‘We hebben populisme nodig, maar weten niet waarom’
‘We hebben populisme nodig, maar weten niet waarom’
Gelote democratie is een ‘pseudo-oplossing’, het basisinkomen ‘breekt de welvaartsstaat af’ en digitale verbreding is ‘te vluchtig’. Zegt Anton Jäger, een jonge filosoof en de opkomende linkse stem in het debat. Er zijn niet gek veel 28-jarigen meer die zichzelf onbeschroomd marxistisch noemen. Anton Jäger doet het wel. ‘Ik bedoel dat niet strikt politiek, ik heb geen partijkaart van de PVDA. Maar de marxistische traditie, die manier van naar de wereld kijken, heeft een sterk effect op mij gehad.’ Jäger is een opkomende stem in het publieke debat. Hij groeide op in een intellectueel Brussels nest, als zoon van choreografe Anne Teresa De Keersmaeker en Gerhard Jäger, de bezieler van het initiatief Art Basics for Children. Anton studeerde politieke filosofie in Essex en Cambridge. ‘Een bewuste verwijdering’, zegt hij daarover. Met een doctoraat op zak keerde Jäger terug naar Brussel en de KU Leuven. Sindsdien moeit hij zich uitdrukkelijker in politieke discussies, in het bijzonder over populisme, zijn studiedomein van de voorbije jaren. Jäger pende daarover flink wat teksten bij elkaar, onder meer voor New Left Review, The Guardian en The New Statesman. Eind deze maand ordent hij zijn gedachten over populisme tijdens de Paul Verbraekenlezing, een aan de VUB verbonden jaarlijks initiatief, dat eerder al verzorgd werd door gevestigde intellectuelen zoals Paul Verhaeghe, Jan Blommaert en Patrick Loobuyck. Wanneer we Jäger spreken naar aanleiding van die lezing, volgt meteen een bekentenis. ‘Dit jaar zou Tom Lanoye de pen vasthouden, maar toen hij afhaakte, belde Eric Corijn (socioloog en hoogleraar aan de VUB, red.) me. Het is een hele eer om Lanoye te mogen vervangen.’ De titel van uw lezing en het bijbehorende pamflet is ‘Onder populisten’. Het populisme is overal, schrijft u, terwijl we amper vat krijgen op wat het betekent, zowel inhoudelijk als qua impact. ‘Populisme is een fascinerend concept, omdat het zo alomtegenwoordig is terwijl de betekenis ervan erg vaag is. Maar het daarom aan de kant schuiven, lukt niet. We voelen ons er fataal toe aangetrokken. Dat zie je vaker met politieke concepten. Liberalisme, socialisme of nationalisme zijn ook moeilijk uit te leggen. Maar bij populisme lijkt de verwarring toch vele malen groter. We hebben het broodnodig, maar weten niet goed waarom.’ Een ander verschil is dat politici zichzelf graag als nationalist of liberaal in de markt zetten, maar haast niemand vindt zichzelf een populist. ‘Dat is inderdaad de algemene benadering ervan. Het academische debat haakt daarop in, maar ziet behalve een bepaalde manier van politiek spreken ook een manier van aan politiek doen. Populisten zoals Geert Wilders of Donald Trump leggen een heel specifieke claim op politieke vertegenwoordiging. De populist zegt te spreken in naam van een volk dat in conflict is met een elite. Politieke tegenstanders zijn verdacht en instellingen zoals vakbonden of zelfs het parlement zijn overbodig. Want de leider is perfect in staat om de volkswil te vertolken.’ Vanwaar dan die, in uw woorden, fatale aantrekkingskracht? ‘Het populisme vloeit voort uit een crisis: die van de 20ste-eeuwse partijdemocratie. Na de ontrafeling van het middenveld, of wat we in België de zuilenmaatschappij noemden, zit die met een enorm legitimiteitsprobleem. Daardoor is een verbinding tussen de burgers en hun overheid weggevallen.’ ‘Dat is een niet te onderschatten verandering. Want onze moderne democratie pretendeert natuurlijk net een bestuursvorm te zijn waarbij het volk zichzelf bestuurt. Dat was van in het begin een legale fictie, maar tot diep in de 20ste eeuw gaven ideologieën daar een concrete, sociologische invulling aan. In België had je bij de socialisten een bepaalde notie van het volk, bij de liberalen een andere. Die groepsidentiteiten hebben plaatsgemaakt voor een proces van individualisering. Sindsdien snakt het begrip volk of people opnieuw naar invulling. En dat is precies wat identiteitspolitiek doet. Maar specifiek aan populisten is dat ze, in tegenstelling tot bijvoorbeeld Black Lives Matter, geen minderheid willen vertegenwoordigen, maar net zeggen dat ze spreken in naam van dé meerderheid, ook al is die niet georganiseerd. Op die manier appelleert het populisme aan de klassieke fundamenten van de moderne democratie, terwijl het de naoorlogse organisatie ervan net verder afbreekt.’ Het is een formule die vooral op rechts succesvol is. De voorbeelden zijn legio: Wilders, Le Pen, Trump, Farage, Bolsonaro. Scoort de rechts-populist niet vooral met een programma dat gestoeld is op xenofobie? ‘Dat speelt zeker mee. Bovendien hebben ze het voordeel dat ze op die manier beloftes doen die eigenlijk niet zo anti-systemisch zijn als ze beweren. Hun migratieretoriek is fel, maar becommentarieert eigenlijk beleid dat al in lijn ligt met wat ze voorstellen. Sommige programmapunten van Vlaams Belang zijn in België gewoon geïmplementeerd, sommige van Matteo Salvini inspireren de Europese Commissie. Economisch bedreigen ze het status quo al helemaal niet. De voorstellen die links-populisten doen, zoals Syriza in Griekenland of Bernie Sanders in de Verenigde Staten, zijn een veel grotere bedreiging voor de economische en politieke macht: denk aan het einde aan de soberheidspolitiek, of een universele gezondheidszorg. Zodra blijkt dat ze daardoor veel minder ver raken, en zelfs amper de machtsverhoudingen kunnen beïnvloeden, haakt de achterban sneller ontgoocheld af.’ Dus heel het idee dat links ook populistisch moet durven te zijn, zoals onder meer de Belgische politicologe Chantal Mouffe bepleit, is een heilloze onderneming? ‘Zo ver zou ik niet durven te gaan. Op zich is haar oproep logisch, aangezien de klassieke linkse strategieën van de 20ste eeuw niet meer levensvatbaar lijken: je kunt niet op magische wijze coalities uitbouwen op basis van een klassenbegrip, als de samenleving ondertussen drastisch anders is georganiseerd. Dan is een appel aan het volk om op een andere manier macht te verwerven een optie. Maar het is niet omdat het aantrekkelijk is, dat het ook een recept voor succes is. Op dat vlak is het resultaat van het links-populisme effectief mager. Klasse en volk op één lijn krijgen is ook een pak moeilijker dan natie en volk. Op dat vlak vertrekt rechts-populisme met een voorsprong.’ In eigen land valt het succes van de PVDA op, zeker in Wallonië. Wat is uw verklaring? ‘De PVDA bedient zich retorisch wel van populistische elementen, maar organisatorisch wijkt ze net af van veel andere links-populistische initiatieven doordat ze het middenveld actief omarmt. In tegenstelling tot in naburige landen, blijft dat middenveld in België nog relatief sterk staan, en geeft het nog altijd mee vorm aan het beleid. Terwijl de partijen leeglopen, is meer dan de helft van de werkende bevolking lid van een vakbond. Alleen is de lijm tussen dat middenveld, die vroegere zuilen, en de partijen gaandeweg opgelost. De PVDA probeert dat verweesde middenveld aan zich te binden.’ Vooruit lijkt net de andere weg te bewandelen en wil verbreden tot beweging. Critici als Ico Maly oordelen dat de partij het persoonlijke vanity project van Conner Rousseau is geworden. Ook u haalde zijn optreden in The masked singer op Twitter door de mangel. Wat is uw oordeel over uw generatiegenoot? ‘De vraag bij Rousseau blijft vooral inhoudelijk: op welke koers zet hij Vooruit? Dat blijft onduidelijk. Ik zie dat hij met die mediaverschijningen nieuwe en oude kiezers wil charmeren, maar de vraag hoe zijn partij regeert, beantwoordt hij daarmee nog niet. Wat mij daarnaast fascineert, is dat Rousseau echt wel een product is van de socialistische zuil zelf, een telg van een rode familie die wordt opgeroepen om de partij te redden, maar finaal dreigt de zuil zelf op te geven. Dat in ruil voor een meer virtuele achterban.’ De evolutie zien we ook bij de andere centrumpartijen. Ze willen allemaal een beweging worden en distantiëren zich van het middenveld. Vanwaar die huiver om met vakbonden en mutualiteiten gezien te worden? ‘Alle partijen voeren dezelfde populistische manoeuvres uit en laten het middenveld daarbij links liggen. Ook bij de N-VA is de band met de Vlaamse Volksbeweging niet meer wat hij was onder de Volksunie. Partijen zijn vooral carrièrevehikels geworden die personeel leveren voor allerlei overheidsfuncties, binnen parlementen, administraties, kabinetten, noem maar op. Neem daar een royale partijfinanciering bij en partijen voelen eigenlijk geen druk om hun structuren open te stellen. Want stel je voor dat die vakbonden of mutualiteiten inhoudelijke eisen zouden stellen! Dan liever digitaal verbreden met sympathisanten die nooit een bedreiging zullen zijn voor de machthebbers.’ ‘Die loskoppeling wordt zelfs expliciet benadrukt. Alle partijen zijn doordesemd geraakt van een soort technocratisch idee dat zogeheten “goed bestuur” net betekent dat je zo ver mogelijk wegblijft van “belangengroepen”. Dat is eigenlijk de essentie van de neoliberale beweging vanaf de jaren 70. De reden dat dit tot meer controverse leidt bij de socialisten, is natuurlijk omdat die aanval op hen gericht was. Zij hadden net een zuil uitgebouwd als tegengewicht binnen de kapitalistische maatschappij. Zoals Friedrich Engels het verwoordde: het kapitaal is al georganiseerd, dus moet de arbeidersklasse zich beter organiseren.’ De coöperatieve bakkerij was er eerder dan de partij. ‘Exact. De partij kwam er maar omdat ze nuttig kon zijn om de economische verhoudingen vanuit het parlement te wijzigen. Dat net socialisten meegaan in het doorknippen van de banden tussen de partij en de bredere beweging, is een dramatische metamorfose die rode veteranen treurig stemt.’ Binnen de partij horen we niets dan lof voor de aanpak van Rousseau. Hij slaagt erin om de rangen te sluiten en de partij doet het behoorlijk in de peilingen. ‘Ik begrijp perfect dat de partij haast uit wanhoop naar iemand als Rousseau heeft gegrepen om het electorale bloeden te stoppen. Maar de vraag blijft of hij de tendensen kan keren die maken dat traditionele partijen hoe dan ook aan macht inboeten. Die digitale verbreding is geen structurele oplossing. In Groot-Brittannië leek het even een succesvolle strategie voor Jeremy Corbyn, die op zijn hoogtepunt tot een half miljoen extra leden naar Labour lokte. Dat was een haast exclusief digitaal gebeuren, gedragen door een jongere generatie. Ik herken dat. Ook bij mij heeft een belangrijk deel van mijn intellectuele en politieke opvoeding online plaatsgevonden. Ik gebruik Twitter (Jäger heeft er meer dan 25.000 volgers red.) nog steeds als een intellectuele coöperatieve voor nieuwe ideeën. Maar al die digitale energie is vaak erg vluchtig. Zo snel ze kwamen, zo snel waren de nieuwe leden ook weer weg (Labour verloor zwaar bij de ‘Brexitverkiezingen’ van 2019, waarna Corbyn aankondigde te stoppen als voorzitter, red.). Ik heb die opkomst en neergang van het corbynisme van dichtbij gezien toen ik in Engeland woonde en dat was echt wel markant.’ Een bijkomend probleem is dat veel macht verdwenen is uit de nationale parlementen. Onder meer de monetaire en de migratiepolitiek worden grotendeels op een hoger niveau bepaald. Volgens iemand als Mark Elchardus zit net daar de oorsprong van veel ongenoegen. In uw boek komt dat minder aan bod. ‘Ik denk dat die kritiek van Elchardus terecht is. Denk aan de manier waarop Syriza in Griekenland de tanden stukbeet op de Europese bezuinigingspolitiek omdat het land gevangenzat in de eurozone. Tegelijk ontwaar ik bij Elchardus een misvatting dat er een soort idyllische nationale democratie zou ontstaan indien alle macht terug naar het nationale zou worden overgeheveld. Het is de belofte van de Brexit-campagne. En ja, de Brexit gaf het Britse parlement meer zeggenschap over een aantal zaken. Maar vervolgens bleek die nogal los te staan van de samenleving. Die interne crisis van de democratie ziet Elchardus over het hoofd.’ Iemand die daar wel heel vocaal over is, is David Van Reybrouck. Maar ook zijn oplossing, de deliberatieve aanpak via burgerpanels, bespreekt u niet. ‘Omdat ik vrees dat die deliberatieve democratie een pseudo-oplossing is die net de huidige aanval op het middenveld voortzet. Ze is complementair aan het populistische regime, dat ook liever rechtstreeks peilt naar de volkswil buiten het parlement om. De tegenkracht die zoiets opbouwt, is veel te zwak, vrees ik. Er is een grote analogie met het basisinkomen, iets wat ik nu aan het bestuderen ben. Ook dat vertrekt misschien wel van een terechte kritiek over de limieten van de welvaartsstaten, maar het breekt die welvaartsstaat uiteindelijk verder af ten voordele van een cash-transfer. Ook dat drijft op populistische tendensen: individualisering, desorganisatie, flexibilisering.’ Wat stelt u dan voor? ‘Ik hoed me om te denken dat er simpele recepten zijn. Maar opnieuw, wat is er mis met het middenveld en de sociale bewegingen die er al zijn op te waarderen? En waarom niet het parlement versterken tegenover de uitvoerende macht? Maak dat verkozenen meer zijn dan de applausmachine van de meerderheid. Het werken met wisselmeerderheden tijdens de coronacrisis was op dat vlak heel verfrissend.’ DS Weekblad, 26-03-2022 (Jan-Frederik Abbeloos) |
Alle tijden zijn GMT +2. De tijd is nu 19:55. |
Powered by: vBulletin Version 3.0.6
Copyright ©2000 - 2024, Jelsoft Enterprises Ltd.