Waar de sociaaldemocratie de bocht miste
Het socialisme na David Beckham
Paul Goossens Op 1 mei vieren de socialisten hun Dag van de Arbeid, maar de ‘Internationale' wordt tegenwoordig maar met een schuchter stemmetje gezongen. In zowat heel Europa zit rood in het defensief. PAUL GOOSSENS maakt een balans op van dertig jaar socialisme in de marge. Teksten met eeuwige waarheden over wereldse zaken zijn zeldzaam. Eén ervan is ongetwijfeld de onvolprezen eerste alinea van Bericht aan de rattenkoning, een werkstuk van Harry Mulisch uit 1966. Even diep ademhalen, hier komt ie: ‘Het politieke probleem in de wereld is doodsimpel. Wie beweert van niet – niet diens bewering moet om te beginnen onderzocht worden, maar zijn motief voor die bewering. De tegenstelling in de wereld is die tussen arm en rijk.' Zo helder kan politiek zijn, zo duidelijk zou socialisme kunnen zijn. Veel meer hoeft er op 1 mei overigens niet gezegd te worden. Het leidt de aandacht toch maar van het essentiële af. Ook bij de leiders. François Hollande heeft zestig programmapunten in de aanbieding. Je hebt er bijgevolg het raden naar wat hij echt belangrijk vindt en waarop hij nooit zal toegeven. In 1981 werd François Mitterrand de eerste socialistische president van de Franse vijfde republiek. 1981 was een scharnierjaar. Het marktfundamentalisme of, zoals Karel De Gucht ooit schreef, het ‘losgeslagen kapitalisme' was in aantocht. Zo had Mitterrand het niet begrepen. Hij sloot de ogen voor de putsch van de financiële wereld, onderschatte de aantrekkingskracht van de nieuwe ideeën, nationaliseerde dat het een lieve lust was en ging vervolgens spectaculair op zijn bek. Het neoliberale tijdperk kon nu echt beginnen, ook in Frankrijk en Europa. Dertig jaar lang zat het socialisme in het defensief. Zeker, het won nog verkiezingen, maar het betaalde er een onverantwoorde prijs voor. Betonrot tastte prachtige principes aan en de markt werd de maat van bijna alle beleidsdaden. De triomfkreet van Margaret Thatcher, ‘there is no alternative', was raak. Ook al behoorde Mitterrand eerder tot la gauche caviar, zijn kiesprogramma was proletarische kost. Hij beloofde ‘met het kapitalisme te breken', het hele banksysteem en de grote industriële conglomeraten te nationaliseren. Mitterrand deed wat hij beloofde en gooide er nog een grootschalig relanceprogramma en een stijging van 25 procent van de minimumlonen bovenop. Minder dan twee jaar later en drie devaluaties verder volgde de ontnuchtering en de radicale U-turn. Hollande is minder ambitieus dan de Mitterrand uit 1981. Breken met het kapitalisme of nationaliseren is er niet meer bij. ‘Politique de rigeur' In 1981 kon je nog de illusie koesteren dat de spelregels van het naoorlogs compromis, waarmee Keynes het Westen uit de grote recessie van 1929 had gehaald, nog te redden waren. Hoewel. Al in 1979 was Thatcher in Groot-Brittannië aan de sloop van de oude economische orde begonnen en twee jaar later haalde Ronald Reagan de wrecking ball (sloopkogel) boven. Ondertussen waren Milton Friedman en de School van Chicago de totale oorlog tegen de keynesianen begonnen. Het leverde hen Nobelprijzen, veel academische erkenning en nog meer politieke vrienden op. Of het nu om Chili, de VS, Australië of Groot-Brittannië ging, het recept van Friedman en co veranderde niet: privatiseren, dereguleren, minimale staat en ongelijke verdeling van de economische groei. Zowat alle afspraken die na 1929 waren gemaakt en na de oorlog een stabiele groei ondersteunden, werden afgeserveerd. Toch hoopte Mitterrand dat hij het verleden kon reanimeren. Pas in maart 1983, na harde discussie met zijn minister van Economische Zaken Jacques Delors, capituleerde Mitterrand. De ‘politique de rigeur' kon van start gaan. ‘Op haar beurt, zo verklaarde Delors toen, heeft de PS haar ‘klein Bad Godesberg-moment achter de rug'. Daarmee alludeerde hij op het congres uit 1958 van de Duitse SPD waar de laatste marxistische restanten uit het partijprogramma werden gekieperd, komaf met de klassenpartij werd gemaakt en voor de markteconomie werd geknield. Ook in België veroorzaakte het radicale programma van Mitterrand politieke averij. Het zat er voor veel tussen dat de rooms-rode coalitie van Wilfried Martens in maart 1981 onderuit ging. ABVV-leider Georges Debunne was toen incontournable in de socialistische familie en kraakte het harde besparingsplan van de premier. De PS van André Cools en de SP van Karel Van Miert volgden. Natuurlijk was Debunne vierkant tegen het opschorten van de index, maar hij was er vooral van overtuigd dat de tijd in zijn voordeel speelde. Hij ging ervan uit dat Mitterrand zou winnen en een Europees relancebeleid op gang trekken. Debunne vergiste zich en toen in maart 1982 de hemel naar beneden kwam – een devaluatie van de Belgische frank met 8,5 procent – stond hij buitenspel. Enkele maanden later ging hij met pensioen en kregen PS en SP ruimte om zich te herbronnen. Van Miert, die zeer allergisch was aan de stijl en de standpunten van Debunne, greep de kans om zich van de vakbond te verwijderen en enkele ‘oude ideologische gewaden' af te leggen. De financieel-economische aardverschuivingen van de jaren zeventig en tachtig zijn door het Vlaamse socialisme nauwelijks in kaart gebracht. Toen de rakettenkwestie achter de rug was, lag de focus op België en Vlaanderen. Het internationaal engagement beperkte zich tot Europa. Over de grote ‘structurele' dossiers was weinig debat. Het was de speeltuin van Willy Claes en een kleine kring van socialistische technocraten. Over energie kon een partijcongres zich nog opwinden, maar de nieuwe, roekeloze financiële architectuur was geen issue. Toen de ASLK werd verpatst en het Gemeentekrediet in de Franse draaikolk terechtkwam, piepte de SP niet eens. Politiek, ideologisch en intellectueel was het een abdicatie. Voor het financieel genie van de partij, Herman Verwilst (ex-ASLK en Fortis, nu Optima), daarentegen bleek het een promotie. Eerst in de praktijk, dan in de theorie heeft de sociaaldemocratie de markteconomie doorgeslikt. Niet de afschaffing, wel de hervorming ervan was nu het doel. Verdedigbaar, ware het niet dat de sociaaldemocratie op wezenlijke punten plat op haar buik ging. Tony Blair had goede argumenten om de ‘heilige' Clause IV, die opriep om van ‘productie-, distributie- en ruilmiddelen publiek eigendom te maken' – een tekst uit 1917 – uit de beginselverklaring van Labour te schrappen. Geen tijd voor nijd Blair en New Labour ontspoorden echter compleet toen ze hun ogen voor de groeiende ongelijkheid sloten. Een doordachte beslissing, zoals blijkt uit Blairs inleiding op het Labour Manifesto van 1997. ‘I have no time for the politics of envy,' zo schreef hij met zijn gekende positieve spin. Later, in een interview, formuleerde hij het anders. ‘Ik lig niet wakker van hoeveel David Beckham verdient. Ik wil een samenleving die mensen stimuleert om meer, en niet minder te verdienen.' En of de bankiers de hint begrepen. In geen tijd werd Londen de echte draaischijf van het internationale financiële systeem en maakte de rijkste 1 procent zich op om meer dan 23 procent van de nationale rijkdom binnen te rijven. In 1999 verduidelijkte Blair in een gemeenschappelijk manifest met kanselier Gerhard Schröder zijn ‘Derde Weg'. Het werd één lang pleidooi voor flexibiliteit, minder fiscale lasten voor de ondernemingen en een moderne sociaaldemocratie. Wouter Bos lustte daar wel pap van. In 2003 haalde hij het begrip gelijkheid uit het beginselprogramma van de Nederlandse PvdA, want te oubollig. ‘We hebben', zo schrijft voormalig PvdA-kamerlid Paul Kalma in zijn pas verschenen Makke schapen, ‘het streven naar een evenwichtige inkomensverdeling losgelaten en de eigen ideologie omarmd.' In 2008 leek het erop dat ook het tijdperk van het neoliberalisme de uitputting nabij was. ‘De neoliberale consensus en de onderliggende ideologie van het absoluut geloof in de vrije markten, is dood', schreef Joseph Stiglitz in Freefall. Dat voorbarige overlijdensbericht gaf de linkerzijde illusies. ‘Links geloofde dat de financiële crisis een opportuniteit was', zo schreef de sociaaldemocratische denktank Policy Network een paar dagen geleden. ‘Het tegendeel was waar. De schuldenproblematiek en het debat over de omvang en de efficiëntie van de staat betekenden een electorale ramp voor de centrumlinkse partijen.' In Groot-Brittannië, Nederland, Portugal en Spanje werd de sociaaldemocratie afgestraft, in de rest van Europa zit ze weer in het defensief. Electoraal en beleidsmatig. ‘There is no alternative', klink het nu iets minder arrogant dan Thatcher, maar even zelfingenomen bij de Europese Commissie en de centrale bankiers. Misschien is het tijd dat de sociaaldemocratie zich opnieuw op de essentie concentreert: ongelijkheid. Is dat een moreel imperatief? Zeer zeker, maar evengoed stoelt het op een ijzersterk sociaal en economisch verhaal. In zijn prikkelende boek The cost of inequality bewijst Stewart Lansley dat er meer aan de hand is dan deregulering, toxische financiële producten en falend toezicht. ‘Het zijn veeleer epifenomenen. De echte oorzaak van de financiële crisis ligt dieper, in de extreme inkomensongelijkheid. Die leverde de brandstof voor de explosie.' Het verklaart waarom zowel de Oeso als nu ook het IMF er sinds kort op focussen. ‘De groeiende ongelijkheid', zei Oeso-topman Angel Gurria, ‘ondermijnt onze samenlevingen en bedreigt onze groei.' Hij bepleit drie remedies: arbeid voor iedereen, meer en beter onderwijs en – jawel – een progressiever belastingsysteem. Ongelijkheid Dan pas zou de sociaaldemocratie regeringsverantwoordelijkheid mogen opnemen: als ze spijkerharde garanties inzake ongelijkheid heeft. Niet over de stabilisatie ervan, wel over het systematisch terugdringen, zodat the great divide van de laatste dertig jaar beetje bij beetje wordt gedempt. Totale onverzettelijkheid is hier gewenst, want de tegenstand is ideologisch gestaald. Ongelijkheid behoort immers tot het DNA van het conservatisme. Ludwig van Mises deed daar niet flauw over. Met Friedrich von Hayek en Milton Friedman was hij stichtend lid van de Mont Pélérin Society, de internationale van het ultraliberalisme. ‘Ongelijkheid van inkomen en rijkdom, zo schreef hij, is geen bron van ellende voor de bevolking, het is integendeel de oorzaak van haar welvaart. Als de ongelijkheid klein is, daalt noodgedwongen de levensstandaard van de man in de straat.' Een tekst uit 1955, die veel en belangrijk volk in 2012 nog steeds enthousiast onderschrijft. Ook in Vlaanderen. DS, 28-04-2012 (Paul Goossens) |
Alle tijden zijn GMT +2. De tijd is nu 02:00. |
Powered by: vBulletin Version 3.0.6
Copyright ©2000 - 2024, Jelsoft Enterprises Ltd.