PDA

Bekijk de volledige versie : I.M. Gerard Reve (1923-2006)


Barst
10th April 2006, 17:35
Gerard Reve 1923-2006 / ’Van U gekomen, keer ik tot U terug’


De buitenwereld reageerde vaak geschokt op het samenkomen van seksualiteit en religie. ’Van het Reve beschrijft zijn geliefden en wat hij met hen doet, hoe hij ze verleidt en aan zich bindt, op een wijze, die ook al zou het om vrouwen gaan, stuitend zou zijn. Nu het om mannen gaat, wordt het dubbel erg.’


Het is nauwelijks meer voor te stellen, maar dit schreef Trouw in 1966 over Gerard Kornelis van het Reve, beter bekend als Gerard Reve. Verrassend was de dood van Reve niet, een paar weken geleden liet zijn levensgezel Joop Schafthuizen nog weten dat de zelfbenoemde volksschrijver in het ziekenhuis was opgenomen en dat zijn toestand ’uitermate droevig’ was.

Uitermate droevig zal die toestand zeker geweest zijn, Reve leed al jaren aan Alzheimer, maar in die woorden klinkt toch nog de ironie door die Reve tot zijn handelsmerk gemaakt heeft, en ook de taal van zijn volgelingen, navolgers en geliefden doorspekt. Een plechtstatige archaïsche taal, die je niet moet beschrijven maar tonen.

Hoe? Met de mooiste openingszin uit de naoorlogse Nederlandse literatuur, waarin Frits van Egters, de held van ’De Avonden’, ontwaakt aan de Schilderskade 66? Met het einde van die debuutroman uit 1947, waarin de held zijn borst vol adem zuigt, het bed weer in stapt en mompelt: ’Het is niet onopgemerkt gebleven?’ Verbijsterende zinnen die het Nederlands hebben veranderd, maar de echte Reviaanse ironie, die duikt pas later op.

De archaïsche taal bezigde Reve wel van jongs af aan, zelfs al in schoolopstellen uit de periode 1939-1940. Zo begon Reve op zijn zestiende, als leerling van klas 4a van het Amsterdamse Vossiusgymnasium, een opstel over straatrumoer met de zin: ’In deze dagen, nu het verkeer in de meeste steden zeer nauwkeurig is geordend en het geven van geluidssignalen slechts in uiterste noodzaak geoorloofd is, nu de straten behoorlijk zijn geplaveid en niet te ontduiken bepalingen voor het buitenshuis reinigen van vloermatten zijn opgesteld, zal niemand meer aan het vraagstuk van het straatrumoer hetzelfde gewicht toekennen als een vijftiental jaren geleden.’

Reve, opgegroeid in een communistisch gezin in het Amsterdamse Betondorp, maakte het Vossiusgymnasium niet af. Hij volgde nog een cursus aan de Amsterdamse Grafische School voor hij in 1945 begon te werken voor ’Het Parool’, wat hij twee jaar volhield. Nadat hij in tijdschriften verhalen heeft gepubliceerd, verschijnt in 1947 onder naam Simon van het Reve zijn eerste roman, ’De Avonden’.

Het boek beschrijft de laatste tien dagen van een jaar in het leven van de drieëntwintigjarige Frits van Egters. Dagen die worden doorgebracht in neerdrukkende eentonigheid. Egters komt na zijn werk thuis, eet, drinkt, zoekt een enkele vriend op, maakt een grap over kaalheid, gaat naar huis, valt in slaap. En is zich er constant van bewust dat de tijd zinloos verstrijkt.

’De Avonden’ slaat in als een bom. In een bespreking vergelijkt W. F. Hermans het boek met een nauwkeurige beschrijving van een machine, waarvan nergens wordt aangegeven waar die toe dient. Hermans ziet in Reve een vertegenwoordiger van een ontgoochelde generatie die de oorlog heeft meegemaakt. Zonder dat die relatie direct te leggen is, want in tegenstelling tot Harry Mulisch en Hermans is de oorlog bij Reve nooit een hoofdthema geworden.

Het bijzondere van ’De Avonden’ wordt onderkend, Reve wint de Reina Prinsen Geerligprijs voor het beste debuut. Toch heeft hij nog een fikse rel nodig voordat hij doorbreekt bij het grote publiek. Die laat op zich wachten tot midden jaren ’60. Ondertussen schrijft Reve een paar indrukwekkende novellen, essays en een mislukt toneelstuk. Dan begint hij voor het tijdschrift ’Tirade’ reisbrieven te schrijven.

Zijn uitgever, Van Oorschot, stimuleert Reve er meer te maken en geeft ze in 1963 uit onder de titel ’Op weg naar het einde’. Opnieuw zorgt een publicatie van Reve voor sensatie. Het komt dit keer niet geheel onverwacht. De toon is namelijk al gezet als op 21 mei 1963 de antirevolutionaire senator Algra zonder de brieven te hebben gelezen Reve verwijt „met nietsontziende brutaliteit homoseksualiteit gelijkwaardig te stellen aan het wonderlijke liefdesspel tussen man en vrouw.” Reve profiteert van de commotie en wordt een publiek figuur, is bijvoorbeeld twee seizoenen medewerker aan het geruchtmakende satirische televisieprogramma ’Zo is het toevallig ook nog een keer’. Hij kan zich een tweede huis in Friesland veroorloven, dat hij dankbaar ’Huize Algra’ doopt.

Belangrijker nog dan het succes, is dat Reve nu voor eerst in brieven religie verbindt met het liefdesspel tussen man en man. ’Op weg naar het einde’ blijkt pas een begin. Want in augustus van datzelfde jaar schrijft hij vanuit Spanje de ’Brief aan mijn bank’, met de meest ontroerende en ironische passage over Reves omgang met de Heer. In de brief, aanvankelijk een kabbelend verslag van zijn verblijf in Spanje, beschrijft hij ook de ezels van het land. Dat zijn schatten. „Maar ze hebben het heel hard. Ik geef ze altijd mijn suiker, want die gebruik ik niet als ik op terrassen koffie drink. Als God zich opnieuw in de Levende Stof gevangen heeft, zal Hij als Ezel terugkeren, hoogstens in staat een paar lettergrepen te formuleren, miskend en verguisd en geranseld, maar ik zal hem begrijpen en meteen met Hem naar bed gaan, maar ik doe zwachtels om Zijn hoefjes, dat ik niet te veel schrammen krijg als Hij spartelt bij het klaarkomen.” Dit is de grens. Reve wordt gedagvaard wegens godslastering.

In die tijd verschijnt ook het volgende brievenboek ’Nader tot U’. ’Een akelig boek’ volgens de eerder geciteerde Trouw-recensent J. van Doorne. Volgens hem is Reve een ’gewond, verziekt en verzworen mens’ die zijn ’pus van zweren over lezers uitstort’ - termen die je tegenwoordig niet snel meer in een boekbespreking zult tegenkomen.

Het is makkelijk je vrolijk te maken over zoveel behoudzuchtige homohaat. Maar wie verder speurt in de archieven vindt ook een opmerkelijk interview van Van Doorne met Reve. Helaas komt het gesprek niet goed op gang. Als de criticus teleurgesteld afscheid neemt van de schrijver wordt hij overvallen door een gevoel van machteloosheid. „Ik heb niet kunnen doordringen tot zijn hart. Hij heeft een masker gedragen. Of was ik het die een masker droeg? Wat leeft er in deze eerlijke mens? Of is hij niet eerlijk?”

Van Doornes reactie is kenmerkend, vanaf nu zijn de clown en de profeet niet meer te scheiden. Zeker niet als Reve enkele maanden na dit interview ook nog officieel toetreedt tot de rooms-katholieke kerk. Enkele kranten menen dat de godslasteringszaak hiermee in een nieuw licht komt te staan, het zou nu niet een buitenkerkelijke, maar een gelovig christen zijn die terechtstaat. Vele anderen vinden zijn geloofsopvatting ’piasserij’ (W.F. Hermans). Reve wordt uiteindelijk vrijgesproken.

In 1968 krijgt Reve de PC Hooftprijs. Bij de uitreiking zoent hij de eerste vrouwelijke minister Marga Klompé, waarmee het land zich weer kan verbazen over zoveel brutaliteit. Het hoogtepunt in de commotie rond persoon en werk van Reve vindt plaats in oktober 1969, als de VPRO een feestavond organiseert voor de bekroonde auteur. Het wordt een bizar spektakel, vol lachwekkende vraaggesprekken, optredens van een jongleur, een fietsacrobaat en de Zangeres zonder Naam. In zijn dankwoord tot zijn ’geliefd volk’ belooft Reve zich niet langer te mengen in publieke debatten, en zich terug te trekken en te werken aan het grote oeuvre. Hand in hand verlaat hij de kerk met zijn jonge vriend Teigertje, onder de klanken van ’Nearer To Thee’.

Reve lijkt woord te houden. Begin jaren ’70 produceert hij veel, steeds duidelijker geeft hij vorm aan zijn persoonlijke mythe, die gevormd wordt door het samenkomen van seksualiteit en religie in de verering van Maria. „Tot U, lieve Moeder, zing ik dit lied: van U gekomen, keer ik tot U terug. Moge het niet te lang duren voordat ik weer bij U ben.”

Maar na ’Nader tot U’ begint de kritiek langzamerhand te morren. Reve zou zich herhalen. ’De taal der liefde’, ’Lieve jongens’, ’Een circusjongen’, ’Oud en eenzaam’, ’Moeder en zoon’ - eigenlijk gaan de romans allemaal over hetzelfde. Toch duurt het nog tot de jaren ’90 voordat essayisten als Willem Jan Otten zijn persoonlijke godsdienstbeleving werkelijk serieus nemen. De kritiek dat hij zichzelf zou herhalen, pareerde Reve overigens steevast met de vraag: „Wie anders dan mezelf zou ik moeten herhalen?”

Ondertussen takelde de schrijver af. Vijf jaar geleden kreeg hij nog de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend. Te laat, Reve heeft de hoogste onderscheiding van het Nederlands taalgebied niet meer bewust kunnen meemaken. Dat de prijs opnieuw gekrakeel uitlokte past bij Reve, al was het deze keer vanwege de vermeende pedofilie van zijn partner Joop Schafthuizen. Zaterdag overleed Reve in een Belgisch verpleeghuis. Het is te hopen dat er een beeld van Maria heeft gehangen, van de Troosteres van de Bedrukten, de vrouw ’die alles weet en alles begrijpt, ook waar Uw zoon geen tijd voor heeft en geen geduld.’


Trouw, 10-04-2006