Homoseksualiteit zit (een beetje) in de genen
Niet één homo-gen, maar vijf
Wetenschappers hebben vijf ‘homo-genen’ in ons DNA gevonden. Die verhogen de kans dat iemand op hetzelfde geslacht valt, maar betekenen niet dat homoseksualiteit vanaf nu met een bloedtest aan te tonen is. ■ Wat hebben de onderzoekers precies gevonden? Een internationaal team, geleid door Andrea Ganna van de Harvard Medical School in Boston, heeft de genetische profielen geanalyseerd van bijna een half miljoen mensen, die zijn opgeslagen in databanken als de Britse Biobank en het Amerikaanse 23andMe. Ze zochten naar typerende varianten in de DNA-code en keken of die gelinkt waren met de (zelfverklaarde) seksuele oriëntatie van de betrokkenen, die ook in de databanken was opgeslagen. Ze konden vijf genvarianten aanwijzen die beduidend vaker voorkomen onder mensen met een homoseksuele voorkeur, rapporteren ze vandaag in Science. Twee van de genvarianten bleken vaker voor te komen onder zowel homoseksuele vrouwen als mannen, twee andere waren alleen bij homomannen oververtegenwoordigd en een vijfde kwam alleen bij lesbische vrouwen vaker voor dan bij andere mensen in de bevolking. ■ Dat homoseksualiteit deels erfelijk is, wisten we toch al? Ja, zij het nog niet zo gedetailleerd. Sinds de jaren 90 is uit tweelingstudies bekend dat seksuele geaardheid (in elk geval bij mannen) deels ‘in de familie’ kan zitten. Het lijkt erop dat mannen hun homoseksuele geaardheid kunnen overerven van moederskant: homoseksuele mannen hebben gemiddeld vaker een homoseksuele oom langs moeders- dan langs vaderskant. Die genetische invloed is overigens bescheiden van aard: de meeste zoons van moeders met homoseksuele broer(s) zijn hetero. Ook bij vrouwen hebben tweelingstudies uitgewezen dat erfelijke factoren de kans verhogen dat zij zich aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht. Maar bij hen zou de invloed van genen op hun seksuele oriëntatie minder groot zijn dan bij mannen. Omgevingsfactoren (zoals wellicht de blootstelling aan mannelijke geslachtshormonen in de baarmoeder) zouden bij hen zwaarder doorwegen. ■ Om welke genen gaat het en wat doen ze? Een van de met homoseksualiteit gelinkte genvarianten speelt een rol in de reukzin en bij de gevoeligheid voor bepaalde luchtjes. Dat is interessant, omdat geursignalen een rol kunnen spelen bij de seksuele aantrekking tussen mensen. Een tweede genvariant is betrokken bij het ontstaan van kaalhoofdigheid. Ook dat is interessant, omdat kaalhoofdigheid in verband wordt gebracht met afwijkende concentraties van het mannelijke geslachtshormoon testosteron. Van de overige drie genen is de functie nog niet met zekerheid achterhaald. ■ Is het de eerste keer dat onderzoekers ‘homo-genen’ vinden? Nee. Eerder zijn al enkele andere genvarianten in verband gebracht met homoseksuele geaardheid bij mannen. Die waren betrokken bij de hersenaanleg en bij de schildklierwerking, maar werden in het huidige onderzoek niet opnieuw met homoseksualiteit gelinkt. De onderzoekers vermoeden dat er behalve de gevonden genen nog honderden andere ‘homo-genen’ moeten zijn, die elk apart een verwaarloosbare invloed op de seksualiteit hebben, maar in groep wel de seksuele oriëntatie (deels) kunnen aansturen. Een en ander zou betekenen dat de uiteindelijke seksuele geaardheid van mensen veel fluïder is dan tot dusver werd aangenomen, en de optelsom is van diverse genetische en omgevingsfactoren – waarbij die optelsom in de loop van het leven ook nog eens kan gaan schuiven. ‘Lesbische’ genen waren nog niet eerder geïdentificeerd. ■ Worden alle mensen die met deze ‘homoseksuele’ genvarianten worden geboren, later homoseksueel? Geenszins. Het onderzoeksteam schat dat de genvarianten slechts 8 tot 25 procent van de verschillen in seksuele oriëntatie tussen mensen verklaren. De invloed van de omgeving op de seksuele geaardheid is veel groter. Zo zou het aantal oudere broers van invloed zijn op de kans dat een jongetje als homo wordt geboren. Die kans ligt bij eerstgeboren jongens rond de 3 procent. Maar met elke oudere broer verhoogt de kans op een homoseksuele oriëntatie met een derde. Eén oudere broer betekent dan 4 procent kans, twee oudere broers 5 procent enzovoort. Het zou te maken hebben met (hormonale of immunologische) veranderingen in de baarmoeder die toenemen met elke zoon die een vrouw ter wereld brengt, maar helemaal uitgezocht is dat nog niet. ■ Waarom willen onderzoekers achterhalen of homo-seksualiteit ‘in de genen’ zit? Dat is een heikele vraag. De zoektocht naar een genetische basis voor homoseksualiteit is lange tijd controversieel geweest, omdat tegenstanders van homoseksualiteit de vondst van zulke genen zouden kunnen aangrijpen om homoseksualiteit als ziekte voor te stellen en voor ‘behandeling’ te pleiten. Van de andere kant hebben LHBT-groepen vaak actiegevoerd met de slogan ‘Born this way’ en kan bewijs van een genetische basis voor seksuele geaardheid homoseksuele mensen helpen burgerrechten te verwerven en stigma’s weg te werken. ■ Kan een bloedtest straks bepalen of iemand homo wordt? Nee. ‘Homo-genen’ komen voor bij zowel homo- als heteroseksuele mensen. Alleen worden ze gemiddeld wat vaker aangetroffen onder homoseksuelen. Bovendien is de invloed van de omgeving op de uiteindelijke seksuele oriëntatie waarschijnlijk vele malen groter dan die van de genen. Aantonen dat een individu ‘homo-genen’ bezit, heeft dan ook geen enkele voorspellende waarde voor iemands seksualiteit. DS, 30-08-20198 (Hilde Van Den Eynde) |
Alle tijden zijn GMT +2. De tijd is nu 11:41. |
Powered by: vBulletin Version 3.0.6
Copyright ©2000 - 2024, Jelsoft Enterprises Ltd.