bijlinda
21st May 2022, 15:49
De Bijbel is belangrijk
‘Waarom moeten wij dat eigenlijk weten, mijnheer?’ ‘Waarvoor moeten wij dat eigenlijk kunnen, mevrouw?’ ‘Dat ga ik later toch nooit nodig hebben? Ik wil barista worden!’ Elke leerkracht, of hij nu wiskunde, geschiedenis, esthetica, Nederlands of nog iets anders geeft, zal die vragen en opmerkingen even vaak te horen krijgen als pakweg politielui de woorden ‘Ik heb niets gedaan’. Het zijn uitspraken, zeg maar, met eeuwigheidswaarde.
Nieuwer is dat leerkrachten en schooldirecties zélf het belang van wat zij normaal gesproken moeten onderwijzen gaan relativeren, in die mate zelfs dat ze daadkrachtig vakken schrappen en in de krant opiniestukken plaatsen waarin zo’n geschrapt vak op de koop toe nog een gemene trap na krijgt. Maandag verdedigde schooldirecteur Paul Lauwers in De Standaard bijvoorbeeld de beslissing om zijn leerlingen niet langer te vermoeien met ‘levensbeschouwingen en niet-confessionele zedenleer’, maar hun in de plaats daarvan ‘financiële geletterdheid’ en ‘het genderdebat bij te brengen’ – ik zeg het gewoon zoals het er stond. Dat godsdienst in het onderwijs niet meer zou thuishoren, linkt de man onder meer aan het feit dat ‘het katholieke instituut eeuwenlang vooruitgang geblokkeerd’ en ‘gewone mensen dom gehouden heeft’. Zo placht ikzelf in mijn dwarse jaren de leraar scheikunde er fijntjes op te wijzen dat al dat wetenschapsgedoe toch maar geleid had tot de uitvinding van de atoombom, en dat er dus een rechtstreeks verband bestond tussen Mendelejev en Hiroshima. Het maakte weinig indruk, maar als gezegd zijn de tijden veranderd.
Het is vooral het laatdunkende toontje van de schooldirecteur dat de wenkbrauwen in beweging brengt. De vaststelling dat jongeren de schoolbanken zullen verlaten zonder de parabel van de barmhartige Samaritaan te kennen, pareert hij met: ‘Jeetje, nu is het definitief afgelopen met de beschaving.’ En de heer Lauwers heeft gelijk: dááraan zal de beschaving niet ten onder gaan, nee. Doch dat de betreffende passage uit het Lucasevangelie anderzijds nog altijd relevant is in een wereld met straks 27 miljoen vluchtelingen kan ook maar moeilijk worden ontkend. ‘Wij zijn er niet zo zeker van dat de christelijke moraalfilosofie dé scheppende kracht is in de westerse morele geschiedenis,’ schrijft Lauwers. Op dezelfde wijze betwijfel ik soms of het licht wel van de zon komt en ben ik er daarenboven niet volledig van overtuigd dat er in het centrum van elk dorpje in België vooralsnog een kerkgebouw staat, maar kijk, toch is het zo, of ik dat nu graag heb of niet.
De utopische boodschap van het evangelie, grofweg samen te vatten als ‘heb uw naaste lief als uzelf’ en ‘behandel anderen zoals je zelf wilt worden behandeld’, was en is voor onze morele cultuur wel degelijk fundamenteel. Onder meer blijkt de belangrijkheid van het evangelie en van de Bijbel in het algemeen uit het feit dat het in de 15de eeuw als eerste boek ooit van de drukpersen rolde. Twee eeuwen later verscheen in Leiden de Statenvertaling, die traditioneel geldt als de basis van het Standaardnederlands. Wie alleen nog maar de Bergrede van Mattheüs doorneemt, komt dan ook tal van uitdrukkingen tegen die ontegensprekelijk duidelijk maken dat we, veelal zonder het zelf te beseffen, voortdurend praten in Bijbelcitaten. Blader gerust, want ‘wie zoekt, die vindt’, van ‘paarlen voor de zwijnen’ tot ‘wolven in schapenvacht’.
De Bijbel is het meest gelezen boek ter wereld, en de kracht van de moraal die erin wordt verwoord, met name in het Nieuwe Testament, is recht evenredig met de kracht van de verhalen die erin staan, maar ook met de bekendheid van die verhalen, die over de grenzen van tijd en ruimte heen ontelbare mensen, streng gelovig of helemaal niet, met elkander verbinden. Juist het feit dat de verhalen in de Bijbel al eeuwenlang en door een waarlijk onafzienbaar aantal lezers worden gedeeld, verleent er een duizelingwekkende zeggingskracht aan. Nalaten om kinderen en jongeren vertrouwd te maken met die teksten en laffig verwijzen, zoals Lauwers doet, naar ‘een kernopdracht voor het gezin’, komt in mijn ogen neer op educatief verzuim. Dat om bijvoorbeeld een toneelstuk als Vrijdag ten volle te kunnen smaken elementaire Bijbelkennis noodzakelijk is, net zoals je beter iets van de Tweede Wereldoorlog afweet bij het verorberen van Het verdriet van België, laat ik daarbij nog bewust onvermeld.
De kans is immers groot dat, o jeetje, Paul Lauwers en consorten ook in dit verband hun schouders ophalen en in koelen bloede zullen stellen dat leren ‘omgaan met sociale media’ prioriteit geniet boven het lezen van stilaan vergeten schrijvers als Hugo Claus. En dat wil ik me liever besparen, weet je. Naastenliefde, allemaal goed en wel, maar soms moet je ook eens aan jezelf durven te denken. Misschien kom ik er ooit nog op terug. Voor nu zeg ik met Mattheüs: ‘Elke dag heeft genoeg aan zijn eigen leed.’
DS, 21-05-2022 (Christophe Vekeman)
‘Waarom moeten wij dat eigenlijk weten, mijnheer?’ ‘Waarvoor moeten wij dat eigenlijk kunnen, mevrouw?’ ‘Dat ga ik later toch nooit nodig hebben? Ik wil barista worden!’ Elke leerkracht, of hij nu wiskunde, geschiedenis, esthetica, Nederlands of nog iets anders geeft, zal die vragen en opmerkingen even vaak te horen krijgen als pakweg politielui de woorden ‘Ik heb niets gedaan’. Het zijn uitspraken, zeg maar, met eeuwigheidswaarde.
Nieuwer is dat leerkrachten en schooldirecties zélf het belang van wat zij normaal gesproken moeten onderwijzen gaan relativeren, in die mate zelfs dat ze daadkrachtig vakken schrappen en in de krant opiniestukken plaatsen waarin zo’n geschrapt vak op de koop toe nog een gemene trap na krijgt. Maandag verdedigde schooldirecteur Paul Lauwers in De Standaard bijvoorbeeld de beslissing om zijn leerlingen niet langer te vermoeien met ‘levensbeschouwingen en niet-confessionele zedenleer’, maar hun in de plaats daarvan ‘financiële geletterdheid’ en ‘het genderdebat bij te brengen’ – ik zeg het gewoon zoals het er stond. Dat godsdienst in het onderwijs niet meer zou thuishoren, linkt de man onder meer aan het feit dat ‘het katholieke instituut eeuwenlang vooruitgang geblokkeerd’ en ‘gewone mensen dom gehouden heeft’. Zo placht ikzelf in mijn dwarse jaren de leraar scheikunde er fijntjes op te wijzen dat al dat wetenschapsgedoe toch maar geleid had tot de uitvinding van de atoombom, en dat er dus een rechtstreeks verband bestond tussen Mendelejev en Hiroshima. Het maakte weinig indruk, maar als gezegd zijn de tijden veranderd.
Het is vooral het laatdunkende toontje van de schooldirecteur dat de wenkbrauwen in beweging brengt. De vaststelling dat jongeren de schoolbanken zullen verlaten zonder de parabel van de barmhartige Samaritaan te kennen, pareert hij met: ‘Jeetje, nu is het definitief afgelopen met de beschaving.’ En de heer Lauwers heeft gelijk: dááraan zal de beschaving niet ten onder gaan, nee. Doch dat de betreffende passage uit het Lucasevangelie anderzijds nog altijd relevant is in een wereld met straks 27 miljoen vluchtelingen kan ook maar moeilijk worden ontkend. ‘Wij zijn er niet zo zeker van dat de christelijke moraalfilosofie dé scheppende kracht is in de westerse morele geschiedenis,’ schrijft Lauwers. Op dezelfde wijze betwijfel ik soms of het licht wel van de zon komt en ben ik er daarenboven niet volledig van overtuigd dat er in het centrum van elk dorpje in België vooralsnog een kerkgebouw staat, maar kijk, toch is het zo, of ik dat nu graag heb of niet.
De utopische boodschap van het evangelie, grofweg samen te vatten als ‘heb uw naaste lief als uzelf’ en ‘behandel anderen zoals je zelf wilt worden behandeld’, was en is voor onze morele cultuur wel degelijk fundamenteel. Onder meer blijkt de belangrijkheid van het evangelie en van de Bijbel in het algemeen uit het feit dat het in de 15de eeuw als eerste boek ooit van de drukpersen rolde. Twee eeuwen later verscheen in Leiden de Statenvertaling, die traditioneel geldt als de basis van het Standaardnederlands. Wie alleen nog maar de Bergrede van Mattheüs doorneemt, komt dan ook tal van uitdrukkingen tegen die ontegensprekelijk duidelijk maken dat we, veelal zonder het zelf te beseffen, voortdurend praten in Bijbelcitaten. Blader gerust, want ‘wie zoekt, die vindt’, van ‘paarlen voor de zwijnen’ tot ‘wolven in schapenvacht’.
De Bijbel is het meest gelezen boek ter wereld, en de kracht van de moraal die erin wordt verwoord, met name in het Nieuwe Testament, is recht evenredig met de kracht van de verhalen die erin staan, maar ook met de bekendheid van die verhalen, die over de grenzen van tijd en ruimte heen ontelbare mensen, streng gelovig of helemaal niet, met elkander verbinden. Juist het feit dat de verhalen in de Bijbel al eeuwenlang en door een waarlijk onafzienbaar aantal lezers worden gedeeld, verleent er een duizelingwekkende zeggingskracht aan. Nalaten om kinderen en jongeren vertrouwd te maken met die teksten en laffig verwijzen, zoals Lauwers doet, naar ‘een kernopdracht voor het gezin’, komt in mijn ogen neer op educatief verzuim. Dat om bijvoorbeeld een toneelstuk als Vrijdag ten volle te kunnen smaken elementaire Bijbelkennis noodzakelijk is, net zoals je beter iets van de Tweede Wereldoorlog afweet bij het verorberen van Het verdriet van België, laat ik daarbij nog bewust onvermeld.
De kans is immers groot dat, o jeetje, Paul Lauwers en consorten ook in dit verband hun schouders ophalen en in koelen bloede zullen stellen dat leren ‘omgaan met sociale media’ prioriteit geniet boven het lezen van stilaan vergeten schrijvers als Hugo Claus. En dat wil ik me liever besparen, weet je. Naastenliefde, allemaal goed en wel, maar soms moet je ook eens aan jezelf durven te denken. Misschien kom ik er ooit nog op terug. Voor nu zeg ik met Mattheüs: ‘Elke dag heeft genoeg aan zijn eigen leed.’
DS, 21-05-2022 (Christophe Vekeman)