Internationale politiek: een wereldramp dreigt
Een wereldramp dreigt
In de internationale politiek viert het denken in tegenstellingen - goed en kwaad, wij en zij - hoogtij, terwijl samenwerken en inleven veel verstandiger zou zijn. IN zijn boek Vijf Dagen in Londen beschrijft de Amerikaanse historicus John Lukacs uur na uur een van de meest cruciale momenten uit de 20ste eeuw: de beraadslagingen van de Britse regering, eind mei 1940, over de keuze tussen een wapenstilstand of een verdere oorlog met Hitler. Churchills overtuigingskracht redde in die dagen het westen. Maar, zo vraagt Lukacs zich af in de slotalineas van zijn boek, wat betekende Churchills bijdrage eigenlijk voor het verdere verloop van de geschiedenis? Op zijn best heeft de beschaving dankzij hem kunnen overleven. Op zijn slechtst heeft hij ons in elk geval vijftig jaar respijt gegeven. Vijftig jaar, meent Lukacs, voordat er nieuwe soorten barbarij zullen opkomen, voordat de wolken van nieuwe Middeleeuwen de levens van onze kinderen en kleinkinderen opnieuw kunnen overschaduwen. Vijftig jaar! Vijftig jaar, misschien was dat genoeg. John Lukacs schetste dit doemscenario in 1999, en hij lijkt steeds meer gelijk te krijgen. Het internationale politieke klimaat is de afgelopen jaren sterk verslechterd: het opdelen van de samenleving in een wij en de anderen, kan op wereldniveau levensgevaarlijk worden. De cartoonrellen van begin dit jaar lijken alweer vergeten, maar ze hebben een gemeen spoor nagelaten: er zijn ook internationaal nu duidelijk lijnen getrokken tussen een mogelijk wij- en een zij-kamp. Rond de kwestie Iran werden de afgelopen dagen nieuwe initiatieven ontplooid, maar de retorische aanloop tot een militair ingrijpen is niet van tafel. Terwijl president George W. Bush tijdens een recent bezoek aan India het land alle hulp beloofde bij het verder ontwikkelen van een eigen atoomindustrie, al was dat regelrecht in strijd met het non-proliferatieverdrag. In dit voorjaar van 2006 liggen de speelgoedwinkels vol oorlogsspellen en miniatuurveldslagen, een voortdurende strijd tussen elfen en gedrochten, we kunnen er niet genoeg van krijgen. Het wij-zij-denken is de grote verleiding van deze tijd, nu de droom van maakbaarheid is vervlogen. Het schept een schijnbare orde in een onoverzichtelijke en chaotische wereld. Het geeft richting in een stuurloze situatie. Het biedt de rust van een herkenbaar hen en een veilig ons. Het is, in iedere democratie, het toevluchtsoord voor politici die een gecompliceerd internationaal conflict aan hun kiezers moeten verkopen: zonder stevige vijandbeelden is een democratische bevolking immers nooit bereid tot de offers die een mogelijke oorlog vergt. Het is een verleiding die vaak wordt aangewakkerd door de tegenstander - denk maar aan de weerzinwekkende taal van de Iraanse president Mahmoud Ahmadinejad en zijn soortgenoten. En het is een profetie die, uiteindelijk, uit zichzelf tot werkelijkheid dreigt te komen. In het wij-zij-denken wordt alles gepolitiseerd. Niets wordt nog toevertrouwd aan de verzoenende macht van het simpel samenwerken, het samen aanpakken van een voor beide partijen pijnlijke en lastige kwestie. Nieuwe woorden vinden hun weg in het wij-zij-denken: het verachtelijke appeasement - waarmee iedere vorm van verdraagzaamheid, voorzichtigheid en redelijkheid aangeduid wordt - en het pittig rollende confrontatie, dat telkens weer als hoorngeschal tussen de alinea's opduikt. Altijd ligt het kwaad bij de ander. Het wij is alle donkere kanten van het eigen verleden vergeten. Het Hitler-syndroom noemt de Oostenrijkse buitenlandspecialist Eric Frey de grondhouding die, als reactie op het München-syndroom uit de jaren dertig, de omgang met internationale conflicten meer en meer beheerst. Of het nu gaat om Saddam Hoessein, Noord-Korea, Al-Qaeda of Iran, maar al te snel vallen termen als het kwade of de nieuwe Hitler. Het is een denkmodel dat in de Verenigde Staten al jaren populair was, maar dat ook elders steeds meer terrein wint. Het Hitler-syndroom kent in wezen geen ander alternatief dan de confrontatie. Alleen, zo vraagt Frey zich terecht af, levert de ervaring met Hitler in de jaren dertig van de vorige eeuw werkelijk de oplossing voor de bedreigingen waarvoor we in de 21ste eeuw staan? Was er niet ook een ervaring, in 1914, toen juist alles uit de hand liep door een te grote strijdlust? Hebben toen niet krijgshaftige figuren als Churchill, zo helder als ze waren in 1938, grove fouten gemaakt? En hebben niet alle internationale problemen een eigen complexiteit, die een eigen benadering vereist, soms de harde hand, soms de dialoog, in de meeste gevallen een strategie die ergens tussen beide in ligt? Internationale conflicten zijn nooit en te nimmer wildwestfilms. Soms bekruipt een krantenlezer het gevoel dat we terug zijn in de jaren vijftig, de jaren waarin een nieuwe, ditmaal Koude Oorlog ontstond. Er is echter een groot verschil. Toen was de Koude Oorlog voornamelijk een conflict tussen twee partijen, terwijl nu meerdere grotere en kleinere spelers een eigenzinnige rol vervullen: China, Japan, India, Noord-Korea, Iran, Rusland, de landen van het Midden-Oosten, en ga zo maar door. Dat maakt het ontstaan van een machtsevenwicht - en daarmee een zekere internationale rust - tot een hersenschim. Soms ook doet de stemming denken aan de jaren dertig - inclusief de typisch Nederlandse onwil om de ernst van de internationale situatie onder ogen te zien. Wat de huidige situatie echter gevaarlijker maakt is de rol van de Verenigde Staten. Al vanaf 1939 manifesteerde president Roosevelt zich in woord en daad als een tegenstander van Hitlers internationale aspiraties. Amerika fungeerde, toen al, als een enorme reservespeler op de achtergrond, een bodem van rust. Op dit moment is het omgekeerde het geval. Nu is de reservespeler zélf een probleem geworden, een bron van instabiliteit. De internationale toestand is, kortom, vooral te vergelijken met de gespannen en tegelijk ondoorzichtige situatie voorafgaande aan de Eerste Wereldoorlog. De grootmachten van toen - Duitsland, Oostenrijk, Rusland, Frankrijk en Engeland - probeerden via een systeem van allianties een zeker evenwicht in stand te houden, zonder hun autonomie te verliezen. Zulke machtsbalansen hebben altijd de neiging ineen te storten - mijn veiligheid is immers jouw onveiligheid - en dat gebeurde dan ook. Eén ernstig incident - de moord op de Oostenrijkse kroonprins Franz Ferdinand in Sarajevo - bracht een kettingreactie van mobilisaties en oorlogsverklaringen in gang die niemand meer kon beheersen. Na de Eerste Wereldoorlog besefte men dat de enige manier om een herhaling van zo'n situatie te voorkomen het wij-model was. De internationale spanningen waarmee men te kampen had werden algemeen beschouwd als wereldproblemen. Men kwam alleen niet tot een oplossing, omdat de meeste internationale organisaties - de Volkenbond voorop - daarvoor nog te zwak waren. Opnieuw kwam de oorlog. Na de Tweede Wereldoorlog ging het anders, vooral in het eeuwig verdeelde Europa. De grote kracht van de Europese Unie ligt in het feit dat er nu wél bovennationale structuren bestaan die, ondanks alle problemen, op hun terrein wel degelijk functioneren, en dat al ruim een halve eeuw lang. We leven nu in de junimaand van 2006, we hebben die vijftig jaar van Churchill allang opgesoupeerd, en de wereld gonsde dit voorjaar van de geruchten over een mogelijke Amerikaanse aanval op Iran. De meeste strategische analisten meenden dat zo'n, al of niet beperkte, bommenoorlog in deze instabiele wereldsituatie ongekende krachten zou kunnen losmaken - nog los van de geringe militaire effecten. Niets verstevigt bovendien de positie van een moslimextremistische regering meer dan openlijke oorlogstaal van een Amerikaanse regering. Een aanval op Iran zou een daad van politieke dwaasheid zijn, waardoor er een steeds toenemende chaos in de wereldpolitiek in gang kan worden gezet, waarschuwde de voormalige Amerikaanse adviseur voor Nationale Veiligheid, Zbigniew Brzezinkski, enkele weken geleden in de International Herald Tribune . Amerika zal het doelwit worden van almaar toenemende vijandschap, het tijdperk van het Amerikaanse machtsoverwicht kan tot een voortijdig einde komen. Het wij-zij-patroon laat echter geen enkele ruimte voor nuance. Vrijwel niets hoor je over de chemische oorlogsproducten, die overal kunnen worden vervaardigd, en die zo langzamerhand een bijna net zo grote bedreiging kunnen vormen als de primitieve atoomwapens die Iran probeert te ontwikkelen. Geen minuut vragen we ons af of het, op zijn zachtst gezegd, niet een beetje vreemd is om een land als India alle hulp te bieden bij het ontwikkelen van een kernwapen en tegelijk Iran als een satansland te verketteren als het iets soortgelijks probeert. Meten met twee maten ondermijnt niet alleen het gezag van een wereldmacht, het betekent op den duur ook de ondergang van onze toch al broze wereldorde. Het is, anders gezegd, een terugval van het denken in internationale verdragen, instituties en gemeenschappen naar het vooroorlogse denken in allianties. Het bewust zoeken naar een machtsevenwicht, de zogenoemde balance of power, was decennialang een beproefde methode om oorlogen te voorkomen. Ieder machtsevenwicht heeft echter altijd de neiging om uit balans te raken, omdat iedere partij altijd iets sterker probeert te zijn dan de andere. In een gemeenschap geeft iedereen een stuk vrijheid en soevereiniteit op, omwille van het gemeenschappelijke doel. In een alliantie doet iedereen uiteindelijk wat hij zelf wil, om maar zoveel mogelijk zekerheid te krijgen. De grondformule van een alliantie komt dus altijd weer op hetzelfde neer: mijn veiligheid is jouw onveiligheid. Met alle gevolgen van dien. Er is zo langzamerhand geen probleem dat geen wereldprobleem is: grondstoffen, klimaat, armoede, epidemieën, vluchtelingen, milieu, oorlog. In technisch opzicht vormt de wereld zo een steeds grotere eenheid, in politiek opzicht neemt de verdeeldheid almaar toe. Terwijl het woord wij luider dan ooit moet weerklinken, horen we steeds vaker de wij-zij-tegenstelling. En wij-zij, dat is een typische oorlogsformule. De doctrine van de huidige Amerikaanse regering luidt: een hypermacht als de VS kan en moet te allen tijde de werkelijkheid met militaire macht kunnen bepalen. Maar is dat nog zo? De revolutie van de militaire macht voltrekt zich immers voor onze ogen. Niet alleen de staat privatiseert en individualiseert, ook de oorlog. Meer en meer wordt er individueel gevochten, met brute en primitieve methoden die desondanks buitengewoon effectief kunnen zijn. Het terrorisme, hoe verwerpelijk ook, is een logische reactie op een verpletterende militaire overmacht. Tegelijk is het een reactie waartegen klassiek georganiseerde legers en staten zich nauwelijks kunnen verweren. Het ziet er dan ook naar uit dat deze gruwelijke vorm van individualisering van de oorlog de 21ste eeuw langer zal beheersen dan ons lief is. Als er één grondregel bestaat in de internationale politiek, dan is het deze: als er een te groot machtsverschil bestaat tussen de ene partij en de andere, wordt dat op de een of andere manier vroeg of laat altijd gecompenseerd - met het afknijpen van geld- of energiestromen bijvoorbeeld, maar als het moet ook met zelfmoord en terrorisme. In deze situatie is er maar één oplossing: herdefinieer het conflict als een gemeenschappelijk probleem, en zoek vandaar een uitweg. Dat betekent, allereerst, dat we ons proberen voor te stellen hoe het er in het hoofd van de ander uitziet. Laten we dat nu eens, voor zover mogelijk, doen met de Iraanse minister van Buitenlandse Zaken. Hij maakt deel uit van een regime waar de honden geen brood van lusten, maar in deze kwestie wordt zijn logica uiteindelijk niet bepaald door het kwade of het fundamentalisme van welke aard ook. Het zijn, onder alle retoriek, de wetmatigheden van de internationale machtsverhoudingen die een doorslaggevende rol spelen: de uiterst risicovolle omgeving, andere naties die hetzelfde proberen, een non-proliferatieverdrag dat geen bescherming meer biedt. Daar liggen de problemen, en mogelijk ook de antwoorden. Het is niet toevallig dat er uit Teheran voortdurend signalen komen om te praten, zelfs rechtstreeks met de grote satan Amerika. Er is en blijft immers één gigantisch gemeenschappelijk belang: geen oorlog. Moet het Westen Iran dus maar zijn gang laten gaan? Absoluut niet. Alleen brengt enkel het ontwikkelen van een goed-kwaad en een wij-zij-schema ons hierin geen steek verder. Andere methoden zijn vaak veel succesvoller. Zestig jaar geleden formuleerde de grote Amerikaanse diplomatieke denker George Kennan bijvoorbeeld de zogenoemde containment-strategie, het indammen van een agressor. Kennan bepleitte een beleidslijn waarbij militaire conflicten met de Sovjet-Unie moesten worden vermeden, zonder substantiële concessies te doen. Het was, anders gezegd, een strategie die de verzoening van de appeasement en de waakzaamheid en robuustheid van de confrontatie in zich verenigde. Achteraf gezien was de containment-strategie vaak buitengewoon succesvol - al hebben bepaalde landen, bijvoorbeeld Hongarije, er een bittere prijs voor betaald. Er is geen oorlog met de Sovjet-Unie uitgebroken, tegenover probleemstaten als Libië heeft de strategie meestal goed gefunctioneerd, en dat zou ook het geval kunnen zijn in de kwestie-Iran. De mix van carrots and sticks die de vijf permanente leden van de Veiligheidsraad - plus Duitsland - vorige week donderdag voorstelden, kan een stap in die richting zijn. Toen de Eerste Wereldoorlog in al zijn onvermijdelijkheid was losgebarsten, in augustus 1914, bracht de voormalige Duitse rijkskanselier Bernhard von Bulow een bezoek aan zijn opvolger, Theobald von Bethmann Hollweg. Hij had maar één vraag: Hoe kon dit in hemelsnaam gebeuren? Waarop Von Bethmann Hollweg alleen maar zijn armen omhoogstak. Zwijgend. We zijn nu bijna een eeuw verder, we hebben als internationale gemeenschap ongelofelijk veel bijgeleerd, maar toch kan zich opnieuw een wereldramp voltrekken. De diplomatieke openingen in de kwestie-Iran van de afgelopen week kunnen het begin zijn van een ombuiging. Met nadruk op kunnen. Dat is niet alleen meer een kwestie van menselijkheid of moraliteit, en al helemaal geen utopische dromerij. Het is, in de wereld van 2006, bovenal de internationale realiteit die ons hiertoe dwingt. Politiek denken en handelen gaat, bewust of onbewust, altijd uit van bepaalde vooronderstellingen over de menselijke natuur. Als de menselijke aard fundamenteel goed zou zijn, zouden er geen instituties nodig zijn, noch nationaal, noch internationaal. De vrijheid kan dan onbeperkt zijn. Als de menselijke natuur daarentegen door en door egocentrisch zou zijn, kan alleen dwang een zekere orde scheppen. Anders gezegd: alleen voor een dictatoriale heerser zou er dan nog vrijheid kunnen bestaan. Het wij-denken gaat ervan uit dat iedereen de wereld naar zijn eigen hand probeert te zetten, in een eeuwige concurrentie met anderen. Maar tegelijk zijn dergelijke gemeenschapsvormen ook altijd gebaseerd op een mensbeeld waarin de ander aanvaard wordt als een medemens die recht heeft op eigen vrijheid, en eigen ruimte. Dat betekent dat een vreedzame samenleving alleen mogelijk is als iedereen een zekere vrijheidsbeperking accepteert. In een wereld die door de techniek een eenheid is geworden, maar die politiek nog altijd is verdeeld, blijft er, kortom, maar één overlevingsmodel over: vrijheid, gecombineerd met respect voor de ander, en de verankering daarvan in de internationale rechtsorde. Voor onze ouders en grootouders was die Ander vaak geschreven met een hoofdletter. Dat zijn velen van ons kwijt, maar dat betekent niet dat we de ander met een kleine letter maar moeten laten schieten. Wij zijn en blijven kinderen van Athene, maar evenzogoed ook van Jeruzalem. Max Kohnstamm was een van de vormgevers van het Verenigde Europa. Geert Mak is schrijver en jurist. DS, 10-06-2006 (Max Kohnstamm en Geert Mak) |
Alle tijden zijn GMT +2. De tijd is nu 07:26. |
Powered by: vBulletin Version 3.0.6
Copyright ©2000 - 2024, Jelsoft Enterprises Ltd.