Het trauma van de Grote Oorlog
Het trauma van de Grote Oorlog
Nicolas de Warren Deze oorlog zou een oorlog als geen andere zijn. We schrijven 25 augustus 1914, drie weken nadat de Duitse troepen België op 4 augustus waren binnengevallen en slechts twee maanden na de noodlottige moord op aartshertog Franz Ferdinand en zijn vrouw op 28 juni in Sarajevo. Op die bewuste dag in augustus plunderden Duitse soldaten de stad Leuven en vernietigden ze de bekende universiteitsbibliotheek. Driehonderdduizend boeken en meer dan duizend onvervangbare handschriften werden verbrand, tweeduizend gebouwen werden in brand gestoken en 248 burgers werden gedood. De vernietiging van Leuven was zo overweldigend dat Dietrich Mahnke, die eerder bij de bekende filosoof Edmund Husserl gestudeerd had en die tot het 75ste Reserve-Infanterieregiment behoorde, de stad nog steeds kon zien branden toen hij op 27 augustus met zijn manschappen door het dorp Korbeek-Lo richting Herent marcheerde, een paar kilometer ten noordwesten van Leuven. Twee weken na de plundering van Leuven werd de kathedraal van Reims, een van de grote architecturale prestaties van middeleeuws Europa, zwaar beschadigd door Duits granaatvuur. George Bataille, die toen zeventien jaar oud was en tot het 154ste Infanterieregiment behoorde, schreef in Notre-Dame de Reims, zijn eerste publicatie, het volgende over de ontheiliging van de kathedraal: ‘I thought that corpses themselves did not mirror death more than did a shattered church as vastly in its magnificence as Notre-Dame de Rheims.’ Toen de Duitsers zich vervolgens een paar kilometer voor Reims begonnen in te graven, met zicht op de verwoeste kathedraal, ontstond het iconische beeld van de Eerste Wereldoorlog aan het westelijke front, een beeld van loopgraven, modder, frontale aanvallen en militaire impasse. Het gevolg van dit alles was dat tegen het midden van september 1914 de verwachtingen omtrent een beslissende overwinning dan ook zo goed als afwezig waren, zowel aan de kant van de geallieerden als bij de Duitsers. Onder intellectuelen en bij het bredere publiek ontstond al snel verontwaardiging over de vernietiging van de universiteitsbibliotheek in Leuven en de kathedraal van Reims. Zo schreef Romain Rolland op 29 augustus 1914 een open brief aan de Duitse schrijver Gerhard Hauptmann waarin hij de aanval op de cultuur en de mensheid scherp veroordeelt. Henri Bergson, voorzitter van l’Académie des Sciences Politiques et Morales, had het in een korte verklaring, gepubliceerd in het Bulletin des Armées de la Republique (4 november 1914), over ‘barbarism reinforced by the capture of civilization’. Een ander voorbeeld is de Britse premier Asquith, die eind augustus in een brief het volgende schreef: ‘The burning of Louvain is the worst thing [de Duitsers] have yet done. It reminds one of the Thirty Years’ War.’ En tot slot stelde de bekende archeoloog Sir Arthur Evans in een open brief in The Times: ‘Sir, may I be allowed to voice horror and profound indignation at the Prussian holocaust of Louvain.’ De verontwaardiging resoneerde niet alleen in de velden en bossen van Frankrijk en Vlaanderen, maar ook in een aanzienlijk deel van het hele culturele en intellectuele landschap in Europa. Als reactie op de klacht van Duitse barbaarsheid waren op hun beurt ook de Duitse intellectuelen en hoogleraren verbolgen. Daarom werd in oktober 1914 een verdediging van de vernietiging van de Leuvense bibliotheek gepubliceerd, met daarnaast ook de oproep Au monde civilisé, An die Kulturwelt van driehonderd Duitse hoogleraren. Ook schreef Husserl op het hoogtepunt van de oorlog in 1917 in een open brief aan de Amerikanen, uitgegeven door zijn Duitse collega Hugo Münsterberg, over het doordringende gevoel van ‘nationale isolatie’ in zijn ‘heilige oorlog’. Hij stelde: ‘They [soldaten, onder wie ook zijn twee zonen, van wie één, Wolfgang, stierf bij Verdun in 1916] have gone out to fight this war in the Fichtean spirit as a truly sacred war, and to offer themselves as a sacrifice to the fatherland; and now they are pilloried before the world as atrocious barbarians.’ De vernietiging van de twee spirituele monumenten van de westerse beschaving maken duidelijk dat het in deze oorlog om iets absoluuts ging, in de metafysische en existentiële zin van het woord. Terwijl de bibliotheek de universaliteit van de humanitas symboliseert via het ideaal van een Republiek der Letteren, symboliseert de kathedraal de universaliteit van deus door een ideale gemeenschap tussen mens en God. In symbolische zin kunnen we de vernietiging van de Leuvense bibliotheek en de kathedraal van Reims zien als de voorbode van de dood van zowel de mens als God, een dood die de Europese beschaving tot en met de twintigste-eeuwse catastrofe definieerde. De horror van de oorlog In de namiddag van 22 april 1915 zweefde langs een front van zes kilometer op de Ieperboog een groengele wolk boven de grond. Die wolk kroop langzaam in de richting van de loopgraven van de nietsvermoedende Franse soldaten en werd voortgestuwd door een zachte wind. Willi Siebert, die deel uitmaakte van een net gevormde eenheid, de zogenaamde Stinkpioniere, en die voor de oorlog chemie en farmacie had gestudeerd, herinnerde zich daarvan het volgende: The wind kept moving the gas towards the French lines. We heard cows bawling, and the horses screaming. The French kept on shooting [...]. Then everything was quiet again [...]. In a while it had cleared and we walked past the empty gas bottles. What we saw was total death. Nothing was alive. All of the animals had come out of their holes to die. Dead rabbits, moles, and rats and mice were everywhere. The smell of gas was still in the air. It hung on the few bushes which were left. When we got to the French lines the trenches were empty but in half a mile the bodies of French soldiers were everywhere. It was unbelievable. [...] You could see where men had clawed at their faces, and throats, trying to get breath. Some had shot themselves. The horses, still in the stables, cows, chickens, everything, all were dead. Everything, even the insects were dead. Onder leiding van de faustiaanse chemicus Fritz Haber – wiens vrouw, Clara Immerwahr, zich van het leven beroofde op de avond van het ‘succes’ van haar man in Ieper – liet het Duitse leger 150 ton chloorgas los uit cilinders die geplaatst waren aan de frontlijn. Hoewel de Duitse troepen de dodelijkheid van deze toepassing op het westelijk front van de gasoorlog niet ten volle benutten (en er ook niet op anticipeerden), boekten ze toch een bescheiden terreinwinst. De Keizer was bijgevolg trots. Het was echter noch de eerste noch de laatste keer dat gas gebruikt werd. Een paar maanden eerder, bij de Slag bij Bolimov op 31 januari 1915 aan het oostfront, vuurden de Duitsers namelijk achttienduizend artilleriegranaten af op Russische posities, granaten die gevuld waren met traangas. Veel militair effect sorteerde dit echter niet. Bij Bolimov en Ieper werd voor het eerst in de geschiedenis gebruikgemaakt van (moderne) chemische stoffen. Want van de vier fundamentele toestanden waarin materie kan verkeren (vast, vloeibaar, gas en plasma) was alleen de toestand van gas sinds het ontstaan van de menselijke oorlogvoering nog niet als wapen gebruikt. Maar met de Eerste Wereldoorlog waren nu dus voor de eerste keer alle vormen van de elementaire natuur onderworpen aan de menselijke oorlogskunst. Deze militaire ontwikkeling van gasoorlog markeert de mogelijkheid, eigen aan de voorbije eeuw, van een historisch ongekende ontologische vernietigingskracht. Hierbij gebruikten de menselijke wezens hun intelligentie en industriële mogelijkheden niet enkel om elkaar te vernietigen. Nee, de mensheid bereikte een enorme mogelijkheid tot massale vernietiging die vergelijkbaar is met de mogelijkheden van de natuur of de goden, en beide zelfs overtreft. Alles was dood, zelfs de insecten. Deze vernietiging van het leven van dieren, van het leven als zodanig, geeft een goed beeld van de intensiteit van de absolute verwoesting die werd aangericht door de moderne wapens tijdens de Eerste Wereldoorlog. Hoewel de oorlog grotendeels wordt herinnerd in termen van ‘menselijk leed’ en ‘mechanisatie’ steunden legers nog in sterke mate op paarden. Het lijden van de dieren – hun deelname aan de oorlog en het feit dat ze geslacht werden in de oorlog, waarin ze verder geen enkele betekenis hadden – versterkte vaak de zinloosheid van de menselijke dood, precies omdat de soldaten zelf net zoals dieren naar de slachtbank werden geleid. De sympathie voor de dieren die gedood zijn (vooral de tienduizenden paarden, waarvoor geen oorlogsmonument bestaat) heeft zowel een antropomorfe als een niet-antropomorfe betekenis. De reden is dat het de uitdrukking is zowel van een menselijke sympathie voor de gedode dieren als van een niet-menselijk medeleven met het gedode bewuste leven als zodanig. In zijn Life in the Tomb reflecteert Stratis Myrivilis, die zelf aan het Macedonische front vocht, over het gebruik van of de tewerkstelling van dieren: All day today I have been thinking of nothing else. It’s fine and dandy for the humans involved in war [...]. But what about the animals? What about the poor innocent beasts mobilized by us to wage war at our sides? Do you know what I think? I think that even if the human race succeeds one day in driving out the devil which makes it erupt in periodic fits of mass murder, it will still have cause to hang its head in shame for the remainder of existence. Why? For one reason only: because it dragged innocent beasts along to its war. On reflection, I feel that the day will come when this is considered one of the blackest marks in human history. Verder beschrijft hij een aanval door een vliegtuig op een colonne van ezels die leveringen dragen. De ezels waren aan het grazen toen de aanval begon, maar bleven niettemin genieten, alsof ze zich van niets bewust waren en volledig opgingen in de vreugde van het leven. Het vliegtuig dropte de bommen: ‘De dieren werden afgeslacht op het tedere gras, opengereten [...] ze verdwenen net als mensen met een zucht [...]. Het dier hield nog steeds een bosje van madeliefjes tussen haar gebalde tanden, terwijl de gele bloemblaadjes bezaaid waren met bloed.’ Van de vele grimmige uitvindingen tijdens de Eerste Wereldoorlog bezat gifgas een unieke symbolische betekenis. Nochtans was de militaire effectiviteit van het gas, zeker in vergelijking met andere wapens, eerder beperkt en werd het ook niet gebruikt in daaropvolgende Europese conflicten (het werd wel opgeslagen door de geallieerden tijdens de Tweede Wereldoorlog). In Wilfred Owens iconische gedicht ‘Dulce et Decorum Est’ culmineert de beschrijving van kameraden in een doodsstrijd van een gasaanval – ‘As under a green sea, I saw him drowning’ – in de verontwaardigde aanklacht van ‘the old Lie; Dulce et Decorum est / Pro patria mori’. Op het schilderij Gassed van John Singer Sargent wordt een groep geblinddoekte soldaten weggeleid te midden van doden en gewonden die op de grond liggen, badend in de gelige gloed van een zonsondergang die wordt bezoedeld door mosterdgas. In zijn etsen Stormtroopers Advance under Cover of Gas toont Otto Dix vijf soldaten met gasmaskers en oorlogstuig als onmenselijke schimmen in een desolaat landschap. Dix’ beklijvende beeld van gemaskerde soldaten is een van de vele iconische symbolen die de transformatie van de oorlogvoering, de menselijke ervaring ervan en het menselijk lijden in het culturele trauma van de Eerste Wereldoorlog uitdrukt. De onmenselijke schimmen – met gezichten die worden verduisterd door een stukje technologie dat het meest fundamentele biologische vermogen van het menselijk leven ondersteunt, namelijk ademhalen – geven goed weer hoe diepgaand de Eerste Wereldoorlog het menselijk bestaan veranderde. Aangezien hij noch volledig mens noch geheel machine is, is de soldaat de ‘mens-machine’ die zowel de bron als het slachtoffer van de technologie is. Als de ademhaling een representatie is van de meest fundamentele manier waarop het menselijk leven van de omgeving afhangt, dan symboliseert de vergiftiging van de lucht de breuk tussen het menselijk leven en de omgeving. Een wereld waarin we niet meer natuurlijk kunnen ademen en waarin de lucht giftig is geworden voor het menselijk leven, zelfs voor het leven in het algemeen, is een wereld die in wezen niet meer menselijk is. Het is een wereld die getransformeerd is in een omgeving die zelfs vijandig tegenover het leven staat, alsof de wereld die we kennen een vreemde planeet is geworden. Deze transformatie van de oorlog in het tijdperk van technologische mechanisatie werd alom erkend tijdens de oorlog en blijft de erfenis van de Eerste Wereldoorlog en zijn openbaring van de moderne menselijke conditie nog steeds bepalen. Zo observeerde de schrijver en beroemde veteraan van twee wereldoorlogen Ernst Jünger ter gelegenheid van de vijftigste verjaardag van het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog: ‘En 1914, nous avions cru partir pour une guerre héroïque, comme c’était encore possible en 1870. En fait, nous avons été mêlés à une évolution technique dont la signification, qui nous échappait alors, allait bien au-delà des controverses nationales.’ Zoals hij aangeeft in zijn roman Das Wäldchen 125: ‘The spirit of the machine took possession of the battle-field.’ Als de uitvinding van de gasoorlog staat voor de transformatie van het laatste natuurelement tot een instrument dat de mens in staat stelde de eigen soort te doden, dan representeert de Eerste Wereldoorlog ook een historisch keerpunt in de militarisering van de diepten van de oceanen en de lucht. De ontwikkeling van de onderzeeër en het vliegtuig (nieuwe technologieën aan de vooravond van de oorlog die beide dramatische technologische ontwikkelingen ondergingen tijdens het gewapende conflict) leidde ertoe dat de mens voor het eerst in de geschiedenis zijn oorlogstalenten kon uitbreiden naar natuurlijke omgevingen waarin mensen normaal niet kunnen wonen of waar ze geen toegang toe hebben. Het ontstaan van oorlog onder de zeespiegel en van luchtgevechten toont de planetaire verovering van de oorlog. Omdat ze niet langer beperkt was tot het land heeft de oorlogvoering zich kunnen uitbreiden tot alle dimensies van het aardse leven. Kijk naar de tank, het vliegtuig en de onderzeeër, die overigens allemaal de symbiose tussen mens en machine symboliseren. Elk van deze gevechtsvoertuigen stelt de mens in staat om de eindigheid van zijn fysieke beperkingen te transcenderen: de mens kan nu gaan naar de plaats waar hij mag vliegen (denk aan de mythe van Icarus), naar de plaats waar hij niet kan ademen (onder de zee) en naar verwoeste landschappen waar hij kan niet overleven zonder pantser. De Eerste Wereldoorlog leidde via deze drievoudige aaneenschakeling het tijdperk in van de militaire machine (en het militair-industriële complex). Het is daarom niet verrassend dat de titel van het laatste hoofdstuk van Spenglers The Decline of the West ‘The Machine’ is. Het tijdperk van de machine en dat van de massa: beide kwamen samen in de Eerste Wereldoorlog. Voor Spengler wordt deze verstrengeling van mens-machine bezield door een faustiaanse dynamiek, en dus door tragedie: door middel van technologie en machines kunnen mensen de eindigheid overstijgen. Of zoals hij het zelf uitdrukt: via technologie kan de mens ‘zich bevrijden van de aarde’ en ‘stijgen in het oneindige’. Niettemin betaalt hij daar ook een prijs voor: de mens wordt de slaaf van zijn product en van een macht met occulte en satanische eigenschappen. Tertio, 28 juni 2017 (Nicolas De Warren) |
Alle tijden zijn GMT +2. De tijd is nu 23:36. |
Powered by: vBulletin Version 3.0.6
Copyright ©2000 - 2024, Jelsoft Enterprises Ltd.