Meer studenten, meer diploma's
01/11/2007
Meer studenten, meer diploma’s Gaat over tien jaar 70 procent van de Vlaamse schoolverlaters naar de hogeschool of de universiteit? Onderwijsminister Frank Vandenbroucke lanceert een tweede grote democratiseringsgolf in het hoger onderwijs. Niet enkel voor meer studenten, maar ook voor meer geslààgde studenten. En voor meer jongeren die nu de stap naar het hoger onderwijs niet kunnen of durven wagen. Vijf krachtlijnen: Hogescholen en universiteiten krijgen niet enkel geld voor het aantal studenten dat ze inschrijven, maar ook voor het aantal studenten dat slaagt. Beursstudenten en studenten met een functiebeperking wegen zwaarder door bij de toekenning van middelen. Het ‘leerkrediet’ spoort alle studenten aan om beter te kiezen wat ze willen studeren en zich meer in te zetten. Het nieuwe hoger beroepsonderwijs geeft beroepsleerlingen kansen en impulsen om voort te studeren. Een Aanmoedigingsfonds helpt hogescholen en universiteiten om bepaalde groepen van studenten beter te begeleiden. Meer studenten, meer begeleiding voor die studenten maar ook meer kwaliteit. “We moeten meer halen uit studenten die falen”, stelt onderwijsminister Frank Vandenbroucke. Maar ook de jongeren zelf worden aangesproken op hun verantwoordelijkheid. Wat is nieuw in het hoger onderwijs? Een overzicht. 1. Meer geld voor mer studenten (die slagen) Tot nu toe kreeg het hoger onderwijs geld voor het aantal ingeschreven studenten. “Nu komt er zowel input- als outputfinanciering”, zegt Noël Vercruysse, afdelingshoofd hoger onderwijs van het ministerie. “Inputfinanciering betekent een financiering per student die zich inschrijft. Daarmee willen we bereiken dat meer jongeren hoger onderwijs volgen. Vandaag is dat 54 procent. Met het hoger beroepsonderwijs erbij moet dat over tien jaar 70 procent worden. Outputfinanciering betekent een financiering per student die zijn diploma behaalt. We willen dus ook de doorstroming en slaagpercentages verhogen.” In tegenstelling tot het buitenland liggen de inschrijvingsgelden in het Vlaams hoger onderwijs veeleer laag. “Wat mij betreft, blijven ze dat ook”, zegt onderwijsminister Frank Vandenbroucke. “Vandaag krijgt 23 procent van de studenten een studietoelage. Ik zie dat niet als een plafond, maar als we meer studietoelagen toekennen, moet dat om de juiste redenen gebeuren. Zo wil ik meer studenten aantrekken uit die doelgroepen die moeilijk de weg naar het hoger onderwijs vinden.” 2. Zorg: nu ook voor studenten Zowel voor beursstudenten als studenten met een functiebeperking krijgen hogescholen en universiteiten meer geld. Daar staat tegenover dat ze deze studenten goed of beter moeten begeleiden. Voor studenten met een functiebeperking krijgen ze hulp. Op 1 januari 2008 gaat het Steunpunt voor Leren en Werken met Functiebeperkingen in het Hoger Onderwijs van start. Dat moet hogescholen en uniefs helpen om een zorgbeleid uit te stippelen. Mensen met een functiebeperking die (willen) studeren of werken in het hoger onderwijs zullen er eveneens terecht kunnen voor advies en hulp. Het steunpunt zal onder meer binnen- en buitenlandse expertise verzamelen en verspreiden, en een forum bieden om expertise uit te wisselen. 3. ‘Leerkrediet’: beter kiezen en ernstiger studeren De ‘eeuwige student’ die jarenlang hogescholen of universiteiten afdweilt zonder te slagen, is gedoemd om te verdwijnen. Vanaf volgend academiejaar moet het ‘leerkrediet’ het ‘studieshoppen’ indijken. Noël Vercruysse: “Elke beginnende student krijgt 140 studiepunten. Als hij zich inschrijft voor een studierichting en hij wil meteen alle vakken van het eerste jaar afleggen, dan houdt dat 60 studiepunten in (1 studiepunt = 30 studie-uren). Die gaan van die 140 af. Door te slagen kan hij zijn 60 studiepunten terugwinnen, het eerste jaar zelfs dubbel. Een eerstejaars die voor al zijn vakken gebuisd is, verliest die 60 studiepunten en houdt er nog 80 over. Daarmee kan hij het jaar overdoen of een andere studierichting proberen. Je moet het al echt heel bont maken om twee opeenvolgende jaren voor alle vakken te buizen, maar als dat gebeurt, ben je 120 studiepunten kwijt en houd je er 20 over, te weinig om in het voltijds hoger onderwijs te kunnen blijven. Deze student krijgt toch nog een perspectief: per jaar dat dan volgt, krijgt hij 10 studiepunten, zodat hij na vier jaar opnieuw aan een voltijdse hogere studie mag beginnen. Daarnaast geeft het flexibiliseringsdecreet studenten de mogelijkheid om hun studie meer te spreiden. Een student voor wie een programma van 60 studiepunten te zwaar is, kan ervoor kiezen om bijvoorbeeld voor 45 studiepunten vakken te volgen, met meer kans op slagen.” 4. Er komt een hoger beroepsonderwijs Jongeren die na het secundair onderwijs willen voortstuderen maar het hoger onderwijs te hoog gegrepen vinden, kunnen straks naar een volwaardig hoger beroepsonderwijs (hbo). In het voorstel van de onderwijsminister worden opleidingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie, het zevende jaar technisch secundair onderwijs en de vierde graad beroepssecundair onderwijs daarin vervat. Zo krijgen deze opleidingen een duidelijkere plaats en kan de diplomering adequater gebeuren. “Jongeren moeten meer kansen krijgen om met succes voort te studeren”, zegt Vandenbroucke. Hij roept de onderwijsinstellingen en de economische sectoren op om nieuwe opleidingen uit te werken. Daarnaast zullen mensen die het secundair onderwijs zonder diploma hebben verlaten dat diploma alsnog kunnen behalen in het hbo. Wie een hbo-diploma behaalt en de smaak van het voortstuderen te pakken heeft, zal bovendien aan een bacheloropleiding kunnen beginnen. 5. Aanmoedigingsfonds voor gelijke kansen en diversiteit “Het hoger onderwijs is geëvolueerd van een elitesysteem naar een heel verscheiden massasysteem en dan is er meer begeleiding nodig”, zegt Noël Vercruysse. Voor die begeleiding kunnen de hogescholen en universiteiten vanaf 2008 een beroep doen op een ‘Aanmoedigingsfonds’ voor gelijke kansen en diversiteit. “Daarmee kunnen ze eigen accenten leggen en acties ontwikkelen die bij hun profiel aansluiten”, schrijft de minister in zijn beleidsnota. “Met de hogeschool of universiteit wordt gezocht naar de aanpak met de hoogste succeskansen. Alle betrokkenen engageren zich via een beheersovereenkomst van 5 jaar (de eerste reeks van beheersovereenkomsten 3 jaar). In het laatste jaar vindt een evaluatie plaats.” Vanaf 2011 wordt het geld verdeeld op basis van resultaten: instellingen die goed presteren, krijgen meer geld. Voor 2008 zijn 3 miljoen euro op dit fonds beschikbaar. Vanaf 2009 wordt het jaarlijks bedrag opgetrokken tot 6 miljoen euro. Voor de lerarenopleiding houdt het fonds een half miljoen euro klaar. De hogescholen en universiteiten zijn niet tegen al het nieuwe dat op hen afkomt, maar ze vragen zich af of de kwaliteit van hun onderwijs niet zal dalen. De onderwijsminister vraagt hiervoor een extra inspanning van de instellingen en de visitaties. Lerarenopleider Elly Quanten, prof. Geert Buelens (vanuit Nederland) en de Gentse ‘studente van het jaar’ Fatma Arikoglu reageren. Er moeten meer jongeren deelnemen aan het hoger onderwijs. Vooral jongeren uit sociaal-economisch zwakke middens, allochtone leerlingen en jongeren met een functiebeperking. Hoe bekijk je dat als lerarenopleider? Elly Quanten, opleidingshoofd bachelor lager onderwijs, Xios hogeschool, Hasselt: “Het idee is goed, maar dan moet het secundair onderwijs jongeren wel realistisch oriënteren. Als hogeschool moet je vervolgens de basistalenten van studenten in kaart brengt. Wij organiseren al bijna vijftien jaar intakegesprekken en instaptoetsen. Jongeren die onvoldoende basisvaardigheden hebben, kunnen een remediëringstraject volgen. Maar niet iedereen kan leraar worden, hoeveel je ook begeleidt.” Zoveel mogelijk studenten moeten slagen, anders kost dat de hogeschool geld. Wat wordt dat: soepeler delibereren? Elly Quanten: “Nee, dat zou als een boemerang in ons gezicht terugkomen. Er is trouwens tegendruk: als lerarenopleider vervullen we een maatschappelijke rol die we niet zomaar te grabbel kunnen gooien. Verder rekenen we op voldoende kwaliteitskritiek bij de visitatiecommissies. Ten slotte zijn er de scholen, die onze afgestudeerde leraren te werk stellen. Die vrezen ook dat wij soepeler gaan worden en dus minder goede leraren zullen afleveren. We zitten met hen in een participatieraad om dit te bewaken.” Studiekeuze en begeleiden worden erg belangrijk in dit verhaal. Zijn achttienjarigen dan niet klaar voor het hoger onderwijs? Elly Quanten: “Tussen het secundair en het hoger onderwijs gaapt een informatiekloof: jongeren weten helemaal niet welke competenties ze nodig hebben om leraar lager onderwijs te kunnen worden. Ik wil ook waarschuwen voor een groeiende groep studenten die ondersteuning nodig heeft en voor het fenomeen van ‘ondersteuningsverslaafden’. Daarmee bedoel ik studenten die jarenlang intensief begeleid worden, uiteindelijk hun diploma behalen maar in de complexe praktijk onderuit gaan zodra ze op hun eigen benen moeten staan.” Het Aanmoedigingsfonds moet hogescholen en universiteiten helpen om studenten uit kansengroepen te begeleiden. Maar daarop heb jij niet gewacht. Fatma Arikoglu: “Nee. Sinds enkele jaren ben ik actief bij de vzw Flux. Dat is een vrijwillige vereniging van vooral Turkse oud-studenten die allochtone jongeren aanspoort om voort te studeren. Dat doen ze nu te weinig. In secundaire scholen praten we met leerlingen van de laatste graad: wat hoger onderwijs is, welke drempels er zijn en hoe je die kan overwinnen. We doen dat met voorbeeldfiguren, rolmodellen uit verschillende opleidingen. Hetzelfde doen we via Stimulans, een initiatief van de Arteveldehogeschool. Via het Aanmoedigingsfonds kunnen we ons werk allicht nog versterken. Maar dat moet ook inhoudelijk gebeuren, niet enkel via subsidies.” De onderwijsminister stelt dat gelijke kansen in het hoger onderwijs al beginnen in de kleuterklas. Fatma Arikoglu: “We hebben inderdaad ontdekt dat je jong moet beginnen met sensibiliseren. Veel laatstejaars zijn verkeerd georiënteerd. Je krijgt ze niet meer naar het hoger onderwijs, omdat ze beroepsonderwijs hebben gevolgd of niet in de juiste studierichting zitten. We weten nu ook dat je veel meer bereikt als je ouders ervan kan overtuigen dat voortstuderen belangrijk is. Sinds vorig jaar gaan Gentse studenten bij kansarme allochtone gezinnen aan huis. Ze helpen de kinderen met hun onderhuiswerk, geven leerbegeleiding en lezen verhalen voor. Taal stimuleren heet dat. Vijf basisscholen doen mee. Ook de ouders worden erbij betrokken.” En heeft dat enig effect? Fatma Arikoglu: “De mentaliteit in de Turkse gezinnen is zeker aan het veranderen. Er wordt over studeren gepraat. Als een jongere voorstudeert, dan gaat dat rond binnen de familie en de kennissenkring. Maar als er al meer allochtone jongeren aan hogeschool of universiteit beginnen, dan falen ze nog te veel door de cultuurkloof, taalproblemen, vooroordelen of te weinig begeleiding. Daar kan het hoger onderwijs zeker wat aan doen.” Vanaf volgende jaar moet het leerkrediet ervoor zorgen dat alle studenten beter kiezen en zich ook harder inzetten. Mee eens? Fatma Arikoglu: “Voor een deel wel, ja. Je kan niet blijven studeren zonder een diploma te behalen. Daarnaast geloof ik ook dat het studenten een groter verantwoordelijkheidsgevoel zal geven en ze zal aansporen om gerichter en beter te kiezen wat ze willen studeren. Maar zo’n maatregel kan ook paniek veroorzaken. Als je het eerste jaar buist, doemen er misschien al rampscenario’s op en neemt de druk om te slagen toe. Daar moet je mee omkunnen.” Kan de kwaliteit van de opleidingen hoog genoeg blijven als zoveel mogelijk studenten moeten slagen? Prof. Geert Buelens, Universiteit Utrecht: “Studeren aan de hogeschool of universiteit lijkt nu een georganiseerde massaslachting. Een survival of the fittest. Op die manier gaat heel veel talent verloren. Outputfinanciering stimuleert hogescholen en universiteiten om zoveel mogelijk studenten aan een diploma te helpen. Maar het systeem heeft inderdaad een heel gevaarlijke achterkant: de kwaliteit kan enorm dalen. Je kan studenten naar de eindstreep begeleiden, niet omdat je denkt dat ze het verdienen, maar omdat je denkt: als we geen 75 procent van die mensen een diploma geven, dan kan ik volgend jaar mijn personeel niet meer betalen.” Goede universiteiten en hogescholen hebben behoefte aan goed basis- en secundair onderwijs. Over de bagage van de Vlaamse student hoor je hier en daar klachten. Hoe zit dat in Nederland? Geert Buelens: “In Nederland is het onderwijsbeleid van de afgelopen decennia rampzalig geweest. Als je basis- en secundair onderwijs onderfinanciert of de kwaliteit daarvan loslaat, dan betaal je de gevolgen cash aan de universiteit. Veel van mijn studenten hebben nooit leren spellen, hebben geen noties van de geschiedenis van hun eigen land, kunnen geen onderwerp van een gezegde onderscheiden. Hoe beter het basis- en secundair onderwijs, hoe hoger studenten hier van start gaan en hoe hoger ze kunnen eindigen. Tegelijk moet je het ambt van leraar sterker waarderen. Dan willen ook de beste studenten leraar worden en leveren die op hun beurt betere studenten af.” De student krijgt nu meer druk om de juiste studierichting te kiezen en zich in te zetten, maar hoe zit het met de onderwijskwaliteiten van docenten? Geert Buelens: “Ik heb zelf nooit een lerarenopleiding gevolgd en dat is me ook nooit gevraagd. Hier in Utrecht hebben ze gekeken naar mijn onderwijservaring. Ze hebben ook de evaluaties door de studenten opgevraagd. Ik vind dat er in Nederland verhoudingsgewijs veel meer over didactiek wordt gesproken dan in Vlaanderen.” http://www.klasse.be/leraren/index.php?id=6967 |
Alle tijden zijn GMT +2. De tijd is nu 04:25. |
Powered by: vBulletin Version 3.0.6
Copyright ©2000 - 2024, Jelsoft Enterprises Ltd.