Vrijheden van meningsuiting en van godsdienst
Vrijheden van meningsuiting en van godsdienst
François Levrau Mila, een zestienjarig Frans meisje, beledigt de islam en krijgt daarop te maken met een vloedgolf aan seksistische, homofobe beledigingen en doodsbedreigingen (DS 3 februari). Othman El Hammouchi merkt op dat bedreigingen niet door de beugel kunnen, maar dat we ons daarop niet mogen blindstaren (DS 4 februari). Er is meer aan de hand. Het vrije woord kan, al dan niet vermomd als kritiek of debat of humor, wel degelijk uitmonden in haat, zo geeft hij aan. Je moet elkaar niet nodeloos kwetsen. Ik treed hem daarin bij. Als cynisme en bijtende humor de norm worden, dan is de lijn tussen ‘humor’ en verbale agressie erg vaag. Dat komt de cohesie van een samenleving niet ten goede. In een cohesieve samenleving wikken mensen hun woorden. Wie zijn woorden intrekt of herschikt, moet dat doen omdat hij het goed van de cohesieve samenleving op het oog heeft. Het bijschaven van woord en daad is geen teken van sulligheid, maar van moed en beschaving. John Stuart Mill, wellicht de belangrijkste verdediger van het vrije woord, heeft het wat dat betreft over de werkelijke moraal van het publieke debat. Omgekeerd vergt een beschaafde samenleving ook dat men zich niet wentelt in slachtofferschap. Men moet begrijpen dat kwetsuur geen criterium is voor censuur. De reden is helder: kwetsuur is te subjectief en zou iedereen een reden geven om aan iets of iemand aanstoot te nemen. De vrijheid van meningsuiting en expressie zou daarmee volledig verdwijnen. Politieke of religieuze leiders zouden bovendien ook mensen kunnen opstoken om zich snel gekwetst te voelen. Ook dat komt de cohesie niet ten goede. Dat betekent ook dat het vrije woord geen knieval aan de angst verdraagt. Angst is een slechte raadgever: wie zijn woorden intrekt of herschikt alleen omdat hij boze reacties vreest, heeft niet het goed van een sterke samenleving op het oog, maar heeft zich laten gijzelen door een agressor. Mila’s uitspraak ‘Jullie God, ik steek een vinger in zijn kont’ is niet fijnzinnig, maar zij roept niet op tot haat. Ze heeft kwetsende, maar geen haatdragende taal gebruikt. Als Hammouchi (terecht) oproept om op de taal te letten, dan vraag ik me af wat hij vindt van een aantal boodschappen die in de Koran en andere heilige boeken staat. De gebruikte taal is soms veel opruiender dan de uitspraak van Mila. Stel u voor dat Mila over moslims had gezegd wat de Koran in sommige passages over ongelovigen stelt. In dat geval was haar taalgebruik niet alleen kwetsend, maar ronduit haatdragend. Is dat geen spanning tussen de vrijheid van religie en de vrijheid van expressie? Komt het moslims in dat geval niet ook toe duidelijk, zonder intellectuele acrobatie en metaforische verbloeming, afstand te nemen van die haatboodschappen en dus niet alleen te wijzen op de kwetsuur die wordt veroorzaakt door de blasfemie? François Levrau, doctor Sociale Wetenschappen (UAntwerpen) DS, 06-02-2020 |
Alle tijden zijn GMT +2. De tijd is nu 13:03. |
Powered by: vBulletin Version 3.0.6
Copyright ©2000 - 2024, Jelsoft Enterprises Ltd.