PDA

Bekijk de volledige versie : Hoe neocons Amerika het moeras in duwden


Barst
18th May 2006, 16:18
Hoe neocons Amerika het moeras in duwden

F. Fukuyama, Na het neoconservatisme, Amsterdam: Contact, 2006.


De inval in Irak is in menig opzicht rampzalig uitgepakt. Dat brengt de neoconservatieve politieke denker Francis Fukuyama tot de vraag: moeten we de oorzaak van deze ramp zoeken in de praktische uitvoering van het neoconservatisme of - dieper - in de principes ervan?


Na 11 september 2001 werden we er in Europa ineens door overvallen: de bij Europeanen zo goed als onbekende stroming van het neoconservatisme ging het Amerikaanse buitenlandse beleid grotendeels bepalen. Totaal nieuwe namen - Kristol, Kagan, Krauthammer, Wohlstetter - verschenen aan het politicologisch firmament. Belangrijke leden van de regeringsploeg van Bush bleken sterk door hun ideeën beïnvloed.

De Europese intellectuele en politieke elite reageerde over het algemeen verbijsterd en vol onbegrip. Losse teksten van sommige neoconservatieven werden ijlings vertaald, korte beschouwingen over deze denkstroming snel gepubliceerd. Maar een echt goed zicht erop kregen we in ons oude werelddeel niet. Er wordt vaak zonder al te veel achtergrondkennis en uit de hoogte op deze nieuwbakken overzeese intellectuelen neergekeken. Hoe onterecht dat is, blijkt uit het nieuwe boek van Francis Fukuyama.

In ``Na het neoconservatisme' legt deze denker uit waar deze stroming voor staat en waar 'rechts verkeerd afsloeg'. Met deze laatste ondertitel doelt Fukuyama op het besluit om Irak binnen te vallen. Dat werd al vele jaren vóór de aanslag op de Twin Towers door de neocons bepleit. Ze kregen ten slotte hun zin. De Irak-oorlog werd onderdeel van de door Bush afgekondigde oorlog tegen het terrorisme.

Maar hun optimistische verwachtingen, een snelle verandering van regime en al bijna even snelle opbouw van een vreedzame democratie, zijn niet uitgekomen. Het wordt steeds duidelijker dat zij de Verenigde Staten een moeras in hebben getrokken, om maar te zwijgen van de gevolgen voor de Irakezen.

Wat is er mis gegaan, vraagt Fukuyama zich af. Is de mislukking alleen te verklaren uit de slechte praktische uitvoering van de neoconservatieve ideeën of zit het hem in die ideeën zelf? Deze laatste vraagstelling is verrassend. We zijn de laatste jaren immers overstelpt met beschouwingen die lieten zien op welke punten Bush zich vergiste. Maar Fukuyama wil dieper graven. Dat het beleid op bepaalde punten niet deugt, beseffen de meesten nu wel. Dat er ook bij de principes grote vraagtekens kunnen worden geplaatst, komt zelden aan de orde.

De zoektocht naar deze principes leidt Fukuyama in het uitgebreide tweede hoofdstuk van ``Na het neoconservatisme' tot een gedetailleerde beschrijving van de wortels en het erfgoed van deze beweging. Alleen al vanwege dit heldere historische overzicht verdient dit boek onze Europese aandacht. Want afgezien van een beschouwing in het Frans, van Frachon en Vernet, twee journalisten van het dagblad Le Monde (' l'Amérique messianique')', beschikken we eigenlijk niet over een degelijke inleiding in het neoconservatisme. Die biedt Fukuyama ons nu, een hele goede.

Hij beschrijft de stroming van binnenuit. Sinds hij in 1992 eerst een beroemd geworden artikel en daarna een boek schreef over 'het einde van de geschiedenis' werd hij zelf tot de neoconservatieve stroming gerekend. Zo ongeveer alle grote protagonisten ervan kent hij persoonlijk. Hij was in 1998 een van de ondertekenaars van de open brief uit het neoconservatieve kamp (de New American Century denktank), die president Clinton aanspoorde om Saddam Hoessein te verjagen. Zijn betrokkenheid en kennis uit de eerste hand gebruikt Fukuyama nergens om de hoofdrolspelers uit het Iraakse drama persoonlijk aan te vallen. Het gaat hem primair om een ideeëngeschiedenis van het neoconservatisme.

Die blijkt terug te gaan tot ver voor Fukuyama's 'intrede'. De wortels ervan liggen in het oude Europa, langs twee routes: we moeten ze deels zoeken bij een groep - toen nog - marxistische intellectuelen van het City College uit New York, redelijk verse emigranten grotendeels, die zich vanaf het einde van de jaren dertig van de vorige eeuw manifesteerde; opvallend bij deze linkse denkers was dat ze zich fel tegen de Sovjet-Unie van Stalin keerden. Ze beriepen zich op het gedachtegoed van Trotski, Stalins grote rivaal, in 1940 in Mexico vermoord.

De andere wortel van het neoconservatisme loopt langs de Universiteit van Chicago. Daar doceerde de uit Duitsland uitgeweken joodse filosoof Leo Strauss. Zijn colleges over klassieke filosofie leverden hem een groep trouwe volgelingen op. Strauss stelde fundamentele vragen bij het hedendaagse wereldbeeld zonder daar zelf al te veel praktische politieke consequenties uit te trekken. Alleen al hierom is het vaak vertelde verhaal over een samenzwering van Straussianen die Washington wilden veroveren sterk overdreven, en dat laat Fukuyama ook zien. Wat niet wegneemt dat de diffuse invloed die van deze abstracte en esoterische denker op de Amerikaanse politiek is uitgegaan, op zich een soort wonder is.

Hoe het ook zij, Fukuyama schetst helder hoe vanuit deze twee wortels het neoconservatisme langzaam vorm kreeg. De leden van de verschillende denktanks in de VS zoeken daarbij niet het kleurloze midden maar wisselen radicale en radicaal verschillende ideeën uit, en testen die in heftige maar zelden persoonlijk wordende debatten uit.

Deze debatten leidden volgens Fukuyama tot vier hoofdprincipes. Het neoconservatisme bepleit 1) aandacht voor democratie en mensenrechten in de buitenlandse politiek van de Verenigde Staten. Het draagt 2) het geloof uit dat de VS hun macht voor morele doelen kunnen en moeten inzetten. 3) Het twijfelt sterk aan het vermogen van het internationale recht om ernstige veiligheidsproblemen op te lossen, en het meent óók (4) dat grootschalig politiek en maatschappelijk ingrijpen vaak totaal anders - en negatiever - uitpakt dan verwacht.

``Na het neoconservatisme' kan gelezen worden als een minutieus onderzoek, niet alleen naar het ontstaan maar ook naar de houdbaarheid en toepasbaarheid van deze vier principes, allereerst natuurlijk zoals de principes tot uiting komen in Irak, maar ook in het algemene leerstuk van het preventieve ingrijpen en de humanitaire interventie. Fukuyama ontvouwt tussendoor ook nog ideeën over nieuwe internationale instituties.

In zijn laatste hoofdstuk, een pleidooi voor een andere Amerikaanse buitenlandse politiek, blijken de neoconservatieve principes in aangepaste vorm Fukuyama's strenge onderzoek te hebben overleefd. Mag hijzelf nu nog een neoconservatief heten? Het etiket doet er weing toe. Wel is duidelijk dat `Na het neoconservatisme' een belangrijke studie is om het huidige en het toekomstige Amerikaanse buitenlandse beleid te duiden. Want dat ook dit laatste boek van Fukuyama grote invloed zal hebben op de beleidsmakers in Washington, lijdt weinig twijfel.


Trouw, 29-04-2006 (Hans Achterhuis)