Economen leiden aan fatale zelfoverschatting, en we lopen hen blind achterna
Economen leiden aan fatale zelfoverschatting, en we lopen hen blind achterna
Acht jaar terug werd vrijwel iedere mainstream econoom volkomen overvallen door de financiële crash en de ‘grootste paniek sinds de jaren dertig’. Maar maandag wordt het weer business as usual wanneer de Sveriges Riksbank de winnaar bekendmaakt van de ‘Prijs in de economische wetenschappen ter herinnering aan Alfred Nobel’. Het probleem is niet zozeer een Nobelprijs voor economie. Het probleem is dat er geen equivalente prijzen zijn in psychologie, sociologie of antropologie. Zo ontstaat de indruk dat economie geen sociale wetenschap, maar een exacte wetenschap is, zoals natuur- of scheikunde. Dit leidt tot fatale zelfoverschatting bij economen en erger nog: de buitenwereld gaat hierin mee. Een Nobelprijs voor economie impliceert dat de menselijke wereld net zo valt te beschrijven, begrijpen en modelleren als de fysische. Dit is een levensgevaarlijk misverstand omdat het precies de wegkijkcultuur in de hand werkt die leidde tot de crash van 2008. Waarom zouden bankiers nog vragen of een nieuw lucratief complex financieel instrument veilig is wanneer ‘de modellen’ zeggen dat dit zo is? Waarom toezichthouders echte macht geven als modellen hun werk kunnen doen? Hoe gevaarlijk deze denktrant is, bleek al uit het lot van Long-Term Capital Management, een zogeheten hedge fund dat in 1994 werd opgezet door, onder meer, de economen Myron Scholes en Robert Merton. De twee leken een formule te hebben gevonden om met derivaten zonder risico veel geld te verdienen en in 1997 kregen ze hiervoor een Nobelprijs. Een jaar later verloor Long-Term Capital Management bijna vijf miljard dollar en bracht het ons mondiale financiële systeem zodanig uit balans dat het moest worden ‘gered’. Niemand leerde hier iets van en in de jaren die volgden leidde hetzelfde overmatige vertrouwen in financiële modellen tot een cultuur van ‘light touch regulation’ – totdat de hele boel in 2008 de lucht inging, tot bijna ieders verrassing. Veldwerk Nog altijd lijken veel economen hun vakgebied te zien als stap voor stap groeiende, objectieve kennis. Onderzoek en onderwijs zijn steeds wiskundiger, met een almaar grotere nadruk op complexe statistische analyse en modelbouw, ten koste van ethiek en eigen observatie. Zoals de geniale econoom Andrew Haldane van de Britse centrale bank nog deze week tegen The Financial Times zei: ‘Economie is een methodologische monocultuur geworden.’ Een prachtig voorbeeld is het boek van voormalig toptoezichthouder en directeur van de London School of Economics Howard Davies uit 2010: The financial crisis: who is to blame? Hierin schrijft Davies bijna achteloos: ‘Er is geen echte research naar handelsvloeren.’ Waarop een sociale wetenschapper zou zeggen: misschien moet je daar eens wat aan doen, dan. Davies was op het moment van schrijven de baas van het meest prestigieuze onderzoeksinstituut voor economie in Europa, op letterlijk een steenworp van de banken wier handelsvloeren in 2008 opeens in het ravijn stortten. Al deze banken hebben zogeheten ‘structured products approval committees’, waarin wordt beslist of hun bank een bepaald nieuw financieel product moet omarmen. Een socioloog of antropoloog zou de leden van zulke comités gaan interviewen, de notulen doorwroeten en bij zo veel mogelijk vergaderingen aanwezig zijn. Zo gaat ‘veldwerk’, een methodiek die economen doorgaans gnuivend afdoen als ‘soft’ en onwetenschappelijk. Inderdaad kent ook veldwerk grote methodologische kwetsbaarheden, zoals verifieerbaarheid, ‘selection bias’ en ‘observer bias’. Het grote verschil met economie is dat sociale wetenschappers open zijn over die beperkingen. Ze hangen het standpunt aan dat kennis over menselijk gedrag inderdaad wezenlijk afwijkt van kennis over de fysische wereld, maar nog steeds zeer de moeite waard is – mits omkleed met het noodzakelijke voorbehoud. Huisvrouwen Vergelijk een dergelijke bescheidenheid met de opstelling van de voormalige voorzitter van de Federal Reserve (de Amerikaanse centrale bank) Alan Greenspan, die in modellen gelooft en een groot voorvechter is van deregulering. Na de crash moest Greenspan zich verantwoorden voor een parlementaire onderzoekscommissie. Hij zei: ‘Ik dacht ten onrechte dat het eigenbelang van banken hen ertoe zou brengen hun aandeelhouders en aandelenkapitaal te beschermen.’ Anders gezegd: de man die voor economen en financieel journalisten jarenlang gold als ‘de maestro’ had niet bedacht dat bankiers hun eigen bank de grond in konden draaien. Mocht de maestro naast economie ook financiële antropologie bestudeerd hebben, hij had beter geweten. In het kader van de deregulering hebben banken op Wall Street en in de City de ontslagbescherming afgeschaft. Het gevolg is een ‘zero loyalty’-mentaliteit, samengevat: ‘Als je binnen vijf minuten ontslagen kan worden, krijg je een horizon van vijf minuten.’ En draai je zonder wroeging je bank de grond in, want je beschouwt het niet als ‘je’ bank. Dit was nieuw voor Greenspan, maar niet voor antropoloog Karen Ho, die jaren veldwerk deed op Wall Street en wier boek Liquidated (nomen est omen) het gebrek aan ontslagbescherming centraal zet. Hetzelfde bij Codes of finance van de socioloog Vincent Lépinay over een Franse bank. Misschien nog erger dan de blikvernauwing onder economen is de impact van hun technocratisch wereldbeeld op de publieke opinie. Dieppolitieke vragen over hoe we de samenleving moeten inrichten, worden gereduceerd tot technische kwesties die je het best kunt overlaten aan experts – economen. Neem een cruciaal concept als bruto nationaal product. De dissidente econoom Ha-Joon Chang schrijft in 23 things they don’t tell you about capitalism dat keuzes over wat wel en niet wordt meegerekend in het bruto nationaal product (bijvoorbeeld het werk van huisvrouwen) sterk ideologisch bepaald zijn. Hetzelfde geldt voor de berekening van inflatie en de beslissing om de explosie van huizen- en aandelenprijzen nauwelijks te laten meewegen. Bruto nationaal product, inflatie en ook groeicijfers zijn geen objectieve metingen zoals de temperatuur buiten. Het zijn politiek geladen constructies, want veel economie is politiek vermomd als technocratie. Pas als dit wordt onderkend, ontstaat de ruimte voor het soort politieke debat dat de afgelopen decennia zo is verdord. Egoïsme Bedenk hoe de Nobelprijs voor literatuur jaarlijks een mondiaal podium geeft aan een schrijver of dichter, en hoe die voor de vrede recent het recht op onderwijs voor kinderen op de agenda zette. Recente Nobelprijzen in de economie gingen intussen naar ‘contributions to methods of analysing economic time series with time-varying volatility’ in 2003, of vorig jaar ‘de analyse van consumptie, armoede en bijstand’. In 2002 won inderdaad psycholoog Daniel Kahneman, maar voor zijn bijdrage aan de economie zodat uiteindelijk toch weer deze discipline centraal stond. Laten we de Nobelprijs voor economie opengooien voor alle sociale wetenschappen. Dan kan de global conversation worden gevoed met cruciale inzichten uit al deze disciplines – zonder ooit uit het oog te verliezen dat kennis over mensen wezenlijk anders is dan die over de fysische wereld. Voor wijlen socioloog Émile Durkheim of antropoloog Claude Lévi-Strauss is het te laat, maar kandidaten te over: socioloog Zygmunt Bauman over de ‘liquide moderniteit’ van post-utopisch kapitalisme. Ethica Martha Nussbaum over rechtsfilosofie, of Richard Sennett voor zijn inzichten in de ‘corrosion of character’ in de post-verzorgingsstaat. Zullen economen hun speeltje vrijwillig delen? Hun eigen mainstream aannames over menselijk egoïsme suggereren van niet. DS, 08-10-2016 (Joris Luyendijk) |
Alle tijden zijn GMT +2. De tijd is nu 23:08. |
Powered by: vBulletin Version 3.0.6
Copyright ©2000 - 2024, Jelsoft Enterprises Ltd.