Gerrit Komrij (1944-2012)
Schrijver en dichter Gerrit Komrij (68) overleden
De Nederlandse schrijver, dichter, polemist en vertaler Gerrit Komrij is overleden. Dat bevestigt uitgeverij De Bezige Bij. Komrij is 68 jaar geworden. Komrij is overleden na een kort ziektebed. De auteur, geboren in 1944 in Winterswijk, was een van de productiefste schrijvers van Nederland. Hij debuteerde in 1968 op 24-jarige leeftijd met de dichtbundel Maagdenburgse halve bollen en andere gedichten. In de daarop volgende jaren bouwde hij een groot en veelzijdig oeuvre op. Hij ontving hiervoor diverse prijzen, waaronder in 1993 de prestigieuze P.C. Hooftprijs voor zijn beschouwende werk. Van 2000 tot 2004 was hij Dichter des Vaderlands. In 1979 publiceerde Komrij de eerste versie van de bloemlezing De Nederlandse poëzie van de 19de en 20ste eeuw in 1000 en enige gedichten, ook wel de “bijbel” van de Nederlandse dichtkunst genoemd. Hij bleef deze aanvullen en uitbreiden, tot in 2004 de veertiende editie verscheen onder de titel Nederlandse poëzie van de 19de t/m de 21ste eeuw in 2000 en enige gedichten. In 1976 was Komrij een jaar televisierecensent voor NRC Handelsblad. Zijn scherpe recensies lokten veel boze reacties uit. Voor NRC.nl hield Komrij tot voor kort een blog bij over zijn digitale leven. Komrij woonde sinds 1984 met zijn vriend in Portugal. Van enfant terrible tot gelauwerd dichter en romanschrijver NRC-boekenredacteur Arjen Fortuin vandaag in NRC Handelsblad over Komrij: “De P.C. Hooftprijswinnaar van 1993 kwam de Nederlandse literatuur eind jaren zestig binnen als enfant terrible dat dwars tegen alle avant-gardistische modes inging. Hij verlaat het literaire leven bijna een halve eeuw later niet alleen als gelauwerd essayist, dichter en romanschrijver – maar ook als de belangrijkste bloemlezer van zijn generatie. Gerrit Komrij gaf Nederland zijn literatuur van vóór 1850 terug, hij liet ons de Middeleeuwen herontdekken en daarna ook nog de Zuid-Afrikaanse poëzie. Onvermoeibaar stofte hij oude dichters af en prees hij nieuwe dichters aan, steeds uit een diepe en ernstige liefde voor literatuur. “Toen hij in 2000 werd gekozen tot eerste Dichter des Vaderlands, richtte hij de aandacht niet op zichzelf, maar op anderen. Hij zette in korte tijd een poëziereeks op, een tijdschrift (Awater) en een poëzieclub. Binnen de kortste keren was de Dichter des Vaderlands een instituut en had Komrij via een omweg bereikt wat hij naar eigen zeggen altijd had gewild: ‘Ik wil niet serieus zijn, maar wel au sérieux worden genomen.’” De volledige necrologie van Komrij is vandaag te lezen in NRC. Blog NRC, 06-07-2012 (Eva de Valk) |
Dood van meester
‘Hoe kun je nou het leven doorkomen als je niet woedend bent?'
De Nederlandse literatuur verliest een schrijver, een criticus, een smaakmaker, kortom: een instituut. Gerrit Komrij (68), veelzijdig en productief schrijver, gedreven door woede. ‘Beter te veel opgeruimd dan te veel behouden.' In maart van dit jaar nog hield Gerrit Komrij een toespraak bij de opening van de tentoonstelling Verboden boeken in het Centre Céramique in Maastricht. Hij deed dit zoals altijd: met trage, klaaglijke stem en onmiskenbaar geestig. Komrij was niet iemand die je snel vergat. In Nederlandse talkshows als Pauw & Witteman bleef hij tot het einde toe een graag geziene gast. Niet alleen was hij interessant om naar te kijken en te luisteren, hij had ook altijd een puntige nieuwe mening. Komrij maakte naam in de jaren 70 als literair criticus. Na een afgebroken studie Nederlands en Algemene Literatuurwetenschap aan de Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam vestigde hij zich in 1965 op Kreta, als tolk en docent vreemde talen. In 1967 keerde hij terug naar Amsterdam en wijdde zich aan de literatuur, tot begin 1970 als redacteur bij uitgeverij De Arbeiderspers. ‘Bij Vrij Nederland zochten ze iemand om over Nederlandse literatuur te schrijven en mijn uitgever maakte hen attent op mij – als jong, aanstormend en vooral heel betaalbaar talent.' Komrij was op dat moment een onbekende jonge dichter: in 1968 was hij gedebuteerd met Maagdenburgse halve bollen, een dichtbundel die in 1969 gevolgd werd door Alle vlees is als gras (bekroond met de Poëzieprijs van de Gemeente Amsterdam 1970). Men zag het niet echt aankomen dat deze nobele onbekende zou uitpakken met zwierig geschreven recensies, waarin hij gevestigde namen te lijf ging met genadeloos sarcasme. De criticus Komrijs kritieken waren een geseling voor sommigen, een bron van leedvermaak voor nog meer anderen. Ze werden gebundeld in boeken met sprekende titels als Daar is het gat van de deur (1974). Klassiek is de bespreking die hij wijdde aan Een romance, een roman van de toentertijd hooggeprezen, vandaag roemloos afgedropen Dirk Ayelt Kooiman. Komrij gebruikte lovende citaten uit recensies en uit reclameteksten van de uitgeverij, om het boek hemelhoog te prijzen. Zo hoog dat iedereen de ironie wel moest proeven. Komrij beweerde dat hij ‘op het moment zelf [...] geen idee [had] van het effect van mijn artikelen, zoals je ook pas later door hebt dat je er heel behoorlijk uitzag toen je jong en ongelukkig was.' Aan het eind van de jaren 70 hield Komrij op met recenseren, omdat hij zich te zeer deel van ‘het wereldje' voelde. Pas in de jaren 90 zou hij terugkeren, als Patrick Demompere. Onder dat pseudoniem verschenen in Humo vileine kritieken, telkens eindigend met een dubieuze loftuiting: ‘Het boek is zeer geschikt, overigens, om het tot snippers te verscheuren als na winkelsluitingstijd de kattenbakvulling onverhoopt op mocht zijn', of ‘Overigens is het boek zeer geschikt om een wankele tafel mee te stutten.' Komrij richtte zijn pijlen ook op de televisie. Hij behoorde nog tot een generatie die geloofde in de opvoedende functie van de tv. Enkele jaren tv kijken bracht hem op andere gedachten en hij stopte ermee. De Nederlandse taal hield er zijn neologisme ‘treurbuis' aan over. In later jaren zou Komrij ook nog schrijven over architectuur, moderne kunst en politiek. Dat lijkt (te) veel, maar er zit meer lijn in dan je zou denken: op alle genoemde domeinen bond Komrij de strijd aan met amateurisme en slordigheid. Het ergerde hem dat gebrek aan literaire techniek werd geprezen, dat er geen toegangsexamen was voor volksvertegenwoordigers, enzovoort. Daarnaast had hij een grondige hekel aan mensen die hun slordige manier van denken verborgen achter jargon. Daarom moesten literaire en filmcritici het ontgelden, net als neerlandici. Vorig jaar nog publiceerde Komrij het boek Kunstwonderen, over de onzin die mensen uitkramen om hedendaagse kunst en design te prijzen. Net zoals hij staande hield dat een helder gedicht schrijven een pak moeilijker is dan een hermetisch gedicht schrijven, zo verzette Komrij zich ook tegen het waanidee dat grote woorden en moeilijker formuleringen dieper zouden doordringen in het kunstwerk. Toen hij in 1993 de P.C. Hooftprijs kreeg voor zijn essayistisch werk, beet hij van zich af: ‘Nooit van mijn leven heb ik een essay geschreven. Proza-oefeningen zijn het. Als iets niet rijmt en ook geen verhaaltje is over twee mensen die scheiden en weer bij elkaar komen, heet het een essay. In oorsprong betekent het “poging tot iets te komen”, maar het staat voor alles wat academisch en onleesbaar is.' De hypocriet Nederland heeft iets met schrijvers die zich verschuilen achter maskers, pseudoniemen en hoaxes (Arnon Grunberg), goochelen met meerdere lagen ironie (Gerard Reve) en zichzelf voor de lol tegenspreken (Harry Mulisch). Ook Komrij had die speelse natuur. De schrijver, hield hij vol, hoeft geen grote principes of ideologieën aan te hangen. Het is hem toegestaan schizofreen te zijn. ‘Ik vind artistieke onbetrouwbaarheid een van de grootste verworvenheden die er zijn', zei hij daarover. ‘Dat is politici niet vergund, die moeten controleerbaar zijn op hun meningen.' Daardoor kon Komrij zich een nieuwe identiteit (Demompere) aanmeten en zichzelf ongegeneerd tegenspreken. In een recensie van Hugo Claus' roman Schaamte legde Komrij de lezer twee volstrekt tegengestelde oordelen voor. Dit cabareteske trekje hebben de Vlaamse letteren amper – op Hugo Claus zelf na, misschien. Kristien Hemmerechts is wel eens schamper ‘de vrouw met de duizend meningen' genoemd. Je had net zo goed Komrij ‘de man met de duizend meningen' kunnen noemen, maar Hemmerechts staat wel achter haar meningen, terwijl Komrij er niet voor terugschrok om iets te poneren, louter voor het effect. Al beperkte hij zich niet tot kritieken en al was hij daardoor óók een schepper, in diepste wezen was hij toch vooral een schopper. Hij wist precies wat hij moest zeggen om mensen over hun toeren te krijgen; het feestje bederven was zijn grootste genoegen. Gevraagd naar zijn politieke voorkeur, erkende Komrij in een interview dat hij vroeger bekendstond als ‘rechtse bal', maar dat was alleen maar omdat hij voor linkse bladen schreef: automatisch ging hij dan dingen zeggen die het publiek van die bladen zouden storen. In 1995 vertelde hij: ‘Bijna alles wekt mijn woede. [...] Woede zit in je botten, in je gesteldheid... het is verzet tegen je geboorte én je dood tegelijk. Hoe kun je nou het leven doorkomen als je níét woedend bent? Ik begrijp dat nooit. Alles gaat verkeerd, alles is lelijk, alles is dom, te duur, te slecht – vrouwen én mannen, God en kapelaans incluis. [...] Alles moet weg! Beter te veel opgeruimd dan te veel behouden.' In een ander interview had hij een meer down to earth verklaring voor zijn verslaving aan kritiek: ‘Zet mij neer op een eiland in de Stille Zuidzee en ik begin te mopperen over de boomgroei. Ik begrijp niet dat anderen anders in elkaar zitten.' Niettemin loopt er door Komrijs oeuvre een rode draad van autobiografische fictie. In die boeken zit hij zichzelf als het ware op de hielen: hij gebruikt autobiografisch materiaal en gaat op zoek naar de diepere waarheden over zichzelf, maar erkent dat zijn ervaring als schrijver hem ertoe brengt om te liegen en te verdraaien, en dat de waarheid zich sowieso moeilijk laat achterhalen. Deze boeken dragen veelzeggende titels als Demonen (2003, autobiografische verhalen), De buitenkant (1992, een biografie in interviewfragmenten) of Alles onecht (1984, een keuze uit zijn poëzie). De belangrijkste titel is echter Verwoest Arcadië, zijn beste roman (1980). Verwoest Arcadië begon als een reeks artikeltjes over de boeken die Komrij in zijn jeugd gelezen had, en ontwikkelde zich tot een autobiografie, tot op het moment dat hij besluit naar Amsterdam te verhuizen en zich daar in ‘de literatuur' te storten. Komrij portretteert zichzelf als Jacob Witsen, een jongen die grotendeels in zijn hoofd leeft. De buitenwereld kan niet op tegen de sprookjeswereld die hij voor zichzelf verzonnen heeft. Maar mettertijd dringt de buitenwereld zich steeds meer op: de jongen groeit op en moet zich gaan verhouden tot de immer teleurstellende realiteit. Komrij verbindt in dit boek zijn cabaretachtige karakter, het haast compulsieve spel van meningen, identiteiten en maskers, met zijn homoseksualiteit: ‘Misschien had het te maken met de boeken, met de jongens, de lelijke en de mooie. Dat je merkte dat je met je gevoelens, contacten, emoties, gedachten en voorkeuren, die je aanvankelijk voor normaal en natuurlijk had gehouden, geïsoleerd stond, dat die niet werden gedeeld door anderen, en dat die anderen in de meerderheid waren, de sterkeren. [...] Daarmee begon misschien het hele spel van maskerade, en het je anders voordoen dan “wie je was”. Omdat het om zo'n instinctieve noodzaak ging, werd het vanzelf een tweede natuur. [...] De vitale noodzaak werd kleiner en kleiner, om ten slotte in het niets te verdwijnen, maar hij kon er toch niet zonder leven.' De zoektocht naar het verloren, verwoeste Arcadië zou zich later nog manifesteren, zowel in Komrijs leven als in zijn werk. Probeerde hij op zijn twintigste al eens te emigreren naar Griekenland, dan verhuisde hij in 1984 definitief naar Portugal, samen met Charles Hofman, de beeldend kunstenaar die sinds 1964 zijn vriend, later echtgenoot was. Dat Arcadië evenmin in het buitenland hervonden kan worden, bleek uit de roman Over de bergen (1990). Daarnaast beschreef Komrij zijn Portugese leven ook in de verhalenbundels Een zakenlunch in Sintra (1996) en Vila Pouca (2008). Bloemlezer Hoewel Komrijs poëzie en romans in de loop der jaren geprezen en bekroond zijn, werd hij toch vooral een ‘household name' door zijn werk als bloemlezer. Als culturele veelvraat en bibliofiel beschikte hij over een grote algemene kennis, die hem goed van pas kwam bij het samenstellen van allerlei bloemlezingen. Zijn bekendste was natuurlijk De Nederlandse poëzie van de 19de en 20ste eeuw in 1000 en enige gedichten, een veelgelezen en goed verkochte bloemlezing die bekend kwam te staan als ‘de dikke Komrij'. Het was, grappig genoeg, met deze bloemlezing dat de voormalige criticus zijn collega's pas goed in de gordijnen joeg. De publicatie van een nieuwe editie van ‘de dikke Komrij' veroorzaakte altijd opschudding in de demi-monde der poëten. Zij konden hieruit namelijk afleiden hoe belangrijk ze waren: stonden ze erin en zo ja, met hoeveel gedichten? Wie uit de boot viel, kon nog altijd verklaren daar trots op te zijn. Enkele dichters uit de stroming van de Vijftigers namen daar geen genoegen mee en spanden zelfs een rechtszaak aan tegen Komrij, omdat hij hen minder aandacht schonk dan ze tot dan toe gewend waren: Komrij plaatste zowat als eerste kritische kanttekeningen bij de waarde van de Vijftigers als stroming. In de laatste editie die hij verzorgde, nam Komrij ook enkele zogenaamde podiumdichters op: auteurs wier werk het vooral van de liveperformance moet hebben en die daarom niet in alle poëticale kringen voor vol worden aangezien. Er was ook nooit te kort aan mensen die vonden dat Komrij de foute klemtonen legde in zijn bloemlezingen en graag een ‘anti-Komrij' wilden publiceren. Hotel New Flandres, samengesteld door onder meer Dirk Van Bastelaere, is zeker de bekendste anti-Komrij. Komrij onderhield met plezier zijn ‘vete' met de onverzoenlijke Van Bastelaere, bijvoorbeeld door hem zogenaamd te herkennen in een pornofilm. Komrij stelde nog verschillende andere bloemlezingen samen. Zo verscheen in 1986 De Nederlandse poëzie van de zeventiende en achttiende eeuw in duizend en enige gedichten, in 1994 uitgebreid met een deel over de 12de tot en met de 16de eeuw. Voor veel mensen waren zijn bloemlezingen de ideale best-ofs, en veel dichters uit de 18de en 19de eeuw zouden nooit meer herontdekt zijn zonder Komrij. In 2007 verscheen De Nederlandse kinderpoëzie in 1000 en enige gedichten. Gerrit Komrij werd geboren op 30 maart 1944 in Winterswijk, in de provincie Gelderland. Hij overleed, na een kort ziekbed, op 5 juli 2012 in Amsterdam. Tussen die twee data was hij een van de bekendste gezichten van de Nederlandse literatuur. Hij laat een echtgenoot en een groot oeuvre achter. De topvijf +Verwoest Arcadië (1980) Komrijs eerste en nog steeds beste roman: een lichtjes gelogen autobiografie, over boeken, seks en maskers. +Komrij's Nederlandse poëzie van de 19de tot en met de 21ste eeuw in 2000 en enige gedichten (2004) De recentste versie van de spraakmakende bloemlezing van 1979. +Inkt: kapitale stukken (2002) Een cassette met twee lijvige boeken, die een selectie uit al Komrijs kritische werk bevatten. +Hutten en paleizen (2001) Vergelijkbaar met ‘Inkt', maar dan voor Komrijs poëzie: het beste uit een halve eeuw dichterschap, samengebracht op tweehonderd bladzijden. +De buitenkant: een abecedarium (1992) Nooit verlegen om een spitante uitspraak, was Komrij een geweldig schrijver om te interviewen. 'De buitenkant' verzamelt het beste uit twintig jaar vraaggesprekken. DS, 07-07-2012 (Mark Cloostermans) |
Alle tijden zijn GMT +2. De tijd is nu 11:52. |
Powered by: vBulletin Version 3.0.6
Copyright ©2000 - 2024, Jelsoft Enterprises Ltd.