplaatsen.’ Eigen infrastructuur is nog niet voor morgen, aldus de directeur. Het onderhoud van de gebouwen (de school heeft vier vestigingsplaatsen) is duur genoeg.
Extra werkdruk en stress
De school in Aalter is lang niet de enige die het zonder eigen sportfaciliteiten moet stellen. In Vlaanderen zit één op de drie basisscholen (34 procent) in dezelfde situatie. Geen sportzaal of zwembad. Het cijfer komt uit een antwoord van Vlaams minister van Onderwijs Hilde Crevits (CD&V) op een schriftelijke vraag van parlementslid Steve Vandenberghe (SP.A). Ze baseert zich op de Schoolgebouwenmonitor 2013.
En het is niet het eerste probleem met lichamelijke opvoeding dat Vandenberghe aan de kaak stelt. Twaalf procent van alle lagere scholen heeft geen vakleraar LO, antwoordde Crevits in november vorig jaar. En in de 82 basisscholen die tussen 2012 en 2015 werden doorgelicht voor LO, kregen er 20 een onvoldoende. ‘Niet verwonderlijk’, aldus Vandenberghe. ‘Eén op de acht scholen laat de les LO over aan de juf of de meester, wat op twee manieren slechte gevolgen heeft: de kwaliteit van de turnlessen lijdt eronder en de turnlessen komen boven op het takenpakket van de leraars, wat voor extra werkdruk en stress zorgt.’
‘Er wordt ook minder gezwommen’, vult Eric De Boever, voorzitter van de Bond voor Lichamelijke Opvoeding (BVLO), het lijstje aan. ‘De meeste scholen moeten met de bus naar het zwembad en dat kost geld. De prijs voor regelmatige zwemlessen brengt de maximumfactuur (het maximale bedrag dat school mag kosten voor een leerling, red.) in het gedrang.’
Peter Iserbyt, professor bewegingswetenschappen aan de KU Leuven, ziet een dualiteit tussen wat de maatschappij verwacht en wat er in de scholen effectief gebeurt op het vlak van lichamelijke opvoeding. ‘We hebben de mond vol van gezonde voeding en fysieke activiteiten, maar tegelijk wordt het vak LO gemarginaliseerd. Veel scholen kiezen ervoor om geen vakleraar aan te stellen, omdat ze hun budget liever gebruiken om bijvoorbeeld een klas te splitsen. Maar onderzoek toont aan dat de kwaliteit van de LO-lessen lager ligt wanneer ze door niet-specialisten gegeven worden. Gewone leerkrachten zoeken vaak hun toevlucht in spelletjes – met goede bedoelingen – maar het is toch niet hetzelfde als de lessen van een LO-leerkracht. Nochtans is lichamelijke opvoeding in de lagere school bijzonder belangrijk: het is dan dat de kinderen de fundamentele motorische vaardigheden verwerven voor hun latere leven. Loopt het dan al mis, dan is de kans groot dat ze op latere leeftijd minder zullen deelnemen aan fysieke activiteiten.’
Minister Crevits zegt sport en beweging cruciaal te vinden, en wil ook graag dat scholen meer aanbieden dan de twee uur LO per week waartoe ze verplicht zijn. Ook buiten de schooluren of in de pauzes kunnen bewegingsactiviteiten georganiseerd worden. Iets wat Iserbyt graag hoort: ‘Het komt eropaan de leerlingen plezier te laten krijgen in bewegen, zodat ze secundair gezonder gaan leven. De twee uur LO gaan op zich het verschil niet maken.’
Vrije keuze
Eerder deze maand werd aan de Vrije Universiteit Brussel een onderzoek voorgesteld waaruit bleek dat leerlingen in het lager onderwijs die over de middag op school onder begeleiding en op een recreatieve manier aan sport doen, ook buiten schooltijd fysiek actiever zijn (DS 3 februari). Slechts één op de vier lagere scholen biedt een of andere vorm van schoolsport – sport buiten de lessen LO – aan.
Er is dus nog werk aan de winkel, maar Crevits houdt tegelijk vast aan de vrije keuze van scholen. Geen verplichte turnleraar dus, geen verplicht buitenschools aanbod. En in haar Masterplan Scholenbouw is het ‘multifunctionele gebruik’ van gebouwen een belangrijk aandachtspunt, maar de aanleg van sportinfrastructuur is geen bindende voorwaarde bij de verschillende bouwprojecten. ‘Het is cruciaal dat gemeentelijke infrastructuur ook met scholen gedeeld wordt. Op die manier is het niet nodig dat elk van de 2.600 basisscholen een aparte sportinfrastructuur heeft’, zegt haar woordvoerster.
DS, 16-02-2016 (Lotte Alsteens)
__________________
"Never argue with an idiot, they'll just bring you
down to their level and beat you with experience." (c)TB
|