bijlinda
4th March 2023, 18:22
Over veilige bubbels en censuur
Stefan Hertmans ziet een verband tussen de cancelcultuur en het succes van tussentaal op de openbare omroep.
Er is iets vreemds aan de hand met het begrip ‘veilige omgeving’. Dat concept ontstond uit de terechte bezorgdheid om iedereen in een sterk gediversifieerde samenleving respect en verdraagzaamheid te garanderen, maar wordt steeds vaker ingezet om wat sterk lijkt op censuur en culturele verbodstekens te rechtvaardigen.
In het debat over hoe eerst JK Rowling en nu Roald Dahl het slachtoffer lijken te worden van culturele censuur, klinken opvallend tegenstrijdige elementen op. De bezorgdheid om lezers te beschermen tegen kwetsende standpunten leidt tot culturele en morele intolerantie. ‘Zich onveilig voelen’ wordt op zichzelf al een beschuldiging: de ander heeft blijkbaar iets gedaan, gezegd of geschreven waardoor men zich een slachtoffer voelt. Die slachtoffers eisen – in principe terecht – het recht op om beschermd te worden tegen wat ze als agressie ervaren, maar hun claim gekwetst te zijn groeit ook snel uit tot een vorm van macht. Er is weinig nodig om dat soort van slachtoffer tot censor te laten uitgroeien.
Er is trouwens wel meer aan de hand: overal in de samenleving groeit de behoefte om zich ‘bij ons’ te voelen, om zich altijd en overal ‘veilig’ te voelen in een intersubjectieve bubbel die moet beschermen tegen de boze buitenwereld. Iedereen wil alleen nog leven met het gevoel in een binnenwereld te verkeren, waarin niets uit die buitenwereld nog kan storen. Dat strekt zich uit tot alle domeinen van de samenleving – ook de consument wordt aangesproken alsof hij naaste familie is, de media voeren steeds meer mensen op die ‘klappen gelijk bij ons’, en de eigenheid van mensen wordt steeds sterker regionaal vernauwd.
Dat betekent dat we nu sensitivityreaders aan het werk zien voor lezers die kwetsbaarheid met enggeestigheid en censuur verwarren, en dat onze openbare omroep als enige ter wereld het krankzinnige idee heeft om haar cultuurtaal los te laten in haar communicatie met de burger. Het is duidelijk, de nieuwste rage heet: leven in de eigen intieme bubbel, de afgesloten subjectieve ruimte die van geen groter geheel, van geen objectiviteit, en vooral van geen ‘andersheid’ meer wil weten – terwijl alle media ter wereld mondiaal en globaal geworden zijn.
In dit land moet je blijkbaar vage tussentaal spreken omdat de eigen cultuurtaal te elitair en dus asociaal zou zijn geworden. Je mag ook geen woorden meer gebruiken die onze overgevoelige zieltjes kunnen kwetsen. Kortom: er mag geen publieke ruimte meer bestaan waarin een democratische neutraliteit geldt, alleen een subjectieve, geborneerde binnenruimte die alleen nog het eigen gelijk echoot. Maar iedereen spreekt of schrijft wel zijn mondje steenkolenengels op sociale media. Binnenkort hebben we dus vooral burgers die gebrekkig Nederlands en gebrekkig Engels spreken – en uiteraard, uit principe, nooit meer de taal van hun Franstalige landgenoten. Als gefaald wereldburgerschap kan dat tellen.
Die tussentaal mag uiteraard bestaan – ik spreek ze ook geregeld, maar niet in de openbaarheid van de media. Daar geldt de cultuurtaal – die opent zich voor alle sprekers van een cultuurgebied. Iedereen schreeuwt maar dat hoofddoeken in de publieke ruimte de neutraliteit doorbreken, maar straks doorbreek je de publieke ruimte blijkbaar niet langer als je een soort gewestelijk mengtaaltje spreekt waaraan de meerderheid van de televisiekijkers geen boodschap heeft. Het lokale accent dat inclusief wil zijn, werkt meteen weer exclusief: het sluit de anderen, die dat specifieke accent niet hebben, de facto uit, en werkt dus, paradoxaal genoeg, ondemocratisch. Als er al een zo groot mogelijke inclusie van culturele identiteit gedefinieerd kan worden, dan is dat de cultuurtaal van een taalgroep.
Het gaat dus telkens om intersubjectieve bubbels die gecreëerd worden als afscherming van de boze buitenwereld: sensitivityreaders mikken op intersubjectieve ‘veilige ruimtes’, en tussentaal mikt al evenzeer op een veilige bubbel waar men zich talig niet meer buiten de eigen kring moet leren bewegen. Daarom gaat het om hetzelfde principe.
Het democratisch deficit van dat alles is dat het neerkomt op het opgeven van de openbaarheid als een neutrale ontmoetingsplaats waar allen zonder onderscheid kunnen thuishoren. Het is een gevaarlijke illusie te geloven dat een veilige wereld de vijand is van de publieke ruimte. Het is een gevaarlijke illusie te geloven dat authenticiteit het tegendeel is van objectiviteit. Intersubjectieve sensitiviteit wordt ingezet om censuur te plegen op een vrije en open totaliteit, en precies dat maakt het tot een vorm van verdoken ideologie.
De pseudodemocratie en haar subjectivisme woekeren op alle niveaus. Het vreet aan de pijlers van wat een inclusieve samenleving zou moeten zijn, het vreet aan de politieke objectiviteit, het vreet aan elke vorm van culturele soevereiniteit. Dat zou ons allen moeten verontrusten.
Stefan Hertmans, schrijver, onder meer van Verschuivingen (De Bezige Bij)
DS, 25-02-2023
Stefan Hertmans ziet een verband tussen de cancelcultuur en het succes van tussentaal op de openbare omroep.
Er is iets vreemds aan de hand met het begrip ‘veilige omgeving’. Dat concept ontstond uit de terechte bezorgdheid om iedereen in een sterk gediversifieerde samenleving respect en verdraagzaamheid te garanderen, maar wordt steeds vaker ingezet om wat sterk lijkt op censuur en culturele verbodstekens te rechtvaardigen.
In het debat over hoe eerst JK Rowling en nu Roald Dahl het slachtoffer lijken te worden van culturele censuur, klinken opvallend tegenstrijdige elementen op. De bezorgdheid om lezers te beschermen tegen kwetsende standpunten leidt tot culturele en morele intolerantie. ‘Zich onveilig voelen’ wordt op zichzelf al een beschuldiging: de ander heeft blijkbaar iets gedaan, gezegd of geschreven waardoor men zich een slachtoffer voelt. Die slachtoffers eisen – in principe terecht – het recht op om beschermd te worden tegen wat ze als agressie ervaren, maar hun claim gekwetst te zijn groeit ook snel uit tot een vorm van macht. Er is weinig nodig om dat soort van slachtoffer tot censor te laten uitgroeien.
Er is trouwens wel meer aan de hand: overal in de samenleving groeit de behoefte om zich ‘bij ons’ te voelen, om zich altijd en overal ‘veilig’ te voelen in een intersubjectieve bubbel die moet beschermen tegen de boze buitenwereld. Iedereen wil alleen nog leven met het gevoel in een binnenwereld te verkeren, waarin niets uit die buitenwereld nog kan storen. Dat strekt zich uit tot alle domeinen van de samenleving – ook de consument wordt aangesproken alsof hij naaste familie is, de media voeren steeds meer mensen op die ‘klappen gelijk bij ons’, en de eigenheid van mensen wordt steeds sterker regionaal vernauwd.
Dat betekent dat we nu sensitivityreaders aan het werk zien voor lezers die kwetsbaarheid met enggeestigheid en censuur verwarren, en dat onze openbare omroep als enige ter wereld het krankzinnige idee heeft om haar cultuurtaal los te laten in haar communicatie met de burger. Het is duidelijk, de nieuwste rage heet: leven in de eigen intieme bubbel, de afgesloten subjectieve ruimte die van geen groter geheel, van geen objectiviteit, en vooral van geen ‘andersheid’ meer wil weten – terwijl alle media ter wereld mondiaal en globaal geworden zijn.
In dit land moet je blijkbaar vage tussentaal spreken omdat de eigen cultuurtaal te elitair en dus asociaal zou zijn geworden. Je mag ook geen woorden meer gebruiken die onze overgevoelige zieltjes kunnen kwetsen. Kortom: er mag geen publieke ruimte meer bestaan waarin een democratische neutraliteit geldt, alleen een subjectieve, geborneerde binnenruimte die alleen nog het eigen gelijk echoot. Maar iedereen spreekt of schrijft wel zijn mondje steenkolenengels op sociale media. Binnenkort hebben we dus vooral burgers die gebrekkig Nederlands en gebrekkig Engels spreken – en uiteraard, uit principe, nooit meer de taal van hun Franstalige landgenoten. Als gefaald wereldburgerschap kan dat tellen.
Die tussentaal mag uiteraard bestaan – ik spreek ze ook geregeld, maar niet in de openbaarheid van de media. Daar geldt de cultuurtaal – die opent zich voor alle sprekers van een cultuurgebied. Iedereen schreeuwt maar dat hoofddoeken in de publieke ruimte de neutraliteit doorbreken, maar straks doorbreek je de publieke ruimte blijkbaar niet langer als je een soort gewestelijk mengtaaltje spreekt waaraan de meerderheid van de televisiekijkers geen boodschap heeft. Het lokale accent dat inclusief wil zijn, werkt meteen weer exclusief: het sluit de anderen, die dat specifieke accent niet hebben, de facto uit, en werkt dus, paradoxaal genoeg, ondemocratisch. Als er al een zo groot mogelijke inclusie van culturele identiteit gedefinieerd kan worden, dan is dat de cultuurtaal van een taalgroep.
Het gaat dus telkens om intersubjectieve bubbels die gecreëerd worden als afscherming van de boze buitenwereld: sensitivityreaders mikken op intersubjectieve ‘veilige ruimtes’, en tussentaal mikt al evenzeer op een veilige bubbel waar men zich talig niet meer buiten de eigen kring moet leren bewegen. Daarom gaat het om hetzelfde principe.
Het democratisch deficit van dat alles is dat het neerkomt op het opgeven van de openbaarheid als een neutrale ontmoetingsplaats waar allen zonder onderscheid kunnen thuishoren. Het is een gevaarlijke illusie te geloven dat een veilige wereld de vijand is van de publieke ruimte. Het is een gevaarlijke illusie te geloven dat authenticiteit het tegendeel is van objectiviteit. Intersubjectieve sensitiviteit wordt ingezet om censuur te plegen op een vrije en open totaliteit, en precies dat maakt het tot een vorm van verdoken ideologie.
De pseudodemocratie en haar subjectivisme woekeren op alle niveaus. Het vreet aan de pijlers van wat een inclusieve samenleving zou moeten zijn, het vreet aan de politieke objectiviteit, het vreet aan elke vorm van culturele soevereiniteit. Dat zou ons allen moeten verontrusten.
Stefan Hertmans, schrijver, onder meer van Verschuivingen (De Bezige Bij)
DS, 25-02-2023