PDA

Bekijk de volledige versie : Waarom Marokkanen vaker armer zijn


Barst
1st April 2006, 00:57
"Ik wil de boel wakker maken"


Armoede is, met stip, terug op de politieke agenda. Het debat gaat over voedselbanken en achterstanden. Prominente opiniemakers geven de komende weken hun visie. Aflevering 2: de nieuwe hoogleraar demografie Jan Latten voorspelt dat de armen relatief vaak allochtoon zullen zijn.


Met de tram komt demograaf Jan Latten bijna elke ochtend door de Schilderswijk, een Haagse buurt met veel allochtone winkeltjes. „Deprimerend”, vindt hij het daar. „Ik zou er zelf niet willen wonen, daar ben ik eerlijk in.”

Gewoon door uit het tramraam te kijken, ziet hij bevestigd wat hij als onderzoeker bij het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) in statistieken ook ziet.

De kloof tussen rijk en arm in Nederland is groot. Achterstanden zijn niet aan het verdwijnen, maar nemen juist toe. „Als ik door de Schilderswijk kom, zie ik de enorme tegenstellingen met de gegoede, ’witte’ buurt in Den Haag waar ik zelf woon. Waar de huizenprijzen torenhoog zijn en de elitekinderen die er opgroeien, alles meehebben. De kloof tussen kansrijk en kansarm is enorm toegenomen. Iedereen kan dat zien. De kinderen in de Schilderswijk hebben nu al een slechtere startpositie.”

Jan Latten (53) heeft de afgelopen maanden heel wat losgemaakt met zijn –zoals hij het zelf noemt – ’dwarse verhaal’ over segregatie in Nederland. „Ik heb nog nooit zóveel reacties gekregen op een onderzoek”, zegt hij, nog bijkomend van de verbazing. „Zelfs Australische kranten hebben me ontdekt.”

Jan Latten haalde het nieuws met zijn oratie als bijzonder hoogleraar demografie aan de universiteit van Amsterdam, een nieuwe baan naast zijn werk bij het CBS. In zijn oratie voorspelde hij dat in Nederland de tegenstellingen tussen de bevolking alleen maar groter zullen worden. Onheilspellend was vooral zijn verhaal over achterstanden. Achterstanden en armoede, becijferde Jan Latten, zijn niet evenredig verdeeld over de bevolking. Achterstand stapelt zich op bij één bevolkingsgroep: de niet-westerse allochtonen. Net zoals ook voorspoed zich opstapelt: bij een witte elite van de hoogopgeleide tweeverdieners. De tekst van de oratie, is door sommigen al uitgeroepen tot een ’kleine hit’.

Hij vertelt dat hij andere reacties had verwacht. Voor het CBS publiceert Jan Latten al 25 jaar over – onder andere – integratie, een gevoelig onderwerp. „Ik rekende op zware kritiek. Als het over allochtonen gaat, komen de emoties om de hoek kijken. Dat heb ik als onderzoeker bij CBS vaak gemerkt. Mensen willen soms liever niet horen dat het objectief nog niet zo goed gaat met allochtonen. Dat is in tegenspraak met het ideaal dat we voor ogen hadden. Maar aan de reacties merk ik dat veel mensen mijn zorgen delen over de groeiende kloof. Men is blij dat ik alle cijfers indringend op een rij heb gezet. Daar direct achteraan krijg ik wel steeds de opmerking ’U bent wel somber!’ Onzin. Ik overdrijf niet. Ik geef de feiten. Dit is de kant die het opgaat.”

Hij wil bewust „de boel wakker schudden”, zegt Latten. Als hoogleraar kan hij dat. Hij heeft aan de universiteit een andere rol dan bij het CBS. Het publiek kent hem van zijn krijtstreeppak en kaalgeschoren hoofd – een markante verschijning.

Jan Latten kan minutieus berekenen waarom armoede, volgens hem, in de toekomst een sterk allochtoon gezicht zal houden, net zoals voorspoed zich zal concentreren bij een witte elite. „Het zit niet alleen in de sociaal-economische omstandigheden. Groot is de invloed van partnerkeuze en cultuur. Ik probeer te schetsen hoe het gedrag van individuele mensen ontwikkelingen in gang zet, lang voor de overheid daar een antwoord op heeft.”

Zelf is hij overigens ook een ’halve allochtoon’. Zijn moeder kwam uit Tsjechië, uit een familie van ingenieurs en artsen; ze kwam na de oorlog naar Nederland. Vader Latten werkte in een Limburgse fabriek. „Omdat ik zo goed kon leren stuurden mijn ouders mij naar het katholiek gymnasium Rolduc, en daarna ging ik naar Nijmegen om sociologie te studeren. Ik ging naar school in een tijd dat de inkomensverschillen snel afnamen. Nu is het verhaal veel complexer geworden.”

Voor zijn toekomstscenario keek Latten naar de kinderen van nu, en hun ouders. „Ik ben stap voor stap alle levensfases langsgegaan. Steeds zag ik dat de bestaande, forse achterstanden van allochtonen ten opzichte van autochtonen niet zomaar zullen verdwijnen, en juist zij groot risico lopen om later een laag inkomen te hebben. Terwijl de voorspoed van de hoogopgeleide tweeverdieners juist verder toeneemt.”

„Het begint al op de basisschool. Daar zijn de kansen al ongelijk. Witte kinderen gaan naar witte scholen, allochtone kinderen naar zwarte scholen. Op zwarte scholen in de grote stad is nu al 73 procent van de kinderen van niet-westerse afkomst –tegen 7 procent in de rest van het land. En de segregatie in het onderwijs neemt alleen maar toe. Kinderen van verschillende milieus ontmoeten elkaar steeds minder, ook niet op straat. Vroeger zaten arbeiderskinderen op de lagere school in elk geval nog in de klas met elitekinderen. Nu leven allochtone kinderen van jongs af aan vooral tussen kinderen van achterblijvers. En hun ouders kunnen hen ook maar beperkt helpen. Marokkaanse en Turkse ouders zijn de laagstopgeleide ouders van Nederland– slechts 4 à 6 procent heeft een hogere opleiding.”

Latten ziet achterstanden nog wel een hele generatie duren. Hij voorziet dat het debat over armoede in de toekomst een gevoelige lading krijgt. „Het zal gaan over heel herkenbare groepen: die-en-die allochtone groepen in die-en-die stadswijken. Juist Turkse en Marokkaanse gezinnen zitten op de onderste posities. Ze wonen vaker in de steden– vijftig jaar geleden waren steden nog rijker dan de rest van het land, nu niet meer. Ze wonen vaker in een arme buurt –de verschillen tussen rijke en arme buurten nemen ook toe. Bevolkingsgroepen wonen gescheiden: In Amsterdam is de kans dat een Marokkaan en een autochtoon in dezelfde straat wonen, in tien jaar gedaald van 61 naar 45 procent.”

Ook partnerkeuze versterkt de sociale verschillen, zegt Jan Latten. „Dat is een enorm belangrijke factor, die over het hoofd wordt gezien. Huwelijkskeuze structureert de samenleving. Een partner werkt steeds meer als een ’inkomensversneller’, juist doordat de afgelopen decennia steeds meer vrouwen zijn gaan werken. Dat heeft grote inkomenseffecten. Verdien je als stel ’twee keer hoog’ of ’twee keer laag’ –dat maakt nogal een verschil. Er ontstaat een krachtige economische elite van stellen die beiden goed verdienen, tegenover een, veelal allochtone, onderklasse van paren van twee achterblijvers. Juist allochtonen trouwen vaak een partner die laag is opgeleid. Zelfs als ze beiden werken, verdienen ze vervolgens weinig: ze hebben beiden een laag inkomen. Dit zijn de nieuwe ouders, die weer minder kansen kunnen doorgeven aan hún kinderen. Het is een schril contrast met de witte elitekinderen, die op alle fronten zoveel meekrijgen, dat het leven bestaat uit een continue opbouw van voorspoed en geluk.”

Maar de tweede generatie allochtonen doet het toch nu al beter? „Dat is wel zo, maar ook onder autochtonen stijgt het opleidingsniveau nog steeds. Dat is juist het probleem: het gat dat je moet dichten, wordt ondertussen groter.”

En ook onder autochtonen bestaat toch armoede? „Ja, maar daar zijn de achterblijvers heel verschillend, het is minder een sociaal-culturele eenheid. Wel gaat het relatief vaak om eenoudergezinnen. Armoede heeft twee gezichten: het treft mensen die niet slagen in de ratrace.En het treft mensen die niet slagen in relaties. Echtscheiding is een financieel ravijn. Het statistiekbureau Eurostat heeft uitgerekend dat in heel Europa vooral kinderen van gescheiden ouders risico lopen op armoede. Maar bij autochtone gezinnen zie je minder dat achterstanden zich ’opstapelen’. De kinderen wonen misschien nog in een goede buurt, de moeder heeft relatief meer opleiding gehad. De kinderen hebben meer kansen om uit die armoede te komen.”

Daar komt bij dat ook eenoudergezinnen relatief vaak allochtone gezinnen zijn. „Bekend zijn de Surinaamse en Antilliaanse moeders, van wie de helft alleen voor de kinderen zorgt. Minder bekend is dat één op de zes Turkse en Marokkaanse moeders alleen woont met haar kinderen.”

Als ’kind van zijn tijd’ geloofde Jan Latten twintig jaar geleden dat achterstanden en sociale verschillen juist zouden verdwijnen. De cijfers die hij zag voorbijkomen op zijn werk bij het Centraal Bureau voor de Statistiek vertellen sinds de jaren negentig een ander verhaal. „Armoede zal altijd blijven bestaan, dat weet je als statisticus. Armoede is niet oplosbaar, er is altijd de groep van 10 procent minstverdienenden. Het gaat om sociale verschillen. Daarover was ik optimistischer. Net als iedereen dacht ik dat de nieuwe bevolkingsgroepen als Turken en Marokkanen hun economische achterstand in vijftien jaar tijd zouden inlopen. Dan zouden we een Heile Welt krijgen.”

In cijfers heeft hij altijd geloofd. „Al vanaf mijn studie sociologie. Ik studeerde in de jaren zeventig in het progressieve Nijmegen, waar ik een ’dwarsligger’ was omdat ik meer geloofde in cijfers dan in ideologie. Dat komt ook door mijn familieachtergrond. Mijn Tsjechische oma was een echte communiste, mijn moeder was juist fel tegenstander. Ik leerde al vroeg een onafhankelijke positie in te nemen. Kritisch te zijn. Bij het CBS ben ik ook altijd kritisch geweest. Niet zomaar in het wilde weg cijfers analyseren. Eerst jezelf de vraag stellen: wat heeft dit onderzoek voor nut?”

Het nut van zijn oratie staat voor Jan Latten vast: waarschuwen voor de omvang en het tempo van de huidige segregatie. „Vooral de laatste jaren gaat het hard. Dat heeft naar mijn mening ook te maken met een tendens dat de verschillende bevolkingsgroepen geborgenheid zoeken in eigen kring. De samenleving is onherbergzamer geworden. ’Je eigen plek zoeken’ is een overlevingsstrategie, dat biedt geborgenheid. De witte elite trekt zich terug in eigen woonwijken, waar het wonen een uitdrukking is geworden van identiteit. Moslims zoeken identiteit in de islam. De aardige caissière bij mijn supermarkt, met een hoofddoek, zal willen trouwen met een moslimjongen. Waarschijnlijk is hij laag opgeleid. Samen maken ze grote kans op het scenario dat ik schets in mijn oratie. Het gevaar is dat zij gaat horen bij een bevolkingsgroep die niet alleen economisch slechter scoort en in armere wijken woont, maar die ook op andere vlakken gesegregeerd leeft, door geloof en cultuur. Dan zijn alle raakvlakken weg. Dan is de kloof compleet. Daar maak ik me zorgen over. Dat maakt de discussie over achterstanden ook zo ingewikkeld. Als het alleen over de economie ging, was het overzichtelijk.”


Trouw, 01-04-2006