Angst zet zich vast in de genen
Angst zet zich vast in de genen
Een traumatische ervaring kan via de genen worden doorgegeven van vader op zoon. Dat leert het wedervaren van kinderen van krijgsgevangenen uit de Amerikaanse burgeroorlog. Het is een relatief nieuw biologisch inzicht: dat onze erfelijke kenmerken niet alleen worden bepaald door welke genen wij van onze ouders hebben meegekregen. Minstens zo belangrijk is de vraag of zij ons die genen in de ‘aan’-stand dan wel in de ‘uit’-stand hebben overgeleverd. Of een gen ‘aan’ of ‘uit’ staat’, hangt van de omstandigheden af. Stress kan voor een organisme aanleiding zijn om bepaalde *genen uit te schakelen, om energie te besparen in tijden van voedselschaarste bijvoorbeeld. Dat uitschakelen blijft niet altijd zonder gevolgen voor het nageslacht. In Nederland liet de Hongerwinter van 1944-1945 zulke sporen na in het DNA van zwangere moeders, dat hun kinderen er een verhoogd risico op suikerziekte en schizofrenie aan overhielden. Ook zouden overlevers van de Holocaust hun psychologische kwetsuren langs genetische weg aan hun *kinderen en kleinkinderen hebben doorgegeven. Drie onderzoeksters van het departement Economie van de universiteit van Californië hebben nu aanwijzingen gevonden dat iets dergelijks ook de zonen van krijgsgevangenen uit de Amerikaanse Burgeroorlog van 1861-1865 kan zijn overkomen. Dora Costa en haar collega’s onderzochten of de trauma’s die overlevenden van de zuidelijke krijgsgevangenenkampen uit de Amerikaanse Burgeroorlog op*liepen, doorwerkten in de levensverwachting van hun na de oorlog geboren kinderen. Vooral krijgsgevangenen die tussen juli 1863 en juli 1864 in de kampen zaten, hadden het bijzonder zwaar. In die periode werden geen gevangenen uitgewisseld, zodat overbevolking en ondervoeding zware gevolgend hadden voor hun gezondheid. Een vergelijking van de levensverwachting van 4.600 kinderen van 1.400 voormalige krijgsgevangenen met die van 15.300 kinderen van 5.000 niet-krijgsgevangen *veteranen uit dezelfde oorlog leert dat zonen van krijgsgevangenen tien procent meer kans op voortijdige sterfte liepen dan zonen van niet-krijgsgevangenen. Bij dochters werd geen verschil gezien. De onderzoeksters vermoeden dat het trauma van de krijgsgevangenschap zogeheten ‘epigenetische’ wijzigingen aan het DNA in de zaadcellen van de veteranen kan hebben veroorzaakt: kant*tekeningen bij hun genen, die aangeven dat een genetische receptuur niet moet worden uitgevoerd. Chemisch gezien wordt het betreffende stuk DNA-tekst dan met *methylgroepen afgeplakt, zodat de eiwitproductie van de cel eroverheen leest. Trauma’s kunnen natuurlijk ook psychologisch of socio-economisch worden overgeërfd, geven de onderzoeksters toe. Ouders die door een oorlogstrauma in armoede verzeilen, zullen minder dan welgestelde ouders middelen hebben om hun kinderen een goede start in het leven te garanderen, gezondheidszorg incluis. Ook op de huwelijksmarkt zullen hun kinderen wellicht minder in trek zijn, wat evenzeer aan een verminderd welbevinden kan bijdragen. Maar dat het levensverkortende effect in het geval van de oorlogsveteranen enkel speelt bij *zonen, niet bij dochters, doet toch vooral epigenetische mechanismen vermoeden, aldus Dora Costa. Bevestiging van die hypothese zou kunnen komen van onderzoek bij kinderen van nog zwaarder getraumatiseerde krijgsgevangenen uit de Japanse kampen uit de Tweede Wereldoorlog. Die gevangenen moesten behalve voor overbevolking en honger ook nog eens vrezen voor marteling en executie. DS, 16-10-2018 (Hilde Van den Eynde) |
Alle tijden zijn GMT +2. De tijd is nu 02:06. |
Powered by: vBulletin Version 3.0.6
Copyright ©2000 - 2024, Jelsoft Enterprises Ltd.