bijlinda
9th May 2023, 03:46
‘Ik heb vaak via de omweg van anderen geleefd’
Het is Wim Kayzer die ons bij allerlei groten der aarde voorging in die ene vraag over schoonheid en troost: vertel me wat dit leven de moeite waard maakt. Nu het einde het VPRO-icoon op de hielen zit, zoekt hij zelf een antwoord.
Wat volgt is geen gesprek, het is een correspondentie. Een heen-en-weer schrijven. Het is een vertraagde conversatie, en in volzinnen. Dat is de vorm die Wim Kayzer verkiest. De meester-interviewer houdt niet van interviews, niet als hij niet de vragen mag stellen. De man die voor zijn legendarische VPRO-programma’s wereldwijd bij de krachtigste geesten antwoorden ging zoeken – van Gabriel García Márquez over Oliver Sacks en Jane Goodall tot die onvergetelijke keer bij J. M. Coetzee – wordt erg schichtig wanneer hij die zelf moet vinden. Dat bleek al bij ons vorige ontmoeten, zes jaar geleden – een interview over en naar aanleiding van zijn De laatste tafel. In dat boek zitten we meer dan vijfhonderd pagina’s lang in het verbijsterde hoofd van één man, een deeltjesfysicus, die net te horen kreeg dat hij over twee dagen een, allicht fatale, spoedoperatie aan de hersenstam heeft te ondergaan. Het is een boek vol briljante vragen, die alle mogelijke antwoorden afschrikken. ‘Mensen met antwoorden, worden gevaarlijk’, zei hij me toen, met zijn alziende rechteroog.
Te frontaal
Maar zijn weerzin voor antwoorden is niet de reden waarom we hier nu niet praten in levenden lijve. ‘Het lijkt er een beetje op dat ik in De laatste tafel ben terechtgekomen’, mailt hij me. ‘Mijn hartfalen dat jarenlang steady bleef, is gepromoveerd naar klasse NYAH 3 (google maar even als je het al niet weet). “Als corona jou te pakken krijgt, krijg je gelijk de eeuwigheid cadeau”, zei een van mijn cardiologen.’
Dus besloten wij schrijvend te praten. Op mijn eerste mail met een reeks veel te voortvarende vragen, antwoordde hij: ‘Toen ik je mail las, moest ik subiet denken aan de reactie van Stephen Jay Gould op mijn uitnodiging voor mijn programma Een schitterend ongeluk: “Ik denk dat je te veel, te diepe en onbeantwoordbare vragen stelt. Je zet de aanval op de eeuwigheid te frontaal in.”’
Ik pleitte schuldig, antwoordde helaas nog geen andere manier te kennen om die eeuwigheid tegemoet te treden. Waarna ik toch rustiger, alleszins kleiner vertrok, en wij als volgt converseerden.
Mag ik vragen wat u vanmorgen al hebt gedaan?
‘Ik ben in Nederland, maar ik breng de ochtenden altijd door in Frankrijk. Er is niets aangenamers dan om in de zeer vroege morgen in een doodstille hoeve koffie te zetten, en een ronde te maken door de nog bedauwde tuinen en weiden. Het is als die ene zin van Achterberg: “Ik loop in schilderijen rond.” Helaas hebben we onze hoeve in Frankrijk, waar we zo lang het grootste deel van het jaar verbleven, net te koop moeten zetten. De ochtenden hier in Nederland zijn zo ongelooflijk anders. Alles flikkert, schettert, er is geen ogenblik van rust. Een aura van een migraineaanval, daar loop je in. Dostojevski schrijft dat de mens een wezen is dat overal aan kan wennen. Maar ik vraag me af of mij dat hier zal lukken. Dus, om je vraag te beantwoorden, vanmorgen liep ik rond in mijn huis en was er heimwee naar de schilderijen. Zoals elke dag.’
Zijn deze lockdowntijden niet voor ons allemaal een oefening in heimwee?
‘Dat zou kunnen. Ik had zelf in Frankrijk in elk geval al getraind voor de lockdown, zonder dat te beseffen. We leefden daar tussen vier bergen, zonder buren, ’s nachts kon je tot voorbij de melkweg kijken. Het was er altijd doodstil. Vaak kwamen we dagenlang niet in de buurt van mensen. Zelfgekozen eenzaamheid, er is niets verslavender. Maar corona? Ik heb met opklimmende verbijstering gekeken naar de massahysterie die zich van de godganse wereld meester maakte. Ik hecht natuurlijk ook ontzettend aan het leven. Hierna wacht het niets. Het he-le-maal niets. Geen kans dat er ooit een schim van me opnieuw zal verschijnen. Dat is begrijpelijk voor de darwinist die ik ben en angstaanjagend voor de mens die ik ben. Dus bestelde ik mondkapjes, waarvan ik weet dat ze amper bescherming bieden, en ging zo deel uitmaken van de hysterie.’
Dat klinkt nog somberder dan lijdzaam.
‘De moraal is nog wel in orde hoor, maar de dagen zijn plotseling zeer eindig en vreemd. Mijn leven loopt op zijn laatste benen nu. Hartfalen fase 3. Het laatste station voor het eind van de rit. De wetenschap houdt me in leven met een parade aan medicamenten, nieuwe hartkleppen en pacemakers.
Verdwijn ik zo meteen uit dit verhaal? Vertel me hoe ik me daarmee moet verhouden. Het is vanzelfsprekend dat ik sterf en het is tegelijk absurd. Tussen die twee gevoelens slijt ik mijn dagen. Bij voorkeur gedraag ik me alsof ik de prognose niet heb gehoord: alles is normaal, de tijd is een zee waarvan ik nooit af zal vallen. De angst houdt zich voorlopig koest, hij past daar blijkbaar niet tussen het vanzelfsprekende en het absurde. Nog niet. Je kunt niet permanent met de dood in je hoofd leven.’
Dat lijkt dan weer van een verrassende gelijkmoedigheid, daar tussen die twee uitersten in.
‘Toch niet. Soms wordt alles plots en onverhoeds anders. Dan dringen de vreemdste beelden en herinneringen zich tegelijkertijd aan je op. Niet in chronologische volgorde, nee: tegelijkertijd. Een totaal nieuwe ervaring. Alsof je hersens nog één keer willen laten zien wat het allemaal was, en óf het eigenlijk wel wat was. Je herinnert je een zin uit de Oostakkerse gedichten van Hugo Claus, “Er zijn doofstomme meisjes en ik ben blind”, drijfnat van het zweet loop je in een Toeareg-kamp in Niger, het is bijna vijftig graden, een Toeareg-meisje zingt Ténéré tàqqàl, je neuriet “De dag is moe, de witte dag is moe”, je zong het ooit toen je een tour de chant deed, duizend jaar geleden, je hoort het lachje van Jan de Vries, die zich doodreed op de avond toen hij bekende homoseksueel te zijn, je bent weer in het ziekenhuis met aan zijn teen een label: “Jan de Vries?” en vanuit de keuken roept mijn oma: “Kom hier Pikkie Noga, je loempia is klaar”. Er is niets esoterisch aan, maar ik maakte het nooit eerder mee. Dat al die beelden en herinneringen zich tegelijk, zonder dat er een straaltje licht tussen kan, aan je voordoen. Het is niet onaangenaam.’
‘Maar meestal leef ik dus door alsof de tijd nog stééds een zee is waar je nooit van af kunt vallen. Alles is vanzelfsprekend. Dit decor met mij erin kan nooit verdwijnen. Gaan we volgend jaar weer naar Praag? Of wil je liever naar Sissinghurst? Zullen we toch maar een nieuwe krentenboom planten? Ik zal niet meemaken dat hij hoger wordt dan een meter, maar we gaan ervan uit dat ik straks onder zijn bladerdak zit te schrijven. De ontkenningsreflex is een prachtige eigenschap. En intussen is er het groeiende besef dat de wereld, en mijn kinderen, het prima zonder mij kunnen. Een opluchting, en een vreselijk deprimerende gedachte.’
U bent in uw leven al verscheidene keren niet gestorven. Het went dus niet, oog in oog te staan met het einde?
‘Nee. Drie keer ben ik bijna vertrokken, drie keer heb ik er anders op gereageerd. Het zal misschien pas wennen als je levensmoe wordt en je de dood als een goede vriend gaat zien. Er zijn mensen die graag willen weten wanneer de dood aan de voordeur belt, zodat ze zich op zijn komst kunnen voorbereiden. Als een huisvrouw die een bijzondere gast ontvangt en gaat schoonmaken en koken. Het spreekt me op geen enkele manier aan. Ik hang met mijn nagels aan de dakgoot en wil nog lang niet vallen. Het leven is me zo ontzettend lief.’
De vorige vraag anders gesteld: het niet-sterven rendeert ook niet? In herboren levensvreugde? Leer je er niet beter door leven?
‘Je leert niks. De eerste keer dat ik de wacht kreeg aangezegd, bleek na een paar maanden dat het een verkeerde diagnose betrof. Ik had al die tijd niet gedronken en gerookt en ik kon niet begrijpen dat anderen dat wel deden. Wisten ze dan niet hoe gruwelijk het was om dood te gaan? Maar de avond na de mededeling “Sorry, we zaten ernaast”, ben ik gelijk weer aan de whisky en de sigaren gegaan. Ik geloof dat je überhaupt weinig van het leven leert. Je bent onderweg zonder te weten waarheen.
Daarbij vervreemd je voortdurend van jezelf, hoewel je voor de mensen om je heen tóch dezelfde blijft. Een antinomie. Ik heb altijd van dat woord gehouden. Het dekt de lading van het bestaan, althans het mijne. “Van wie hebben we eigenlijk geleerd dat het een doodzonde is om een verhaal te vertellen dat niet klopt, dat het een doodzonde is om een leven te leiden dat van de onwaarschijnlijkheden aan elkaar hangt.” Ik had het zelf geschreven kunnen hebben.’
U hebt nog geen idee hoe u straks wilt eindigen? Wat u dan zult doen, of wilt doen?
‘De laatste keer dat de dood zich aandiende, heb ik in de nacht voor een linke operatie zeer kalm en weloverwogen mijn leven nagelopen en gekeken of het wat was. Ik weet niet wat er nu gaat gebeuren. Je kent jezelf niet. Zoals je niet weet hoe je je zult gedragen in een oorlogssituatie. Of je je joodse vrienden laat onderduiken of dat de angst voor je kinderen, voor je eigen hachje, dat in de weg staat. Ga ik deftig ten onder zodat mijn dierbaren er niet te veel last van hebben? Ga ik vol rancune? In paniek? Met woest verdriet, zoals Robbie Robertson schreef? Met niets dan dankbaarheid, zoals Roger Scruton in zijn laatste dagen meldde? Maar jegens wie of wat dan in godsnaam? Het lot? Dat woord is betekenisloos. Ik gok voor mezelf op woest verdriet. Dylan Thomas: “Do not go gentle into that good night. Rage, rage against the dying of the light.” Misschien ga ik nog één keer naar ons huis in Frankrijk. Om alles vaarwel te zeggen: de vallei, de stilte alsof de wereld nog niet bestaat, mijn hechte vrienden- en vriendinnenclub, veel hechter dan die in Nederland, de geur van het gras dat ik maaide, het geritsel van de beek onder ons slaapkamerraam, het gekraak van de derde tree van de trap van de keuken naar de zijderupsenkamer. Ik weet niet wat daarna gebeurt. Niet met mijn hart, niet met mijn gemoed. Ik heb geen flauw idee hoe sereen of doodsbang ik zal zijn als ik adem lig te happen in de palliatieve fase.’
In uw boek De laatste tafel zegt het hoofdpersonage: “Ik ben gek op vragen geweest, maar ik ben de antwoorden uit de weg gegaan. Laf.” Hoe dapper – in die betekenis – hebt u zelf tot nog toe geleefd?
‘Ik heb mijn intellectuele vermogen altijd pover en dus irrelevant gevonden. Via anderen ben ik op zoek gegaan naar antwoorden. Ik heb vaak via de omweg van die anderen geleefd. Het was meer onzekerheid dan lafheid. Natuurlijk leer je van alles over het leven, in de privésfeer, hoe de maatschappij reilt en zeilt, waar alle paradoxen uithangen, maar je leert niets over hoe je leven móet. Ik heb vaak schipbreuk geleden. Zo gaat het nog steeds. Tel je winst maar niet uit.’
Vindt u dat de meeste mensen dapper leven?
‘Ik gebruik zelf nooit het woord dapper. Of moed. Mensen hebben zo godvergeten veel verschillende motieven. Maar het eerste waaraan ik denk als je vraagt naar die dapperheid, is aan het verhaal van Martha van Huessen, die joodse families liet onderduiken en later koerierster werd bij een verzetsgroep. Een ongelooflijk beminnelijke vrouw. Ik hoor het haar nog zeggen: “Ach jongen, het was geen naastenliefde hoor en al helemaal geen moed. Ik wilde die joodse mensen niet in huis, maar ze stonden, vlak voor Spertijd, op mijn stoep en ik dacht: als ik ze wegstuur kan ik met mezelf niet meer leven. En ik wou graag met mezelf leven. ’t Was eigenbelang. Als je dat begrijpt, begrijp je een boel.” Toen ze uit de verzetsgroep wou stappen omdat die naar haar zin te veel aanslagen pleegde die de meest sinistere wraakoefeningen uitlokten, dreigden die deugende verzetsmensen ermee haar te executeren.’
Wat is voor u dan de vraag? De vraag der vragen? Niet te beantwoorden, of bij voorkeur zelfs niet?
‘Ik heb altijd het akelige gevoel dat het antwoord op de vraag der vragen voor onze voeten ligt. Dat we er elke dag duizend maal overheen stappen, maar het niet zien. Misschien, nee waarschijnlijk omdat het antwoord te simpel is voor onze geesten die zo hooggestemd zouden zijn. “Op de vraag naar de zin van het leven, antwoordt iedereen met zijn levensloop”, schreef Konrád. De zin ervan ligt in de beschrijving. Dat is het wel. Veel verder kom je niet. Het mysterie rond de Big Bang is nog wel een dingetje, maar een mysterie is een vraag die nog niet is opgelost. En intussen blijft het verlangen naar iemand die jouw bestaan zin geeft. “God is dood. Maar soms verlang ik zo naar Hem dat ik de nonnetjes in het stadsgewoel verlegen groet.” Ik schreef het toen ik zeventien was. Die bijna kinderlijke hunker van toen is al zeker vijftig jaar morsdood, maar ik begrijp het voortdurende verlangen naar oorzaak en bedoeling wel. Het heeft onder veel van mijn werk gelegen. Maar ik kan de vraag der vragen dus alleen beantwoorden met mijn levensloop.’
Bent u blij met het tijdperk waarin u bent geboren?
‘De oorlog heeft me gevormd. Ik heb er in mijn leven, vaak zonder het te beseffen, bijna alles aan afgemeten. Na de oorlog kwamen zeven decennia waarin we niet bang hoefden te zijn dat er in het ochtendgrauwen op de deur werd gebonsd om ons te halen.
Decennialang hadden we te eten en te drinken, konden we allerlei illusies koesteren over de maakbaarheid van ons leven en van de samenleving. Dat die illusies broos werden en voor een groot deel kapot vielen, doet er niet toe. We hadden de luxe van het dromen, van kunnen zeggen wat we zeggen wilden. We droegen de oorlog al die jaren met ons mee, als trauma en ijkpunt. Europa zou, ondanks al zijn mitsen en maren, een verzekering zijn dat Auschwitz nooit herbouwd zou worden. Wat een leven hebben we geleefd vergeleken met ontelbare anderen. Hoeveel mazzel kun je hebben?’
En nu?
‘Eadem sed aliter. Hetzelfde op een andere manier. Europa dreigt uiteen te vallen in het samenraapsel van de aloude natiestaten waaruit de vorige eeuw al die godvergeten ellende voortkwam. Geboren uit de oorlog, zie ik nu, na al die decennia van wat ik maar geluk zal noemen, dat alles weer op springen staan. De coronacrisis helpt een handje. Hij maakt allerlei spoken uit ons verleden wakker. De toekomst is niet alleen medisch, maar ook maatschappelijk totaal ongewis. Het boek waaraan ik nu schrijf, beseffend dat ik het vermoedelijk niet meer afkrijg, heeft als werktitel De gelukkigste jaren van de mensen. Die jaren worden met de dag meer herinnering.’
Hebt u het gevoel op uw 73ste al iets van dit bestaan te hebben begrepen?
‘Jaren geleden kuierde ik soms dagen aaneen met *Péter Esterhazy, de schrijver die kortgeleden stierf, arm in arm door Boedapest. Boedapest is een fantastische en ook sinistere stad om doorheen te dwalen. Het verleden grijnst op elke straathoek. Bij de Grote Synagoge aan de Dohány utca, hadden we het op een dag over het grootste ongemak van de mensen: de waarheid. En dus: de leugen. “De waarheid over dit leven? Mogelijk schuilt ze alleen in het verzoenen van de leugens erover”, dat soort dingen had ik al geschreven. Maar later schreef Péter de zin die jouw vraag beantwoordt: “Het is verdomd lastig te liegen als je de waarheid niet kent.” Het is de mooiste zin ooit geschreven. Dat is wat ik van het bestaan heb begrepen.’
Mag ik eindigen met uw eigenste vraag?
‘Stel jij ze dan nu maar.’
Wat maakt dit bestaan voor u de moeite waard?
‘De vraag is verkeerd, al heb ik ze zelf aan de godganse wereld gesteld. Hoe máák je dit bestaan de moeite waard. Dat was de goede vraag geweest. Hij leek niet echt te beantwoorden. Nu wel. Wat niet bedreigd wordt, heeft geen waarde. Nu alles bedreigd wordt, heeft alles waarde. Alles was en is de moeite waard. Alles glanst. Er is op dit moment, zo aan het eind, niets in mijn leven dat niet de moeite waard was of is. Een zilverpapiertje dat voor je uit tinkelt in een straatgoot, gezwets op de televisie, het licht van je bureaulamp dat op een boek valt dat je nooit lezen zult, het geluid van een bosmaaier in de verte, de stem van m’n vrouw die iets onverstaanbaars roept ergens uit de buik van het huis, de regen die op je gezicht plenst alsof je weer zestien bent en je met je poncho om op je nieuwe Puch onderweg bent naar school, de kleuren van de Andromedanevel, de narcistische stompzinnigheid van een baby die met een scheermes speelt in Washington, de geur van brandend vlees op de barbecue van je buren, alles, maar dan ook echt alles, is even waardevol, ook je herinneringen aan al die momenten waarop je faalde, de momenten waarvoor je je schaamde, ze smaken zoet nu. Als je alles gaat missen, is alles je lief.’
DS, 22-08-2020 (Guinevere Claeys)
Het is Wim Kayzer die ons bij allerlei groten der aarde voorging in die ene vraag over schoonheid en troost: vertel me wat dit leven de moeite waard maakt. Nu het einde het VPRO-icoon op de hielen zit, zoekt hij zelf een antwoord.
Wat volgt is geen gesprek, het is een correspondentie. Een heen-en-weer schrijven. Het is een vertraagde conversatie, en in volzinnen. Dat is de vorm die Wim Kayzer verkiest. De meester-interviewer houdt niet van interviews, niet als hij niet de vragen mag stellen. De man die voor zijn legendarische VPRO-programma’s wereldwijd bij de krachtigste geesten antwoorden ging zoeken – van Gabriel García Márquez over Oliver Sacks en Jane Goodall tot die onvergetelijke keer bij J. M. Coetzee – wordt erg schichtig wanneer hij die zelf moet vinden. Dat bleek al bij ons vorige ontmoeten, zes jaar geleden – een interview over en naar aanleiding van zijn De laatste tafel. In dat boek zitten we meer dan vijfhonderd pagina’s lang in het verbijsterde hoofd van één man, een deeltjesfysicus, die net te horen kreeg dat hij over twee dagen een, allicht fatale, spoedoperatie aan de hersenstam heeft te ondergaan. Het is een boek vol briljante vragen, die alle mogelijke antwoorden afschrikken. ‘Mensen met antwoorden, worden gevaarlijk’, zei hij me toen, met zijn alziende rechteroog.
Te frontaal
Maar zijn weerzin voor antwoorden is niet de reden waarom we hier nu niet praten in levenden lijve. ‘Het lijkt er een beetje op dat ik in De laatste tafel ben terechtgekomen’, mailt hij me. ‘Mijn hartfalen dat jarenlang steady bleef, is gepromoveerd naar klasse NYAH 3 (google maar even als je het al niet weet). “Als corona jou te pakken krijgt, krijg je gelijk de eeuwigheid cadeau”, zei een van mijn cardiologen.’
Dus besloten wij schrijvend te praten. Op mijn eerste mail met een reeks veel te voortvarende vragen, antwoordde hij: ‘Toen ik je mail las, moest ik subiet denken aan de reactie van Stephen Jay Gould op mijn uitnodiging voor mijn programma Een schitterend ongeluk: “Ik denk dat je te veel, te diepe en onbeantwoordbare vragen stelt. Je zet de aanval op de eeuwigheid te frontaal in.”’
Ik pleitte schuldig, antwoordde helaas nog geen andere manier te kennen om die eeuwigheid tegemoet te treden. Waarna ik toch rustiger, alleszins kleiner vertrok, en wij als volgt converseerden.
Mag ik vragen wat u vanmorgen al hebt gedaan?
‘Ik ben in Nederland, maar ik breng de ochtenden altijd door in Frankrijk. Er is niets aangenamers dan om in de zeer vroege morgen in een doodstille hoeve koffie te zetten, en een ronde te maken door de nog bedauwde tuinen en weiden. Het is als die ene zin van Achterberg: “Ik loop in schilderijen rond.” Helaas hebben we onze hoeve in Frankrijk, waar we zo lang het grootste deel van het jaar verbleven, net te koop moeten zetten. De ochtenden hier in Nederland zijn zo ongelooflijk anders. Alles flikkert, schettert, er is geen ogenblik van rust. Een aura van een migraineaanval, daar loop je in. Dostojevski schrijft dat de mens een wezen is dat overal aan kan wennen. Maar ik vraag me af of mij dat hier zal lukken. Dus, om je vraag te beantwoorden, vanmorgen liep ik rond in mijn huis en was er heimwee naar de schilderijen. Zoals elke dag.’
Zijn deze lockdowntijden niet voor ons allemaal een oefening in heimwee?
‘Dat zou kunnen. Ik had zelf in Frankrijk in elk geval al getraind voor de lockdown, zonder dat te beseffen. We leefden daar tussen vier bergen, zonder buren, ’s nachts kon je tot voorbij de melkweg kijken. Het was er altijd doodstil. Vaak kwamen we dagenlang niet in de buurt van mensen. Zelfgekozen eenzaamheid, er is niets verslavender. Maar corona? Ik heb met opklimmende verbijstering gekeken naar de massahysterie die zich van de godganse wereld meester maakte. Ik hecht natuurlijk ook ontzettend aan het leven. Hierna wacht het niets. Het he-le-maal niets. Geen kans dat er ooit een schim van me opnieuw zal verschijnen. Dat is begrijpelijk voor de darwinist die ik ben en angstaanjagend voor de mens die ik ben. Dus bestelde ik mondkapjes, waarvan ik weet dat ze amper bescherming bieden, en ging zo deel uitmaken van de hysterie.’
Dat klinkt nog somberder dan lijdzaam.
‘De moraal is nog wel in orde hoor, maar de dagen zijn plotseling zeer eindig en vreemd. Mijn leven loopt op zijn laatste benen nu. Hartfalen fase 3. Het laatste station voor het eind van de rit. De wetenschap houdt me in leven met een parade aan medicamenten, nieuwe hartkleppen en pacemakers.
Verdwijn ik zo meteen uit dit verhaal? Vertel me hoe ik me daarmee moet verhouden. Het is vanzelfsprekend dat ik sterf en het is tegelijk absurd. Tussen die twee gevoelens slijt ik mijn dagen. Bij voorkeur gedraag ik me alsof ik de prognose niet heb gehoord: alles is normaal, de tijd is een zee waarvan ik nooit af zal vallen. De angst houdt zich voorlopig koest, hij past daar blijkbaar niet tussen het vanzelfsprekende en het absurde. Nog niet. Je kunt niet permanent met de dood in je hoofd leven.’
Dat lijkt dan weer van een verrassende gelijkmoedigheid, daar tussen die twee uitersten in.
‘Toch niet. Soms wordt alles plots en onverhoeds anders. Dan dringen de vreemdste beelden en herinneringen zich tegelijkertijd aan je op. Niet in chronologische volgorde, nee: tegelijkertijd. Een totaal nieuwe ervaring. Alsof je hersens nog één keer willen laten zien wat het allemaal was, en óf het eigenlijk wel wat was. Je herinnert je een zin uit de Oostakkerse gedichten van Hugo Claus, “Er zijn doofstomme meisjes en ik ben blind”, drijfnat van het zweet loop je in een Toeareg-kamp in Niger, het is bijna vijftig graden, een Toeareg-meisje zingt Ténéré tàqqàl, je neuriet “De dag is moe, de witte dag is moe”, je zong het ooit toen je een tour de chant deed, duizend jaar geleden, je hoort het lachje van Jan de Vries, die zich doodreed op de avond toen hij bekende homoseksueel te zijn, je bent weer in het ziekenhuis met aan zijn teen een label: “Jan de Vries?” en vanuit de keuken roept mijn oma: “Kom hier Pikkie Noga, je loempia is klaar”. Er is niets esoterisch aan, maar ik maakte het nooit eerder mee. Dat al die beelden en herinneringen zich tegelijk, zonder dat er een straaltje licht tussen kan, aan je voordoen. Het is niet onaangenaam.’
‘Maar meestal leef ik dus door alsof de tijd nog stééds een zee is waar je nooit van af kunt vallen. Alles is vanzelfsprekend. Dit decor met mij erin kan nooit verdwijnen. Gaan we volgend jaar weer naar Praag? Of wil je liever naar Sissinghurst? Zullen we toch maar een nieuwe krentenboom planten? Ik zal niet meemaken dat hij hoger wordt dan een meter, maar we gaan ervan uit dat ik straks onder zijn bladerdak zit te schrijven. De ontkenningsreflex is een prachtige eigenschap. En intussen is er het groeiende besef dat de wereld, en mijn kinderen, het prima zonder mij kunnen. Een opluchting, en een vreselijk deprimerende gedachte.’
U bent in uw leven al verscheidene keren niet gestorven. Het went dus niet, oog in oog te staan met het einde?
‘Nee. Drie keer ben ik bijna vertrokken, drie keer heb ik er anders op gereageerd. Het zal misschien pas wennen als je levensmoe wordt en je de dood als een goede vriend gaat zien. Er zijn mensen die graag willen weten wanneer de dood aan de voordeur belt, zodat ze zich op zijn komst kunnen voorbereiden. Als een huisvrouw die een bijzondere gast ontvangt en gaat schoonmaken en koken. Het spreekt me op geen enkele manier aan. Ik hang met mijn nagels aan de dakgoot en wil nog lang niet vallen. Het leven is me zo ontzettend lief.’
De vorige vraag anders gesteld: het niet-sterven rendeert ook niet? In herboren levensvreugde? Leer je er niet beter door leven?
‘Je leert niks. De eerste keer dat ik de wacht kreeg aangezegd, bleek na een paar maanden dat het een verkeerde diagnose betrof. Ik had al die tijd niet gedronken en gerookt en ik kon niet begrijpen dat anderen dat wel deden. Wisten ze dan niet hoe gruwelijk het was om dood te gaan? Maar de avond na de mededeling “Sorry, we zaten ernaast”, ben ik gelijk weer aan de whisky en de sigaren gegaan. Ik geloof dat je überhaupt weinig van het leven leert. Je bent onderweg zonder te weten waarheen.
Daarbij vervreemd je voortdurend van jezelf, hoewel je voor de mensen om je heen tóch dezelfde blijft. Een antinomie. Ik heb altijd van dat woord gehouden. Het dekt de lading van het bestaan, althans het mijne. “Van wie hebben we eigenlijk geleerd dat het een doodzonde is om een verhaal te vertellen dat niet klopt, dat het een doodzonde is om een leven te leiden dat van de onwaarschijnlijkheden aan elkaar hangt.” Ik had het zelf geschreven kunnen hebben.’
U hebt nog geen idee hoe u straks wilt eindigen? Wat u dan zult doen, of wilt doen?
‘De laatste keer dat de dood zich aandiende, heb ik in de nacht voor een linke operatie zeer kalm en weloverwogen mijn leven nagelopen en gekeken of het wat was. Ik weet niet wat er nu gaat gebeuren. Je kent jezelf niet. Zoals je niet weet hoe je je zult gedragen in een oorlogssituatie. Of je je joodse vrienden laat onderduiken of dat de angst voor je kinderen, voor je eigen hachje, dat in de weg staat. Ga ik deftig ten onder zodat mijn dierbaren er niet te veel last van hebben? Ga ik vol rancune? In paniek? Met woest verdriet, zoals Robbie Robertson schreef? Met niets dan dankbaarheid, zoals Roger Scruton in zijn laatste dagen meldde? Maar jegens wie of wat dan in godsnaam? Het lot? Dat woord is betekenisloos. Ik gok voor mezelf op woest verdriet. Dylan Thomas: “Do not go gentle into that good night. Rage, rage against the dying of the light.” Misschien ga ik nog één keer naar ons huis in Frankrijk. Om alles vaarwel te zeggen: de vallei, de stilte alsof de wereld nog niet bestaat, mijn hechte vrienden- en vriendinnenclub, veel hechter dan die in Nederland, de geur van het gras dat ik maaide, het geritsel van de beek onder ons slaapkamerraam, het gekraak van de derde tree van de trap van de keuken naar de zijderupsenkamer. Ik weet niet wat daarna gebeurt. Niet met mijn hart, niet met mijn gemoed. Ik heb geen flauw idee hoe sereen of doodsbang ik zal zijn als ik adem lig te happen in de palliatieve fase.’
In uw boek De laatste tafel zegt het hoofdpersonage: “Ik ben gek op vragen geweest, maar ik ben de antwoorden uit de weg gegaan. Laf.” Hoe dapper – in die betekenis – hebt u zelf tot nog toe geleefd?
‘Ik heb mijn intellectuele vermogen altijd pover en dus irrelevant gevonden. Via anderen ben ik op zoek gegaan naar antwoorden. Ik heb vaak via de omweg van die anderen geleefd. Het was meer onzekerheid dan lafheid. Natuurlijk leer je van alles over het leven, in de privésfeer, hoe de maatschappij reilt en zeilt, waar alle paradoxen uithangen, maar je leert niets over hoe je leven móet. Ik heb vaak schipbreuk geleden. Zo gaat het nog steeds. Tel je winst maar niet uit.’
Vindt u dat de meeste mensen dapper leven?
‘Ik gebruik zelf nooit het woord dapper. Of moed. Mensen hebben zo godvergeten veel verschillende motieven. Maar het eerste waaraan ik denk als je vraagt naar die dapperheid, is aan het verhaal van Martha van Huessen, die joodse families liet onderduiken en later koerierster werd bij een verzetsgroep. Een ongelooflijk beminnelijke vrouw. Ik hoor het haar nog zeggen: “Ach jongen, het was geen naastenliefde hoor en al helemaal geen moed. Ik wilde die joodse mensen niet in huis, maar ze stonden, vlak voor Spertijd, op mijn stoep en ik dacht: als ik ze wegstuur kan ik met mezelf niet meer leven. En ik wou graag met mezelf leven. ’t Was eigenbelang. Als je dat begrijpt, begrijp je een boel.” Toen ze uit de verzetsgroep wou stappen omdat die naar haar zin te veel aanslagen pleegde die de meest sinistere wraakoefeningen uitlokten, dreigden die deugende verzetsmensen ermee haar te executeren.’
Wat is voor u dan de vraag? De vraag der vragen? Niet te beantwoorden, of bij voorkeur zelfs niet?
‘Ik heb altijd het akelige gevoel dat het antwoord op de vraag der vragen voor onze voeten ligt. Dat we er elke dag duizend maal overheen stappen, maar het niet zien. Misschien, nee waarschijnlijk omdat het antwoord te simpel is voor onze geesten die zo hooggestemd zouden zijn. “Op de vraag naar de zin van het leven, antwoordt iedereen met zijn levensloop”, schreef Konrád. De zin ervan ligt in de beschrijving. Dat is het wel. Veel verder kom je niet. Het mysterie rond de Big Bang is nog wel een dingetje, maar een mysterie is een vraag die nog niet is opgelost. En intussen blijft het verlangen naar iemand die jouw bestaan zin geeft. “God is dood. Maar soms verlang ik zo naar Hem dat ik de nonnetjes in het stadsgewoel verlegen groet.” Ik schreef het toen ik zeventien was. Die bijna kinderlijke hunker van toen is al zeker vijftig jaar morsdood, maar ik begrijp het voortdurende verlangen naar oorzaak en bedoeling wel. Het heeft onder veel van mijn werk gelegen. Maar ik kan de vraag der vragen dus alleen beantwoorden met mijn levensloop.’
Bent u blij met het tijdperk waarin u bent geboren?
‘De oorlog heeft me gevormd. Ik heb er in mijn leven, vaak zonder het te beseffen, bijna alles aan afgemeten. Na de oorlog kwamen zeven decennia waarin we niet bang hoefden te zijn dat er in het ochtendgrauwen op de deur werd gebonsd om ons te halen.
Decennialang hadden we te eten en te drinken, konden we allerlei illusies koesteren over de maakbaarheid van ons leven en van de samenleving. Dat die illusies broos werden en voor een groot deel kapot vielen, doet er niet toe. We hadden de luxe van het dromen, van kunnen zeggen wat we zeggen wilden. We droegen de oorlog al die jaren met ons mee, als trauma en ijkpunt. Europa zou, ondanks al zijn mitsen en maren, een verzekering zijn dat Auschwitz nooit herbouwd zou worden. Wat een leven hebben we geleefd vergeleken met ontelbare anderen. Hoeveel mazzel kun je hebben?’
En nu?
‘Eadem sed aliter. Hetzelfde op een andere manier. Europa dreigt uiteen te vallen in het samenraapsel van de aloude natiestaten waaruit de vorige eeuw al die godvergeten ellende voortkwam. Geboren uit de oorlog, zie ik nu, na al die decennia van wat ik maar geluk zal noemen, dat alles weer op springen staan. De coronacrisis helpt een handje. Hij maakt allerlei spoken uit ons verleden wakker. De toekomst is niet alleen medisch, maar ook maatschappelijk totaal ongewis. Het boek waaraan ik nu schrijf, beseffend dat ik het vermoedelijk niet meer afkrijg, heeft als werktitel De gelukkigste jaren van de mensen. Die jaren worden met de dag meer herinnering.’
Hebt u het gevoel op uw 73ste al iets van dit bestaan te hebben begrepen?
‘Jaren geleden kuierde ik soms dagen aaneen met *Péter Esterhazy, de schrijver die kortgeleden stierf, arm in arm door Boedapest. Boedapest is een fantastische en ook sinistere stad om doorheen te dwalen. Het verleden grijnst op elke straathoek. Bij de Grote Synagoge aan de Dohány utca, hadden we het op een dag over het grootste ongemak van de mensen: de waarheid. En dus: de leugen. “De waarheid over dit leven? Mogelijk schuilt ze alleen in het verzoenen van de leugens erover”, dat soort dingen had ik al geschreven. Maar later schreef Péter de zin die jouw vraag beantwoordt: “Het is verdomd lastig te liegen als je de waarheid niet kent.” Het is de mooiste zin ooit geschreven. Dat is wat ik van het bestaan heb begrepen.’
Mag ik eindigen met uw eigenste vraag?
‘Stel jij ze dan nu maar.’
Wat maakt dit bestaan voor u de moeite waard?
‘De vraag is verkeerd, al heb ik ze zelf aan de godganse wereld gesteld. Hoe máák je dit bestaan de moeite waard. Dat was de goede vraag geweest. Hij leek niet echt te beantwoorden. Nu wel. Wat niet bedreigd wordt, heeft geen waarde. Nu alles bedreigd wordt, heeft alles waarde. Alles was en is de moeite waard. Alles glanst. Er is op dit moment, zo aan het eind, niets in mijn leven dat niet de moeite waard was of is. Een zilverpapiertje dat voor je uit tinkelt in een straatgoot, gezwets op de televisie, het licht van je bureaulamp dat op een boek valt dat je nooit lezen zult, het geluid van een bosmaaier in de verte, de stem van m’n vrouw die iets onverstaanbaars roept ergens uit de buik van het huis, de regen die op je gezicht plenst alsof je weer zestien bent en je met je poncho om op je nieuwe Puch onderweg bent naar school, de kleuren van de Andromedanevel, de narcistische stompzinnigheid van een baby die met een scheermes speelt in Washington, de geur van brandend vlees op de barbecue van je buren, alles, maar dan ook echt alles, is even waardevol, ook je herinneringen aan al die momenten waarop je faalde, de momenten waarvoor je je schaamde, ze smaken zoet nu. Als je alles gaat missen, is alles je lief.’
DS, 22-08-2020 (Guinevere Claeys)