’Tekst van Koran staat niet vast’
’Tekst van Koran staat niet vast’
Karl-Heinz Ohlig en Gerd Puin (red.): Die dunklen Anfänge. Neue Forschungen zur Entstehung und frühen geschichte des Islam. Verlag Hans Schiler, Berlijn. ISBN 3899301285; 406 blz. € 58. Dissidente islamologen plaatsen spectaculaire vraagtekens bij het traditionele verhaal over de begintijd van de islam. Volgens hen staat de tekst van de Koran niet vast. En ook de archeologie vertelt een ander verhaal dan de islamitische orthodoxie; vermeende bronnen van de islam zijn mogelijk zelfs christelijk. Deel 1 van een serie: een groot wetenschappelijk avontuur. ’Ons boek is een uitdaging aan het adres van de islamwetenschap, niet aan de islam. Godsdiensten zijn te stevig om ze aan het wankelen te kunnen brengen”, zegt professor Karl-Heinz Ohlig. Ohlig doceert godsdienstwetenschappen en kerkgeschiedenis aan de universiteit van Saarbrücken. Hij is een gemoedelijke Rijnlander, die de sfeer uitstraalt van het kleine stukje Duitsland waar de Romeinen hebben geheerst, waar in plaats van bier wijn de nationale drank is en waar het woord Pruis, terecht of onterecht, vergelijkbare associaties oproept als in Nederland. Het emeritaat wenkt, maar juist in de herfst van zijn carrière werpt Ohlig zich op als een spil in een groot wetenschappelijk avontuur, met als inzet een nieuwe interpretatie van de Koran en de ontstaansgeschiedenis van de islam. Je moet een stevige maag hebben, want Ohlig en de zijnen halen veel overhoop, zodat het je soms begint te draaien. Daarvoor hoef je geen moslim te zijn. Samen met islamdeskundige Gerd-Ruediger Puin redigeerde Ohlig het boek ’Die dunklen Anfänge’ (’Het duistere begin’). Twaalf wetenschappers uiten daarin hun twijfels over het traditionele verhaal over de beginperiode van de islam. Dat verhaal oogt helder en eenvoudig. In het begin van de zevende eeuw na Christus leefde er in de stad Mekka op het Arabische schiereiland een man met de naam Mohammed. In een periode van enige tientallen jaren kreeg hij openbaringen, die kort na zijn dood zijn verzameld in een boek dat de naam Koran kreeg en dat is geschreven in perfect Arabisch. Mohammed stichtte een nieuwe godsdienst met de naam islam, wat volgens de orthodoxe lezing de totale onderwerping aan God betekent. De Bijbel is een eerdere vorm van dezelfde goddelijke openbaring, maar is door toedoen van de duivel vervalst, met als ergste gevolg de leer van de Drie-eenheid, de grootste dwaling van het christendom. De profeet slaagde erin, nog steeds volgens het gebruikelijke verhaal, om met geweld en diplomatie het Arabische schiereiland te verenigen. Na zijn dood veroverden de leiders van de nieuwe moslimstaat, de kaliefen, een wereldrijk dat zich uitstrekte van de Indus tot de Pyreneeën. Ze deden dat met een ongeregeld stelletje vechtersbazen uit de woestijn. Niemand snapt hoe dat mogelijk was, maar dat is deel van het goddelijke mysterie. De overtuigingskracht van dit verhaal is misschien zijn eenvoud. Hoe dan ook, het vindt algemeen geloof bij moslims, ook bij afvalligen, zoals de schrijver Salman Rushdie, die vorige zomer in Trouw beweerde dat de islam de enige godsdienst is waarvan de ontstaansgeschiedenis betrouwbaar is vastgelegd. Ook veel westerse islamologen hebben de afgelopen eeuwen het oude, overgeleverde verhaal min of meer klakkeloos geaccepteerd. Vooral dat laatste zit de schrijvers van ’Die dunklen Anfänge’ dwars. Want wetenschappers die niet gebonden zijn aan een geloof, zouden het lef moeten hebben om afstand te nemen van de moslimorthodoxie als er wetenschappelijke feiten zijn die daartoe nadrukkelijk uitnodigen. De archeologie bijvoorbeeld ondersteunt de orthodoxe lezing niet. Historische munten vertellen vaak een ander verhaal dan moslimgeschiedschrijvers. De oudste biografie van de profeet dateert van ruim honderd jaar na diens dood. Mohammed-biografieën lijken vooral bedoeld om passages in de Koran van een context te voorzien en zijn daarom onbetrouwbaar. Alleen met behulp van de suspecte biografieën valt ’aan te tonen’ dat de Koran toespelingen bevat op het traditionele verhaal. Maar zonder kennis van die biografieën vind je het orthodoxe verhaal niet of nauwelijks terug in de Koran. En als klap op de vuurpijl: zelfs de tekst van de Koran staat volgens de dissidenten niet vast. De auteurs beperken zich niet tot afbraak. Ze wagen zich ook aan bespiegelingen over hoe het dan wél kan zijn geweest, zonder tot eensluidende conclusies te komen. Ze voelen zich met elkaar verwant maar ze vormen geen ’school’. Ohlig laat zien dat het antieke Syrisch-Arabische christendom frappante overeenkomsten vertoont met de latere islam. De muntendeskundige Volker Popp probeert aan te tonen dat de eerste kaliefen, die in Syrië zetelden, zichzelf nog als christenen zagen. Dat vloekt al met het traditionele verhaal, maar Popp gaat verder. Hij is kenner van de Iraanse geschiedenis en denkt dat de islam niet is ontstaan in Mekka maar in Afghanistan, als een beweging van christelijke Arabische bannelingen, die geloofden dat het einde der tijden nabij was, die hunkerden naar hun terugkeer naar Irak, en Jeruzalem als hun heilige stad beschouwden. Popp denkt, met anderen, dat in de begintijd ’Mohammed’ niet de aanduiding was van de profeet Mohammed maar van Jezus. ’Mohammed’ leest hij als een bijvoeglijk naamwoord, dat zoiets als ’geprezene’ of ’uitverkorene’ betekent. Ter vergelijking: allerlei namen uit de Bijbel komen veel vaker in de Koran voor dan Mohammed: Jezus 25 keer, Maria 35, Johannes de Doper 41, en, als absolute kampioen, Mozes 135 maal. Gerd Puin weet ongeveer alles van de Zuid-Arabische, Jemenitische cultuur. Met fotoafdrukken van oeroude koranfragmenten, in 1972 door bouwvakkers gevonden achter een dakbeschot van een moskee in Jemen, ondergraaft hij de veronderstelde feilloze mondelinge overlevering van de heilige tekst. De Hamburgse islamkenner Christoph Luxenberg gooide zes jaar geleden een steen in de vijver met de theorie dat de maagden in het paradijs, die de Koran gelovigen na hun dood belooft, in werkelijkheid druiven zijn – treurig nieuws voor elke terrorist. Luxenberg onderbouwt zijn stelling met taalkundige argumenten. Volgens hem is de korantekst doordrenkt met elementen uit een andere, met Arabisch verwante taal, het Aramees. Geen volmaakt Arabisch dus, zoals de traditie wil, de Koran is geschreven in een mengtaal, of is misschien zelfs een matige vertaling van een Aramees origineel. De vakwereld van islamolologen zweeg een paar jaar, maar ten slotte barstte er toch een debat los tussen voor- en tegenstanders. Vorig jaar was er in Berlijn een wetenschappelijk symposium naar aanleiding van zijn boek. In ’Die dunklen Anfänge’ probeert hij te bewijzen dat een oeroude, zeer islamitisch ogende tekst in de Koepel van de Rots in Jeruzalem een christelijke achtergrond heeft. In de essaybundel staan ook voorzichtiger bijdragen. De auteurs komen niet alleen uit Duitsland, het is een meertalig boek, met onder andere een bijdrage van een Italiaanse edelman. Hun conclusies sporen niet altijd met elkaar, en de artikelen in het boek zijn ook niet op elkaar afgestemd, maar de auteurs zijn wel samen naar buiten getreden. Anderen deden al eerder hetzelfde, en daarmee lijkt de tijd voorbij dat islamwetenschappers met ’wilde ideeën’ als zonderlinge dilettanten bij het grootvuil konden worden gezet. Het is een opmerkelijke ontwikkeling. In de jaren zeventig van de vorige eeuw maakte de Amerikaans-Palestijnse literatuurwetenschapper Edward Said indruk met zijn boek ’Orientalism’. Hij betoogde dat westerse kenners van de islam en de moslimwereld een mythisch beeld van de ’oriënt’ hadden gecreëerd, dat alleen in hun hoofden en geschriften bestond en geen relatie had met de werkelijkheid. Ze zouden wegbereiders en slippendragers zijn geweest van het westerse imperialisme. De ’dissidente islamkenners’ zijn minstens zo kritisch over hun vak als Said destijds, maar vanuit een omgekeerde invalshoek. Zij vinden juist dat westerse islamologen, uitzonderingen daargelaten, door de eeuwen heen veel te slaafs aan het handje van de moslimorthodoxie hebben gelopen. En dat nog steeds doen. Puin vertelt dat het hem veel tijd heeft gekost om zich los te maken van het overgeleverde denken van de oriëntalistiek. „We hebben een gemeenschappelijke noemer en dat is dat het zó niet kan zijn geweest”, zegt hij, duidend op het traditionele verhaal over de oorsprong van de islam. Er is nog iets gemeenschappelijks aan deze wetenschappers: hun vrolijke bevlogenheid. Ohlig heeft ’echt geen tijd’, daarom duurt het gesprek met hem maar een paar uur, altijd nog tweemaal zo lang als begroot. Andere gesprekken lopen uit tot twaalf uur of langer. Verveling bestaat hier niet. De gastvrijheid is Midden-Oosters en van tijd tot tijd stroomt de wijn overvloedig. In de wereld van islamologen bestaat nogal wat weerstand tegen de ’revisionisten’. Ohlig daarover: „Die weerstand komt van mensen die aan het einde van hun leven staan. En dan kun je ineens je levenswerk weggooien. Het is moeilijk om dat toe te geven.” Met medewerking van Thomas Milo Trouw, 03-03-2006 |
Alle tijden zijn GMT +2. De tijd is nu 18:03. |
Powered by: vBulletin Version 3.0.6
Copyright ©2000 - 2024, Jelsoft Enterprises Ltd.