bijlinda
29th December 2021, 04:09
De eenzame zoektocht naar jezelf
Voor jongeren is ‘jezelf kunnen zijn’ de belangrijkste kwestie in hun leven, ondanks de klimaat- en gezondheidscrisis. Het idee leeft dat je je authentieke zelf móét ontdekken en ontplooien, ziet Tinneke Beeckman. Maar die zoektocht maakt het niet makkelijk om je met anderen te verbinden.
‘Wees jezelf!’ Het was het thema van de Warmste Week dit jaar. Vooral bij jongeren leeft de gedachte dat ‘kunnen zijn wie je bent’ belangrijk is. Dat blijkt ook uit een bevraging van de VRT-studiedienst. Alsof jezelf ontplooien een van de meest essentiële opdrachten is die je in het leven moet volbrengen. Alsof die gerichtheid het juiste vertrekpunt is om het goede te doen, zowel voor jezelf als voor de wereld.
Die visie geeft ook aan wat vrijheid zou betekenen: een recht om jezelf te zijn. Die zelfexpressie verdient publieke erkenning: de wereld moet jou tegemoettreden in hoe jij jezelf voelt of ervaart. De nadruk ligt hier op de beleving. Als iemand die expressie contesteert, onder welke vorm ook, kun je dat als een afwijzing of een belediging interpreteren. En dat hoef je niet te pikken. Zo gaat de redenering.
Veel jongeren zijn niet alleen gevoelig voor hun expressievrijheid. Ze menen dat anderen het recht hebben om niet gekwetst te worden. In een recente enquête onderstreept politiek analist Frédéric Dabi een opmerkelijke evolutie in een seculier land als Frankrijk: godsdienstkritiek is niet meer vanzelfsprekend. Een belangrijk deel van de ongelovige jongeren vindt de vrijheid om kritiek te uiten op religie minder belangrijk dan het recht om hun identiteit ongeschonden te beleven. Dat impliceert het recht om zich niet beledigd te voelen. Die visie op vrijheid introduceert subjectieve standaarden voor censuur, maar dat lijkt ondergeschikt aan het recht om zichzelf te zijn (wat dat ook betekent).
De verschuiving van vrijheid als onbeperkte mogelijkheid tot kritiek naar onbeperkte mogelijkheid tot zelfexpressie valt samen met een generatiekloof. Deels heeft dat te maken met een veranderende politieke context. Wie oud genoeg is om zich de periode vóór 1990 te herinneren, heeft de Koude Oorlog meegemaakt: de strijd tussen het vrije, kapitalistische West-Europa en het communistische Oost-Europa. Westerlingen definieerden hun vrijheid als een afwezigheid van staatscensuur. Zij mochten zeggen wat ze dachten en zaken doen zoals ze wilden, terwijl de communistische partijbonzen de publieke ruimte in Oost-Europa en de Sovjet-Unie controleerden. Toen de Sovjet-Unie uit elkaar viel, verdween die onvrije tegenhanger, en dus de noodzaak om persvrijheid en meningsvrijheid te benadrukken.
God is overleden
Dat verklaart nog niet waarom het idee van een zelf centraal staat, dat je moet ontdekken en ontplooien. Ik denk dat er drie factoren meespelen, wellicht zijn er nog meer.
Er is de vaak aangehaalde invloed van het postmoderne denken. In het Westen herkennen weinigen zich in de grote verhalen van weleer. Haast niemand heeft zijn leven veil voor zijn land, of wil zich blijven engageren voor een politiek ideaal. God is overleden. Elk ideaal wordt verdacht gemaakt, elke waarheidsclaim onderuit gehaald. Wat blijft over, behalve ironie?
Dan hangt ‘wees jezelf’ samen met een zorg voor jezelf, en met een gerichtheid op de eigen beleving. In La civilisation du cocon geeft de journalist Vincent Cocquebert concrete voorbeelden van die tendens. Mensen gaan minder op restaurant, ze laten een Deliverookoerier komen. Ze spelen liever een videogame dan dat ze naar het theater gaan, ze nemen een deken, steken een kaarsje aan. Ze kopen de veiligste auto. En als ze zich in de publieke ruimte begeven, willen ze zich ook daar op hun gemak voelen. Een safe space is aangenamer dan een plek waar mensen met andere voorkeuren, ervaringen of meningen ongehinderd in de buurt kunnen komen. Sommige publieke ruimtes worden stilaan als private ruimtes georganiseerd, zoals shoppingmalls, events of zelfs scholen en universiteiten. Als mensen als klanten worden benaderd, eisen ze dat de omgeving op hun maat wordt georganiseerd. Overal moet het even goed voelen als thuis, waar je jezelf kan zijn.
Een derde factor die vaak onderbelicht blijft, is de romantische erfenis. In The roots of romanticism noemt de Britse politieke filosoof Isaiah Berlin de romantiek de grootste verandering ooit in het westerse bewustzijn. Hij schrijft de nefaste politieke projecten van de 20ste eeuw aan de romantiek toe.
Verder beweert Berlin dat romantici overtuigd waren dat ze een unieke, bijzondere en deels verborgen identiteit hadden. In We zijn nog nooit zo romantisch geweest onderscheidt filosoof Hans Kennepohl vier romantische ideeën die vandaag gangbaar zijn: de mens is van nature goed, elke mens is uniek, je moet je gevoel volgen om over goed en kwaad te oordelen en je verbeelding is waardevol. Die vier ideeën zijn bij Jean-Jacques Rousseau (1712-1778) terug te vinden.
Nobele wilde
Rousseau verwierp de christelijke erfzonde, en gaf een andere verklaring voor het ontstaan van het kwaad. Van nature wordt de mens door een positief gevoel van zelfbehoud (l’amour de soi) gedreven. Maar de samenleving stimuleert een negatieve eigenliefde (l’amour-propre), een eigendunk waardoor de mens anderen wil overtreffen. Het kind is dus onschuldig, maar dreigt door de samenleving te worden gecorrumpeerd. Daarom is de kindertijd zo delicaat, aldus Rousseau in Emile. Als je een kind opvoedt, moet je proberen dat onschuldige schepsel, die nobele wilde, tot een volwaardige burger te maken, zonder hem in een ‘bourgeois’ te doen veranderen. Het is eigen aan de bourgeois dat die handelt vanuit zijn amour-propre. Hij bekommert zich slechts om zijn prestige en zijn materiële belangen. Een goede leraar probeert, naar het oordeel van Rousseau, een kind op te voeden zodat het verder kan met een hart vrij van ondeugden en een geest vrij van vergissingen. Bij een kind moet je dus het innerlijke, natuurlijke behouden, en de mogelijk schadelijke, onnatuurlijke invloeden uit de samenleving weren.
Voor Rousseau zijn gevoelens bepalend om te oordelen. ‘Alleen wat uit het hart stamt, is waar en expressief: je ziet het en je hoort het, zelfs zonder de hulp van de stem en de oren’ (in Pensées d’un esprit droit). Voor Rousseau is niet (alleen) het verstand, maar ook het hart een bron van waarachtigheid. Als iets klopt, merk je dat in je gevoelens. In zijn Bekentenissen wil Rousseau zichzelf in volle waarheid aan zijn tijdgenoten tonen. Hij wil, zoals de literatuurcriticus Jean Starobinski aantoont, geen biografische feiten geven, maar de relatie tot zijn verleden beschrijven. Zíjn verhaal, zijn versie van de feiten, daarover gaat het. Rousseau besluit zijn Bekentenissen met de bewering dat al wat hij schrijft, waar is, zelfs als getuigen andere feiten over de aangehaalde gebeurtenissen zouden aanvoeren. Want zijn bewijsvoering volgt uit zijn natuurlijkheid, zijn karakter en zijn zeden. De poging tot waarachtigheid volstaat dus: als je toegewijd, oprecht, intens iets gelooft, dan verdient die houding respect. Een bewijsvoering hoef je niet te baseren op objectieve argumenten die losstaan van je persoonlijke betrokkenheid.
Rousseau probeert anderen te overtuigen van deze poging om zichzelf te bepalen. Maar hij blijft opgesloten in een bittere eenzaamheid, die in zijn werk blijft weerklinken. Hij gelooft in zijn morele superioriteit – niemand is zo waarachtig, zo authentiek als hijzelf. Tegelijk is hij ontredderd.
Authenticiteit als pose
Met de romantiek doet het ideaal van authenticiteit zijn intrede. Authenticiteit bevat een idee van oprechtheid. Maar er komt een visie op het zelf aan te pas: je probeert in lijn met je oorspronkelijke, diepere zelf te zijn, dat je bewaakt, zodat je niet aan mogelijk schadelijke, externe invloeden onderhevig bent. Je blijft trouw aan jouw waarden, jouw persoonlijkheid, jouw omgang met de werkelijkheid.
In de zakenwereld en de politiek zijn authenticiteit evengoed binnengedrongen. Vraag maar aan een headhunter welke kwaliteit iemand in een leidinggevende functie moet hebben. Authenticiteit. Dat is het buzzword. Het kan best dat een persoonlijke reflectie over je eigen positie – wat wil ik echt, wie ben ik echt? – helpt om keuzes te maken. Af en toe over jezelf nadenken is ongetwijfeld een goede zaak. Maar heeft authenticiteit in de publieke ruimte wel zin? Daar passen waarden zoals oprechtheid of rechtlijnigheid beter. Ze vatten voluit de relaties tot de anderen in de wereld.
Je kunt authenticiteit niet openlijk inzetten: als je je erop beroept om indruk te maken, bijvoorbeeld, dan ben je het al niet meer. Want het begrip impliceert juist dat je niet bereid bent om je echtheid voor iets anders op te geven. Authenticiteit wordt dan een pose, een verkooppraatje. Authenticiteit garandeert ook geen integriteit: iemand kan heel authentiek anderen dwarsbomen, bijvoorbeeld, als dat in zijn karakter of gewoonte ligt.
Met de authenticiteit verdwijnt verder het idee dat je in de publieke ruimte een rol speelt. Want in het publieke moet je een verlengstuk van je ‘ware’ zelf weergeven. Maar als je de baas bent, neem je idealiter beslissingen die de belangen van anderen ten goede komen. Het gaat eigenlijk helemaal niet om jezelf. Bij veel preromantische denkers – Machiavelli en Montaigne, bijvoorbeeld – is het belang van de rol vanzelfsprekend. Dat levert heel wat voordelen op. In de rol schuilt vaak het antwoord op hoe je moet handelen. Het maakt kritiek veel makkelijker: als iemand het oneens is, opent die geen aanval op jouw intieme, persoonlijke zelf. Depersonaliseren is een handige strategie om conflicten te ontmijnen en tot betere inzichten te komen. En je lost meer persoonlijke dilemma’s op: voor leiders én voor burgers geldt dat burgerschap iets kan eisen dat niets met je private voorkeuren te maken heeft.
Precies dat lijkt een probleem vandaag: hoe raak je nog voorbij private of persoonlijke kwesties? Het thema van de Warmste Week illustreert die spanning. De klimaatcrisis of gezondheid zijn voor de hand liggende actuele onderwerpen, die solidariteit vragen om opgelost te worden. Toch noemden jongeren ‘jezelf kunnen zijn’ de meest nijpende kwestie in hun leven. Dat thema is lastig: welke criteria kun je invoeren om de nood van de begunstigden te beoordelen – zelfexpressie is persoonlijk en subjectief. En hoe bereik je mensen in nood die wel tot je gemeenschap behoren, maar van wie je de persoonlijke belevingen niet begrijpt of kunt inschatten?
Zelf antwoorden verzinnen
In haar roman Beautiful world, where are you? (Prachtige wereld, waar ben je) schetst Sally Rooney (1) hoe jongeren worstelen met de publieke of politieke rol die ze zouden moeten spelen. De titel verwijst naar de romantische periode, naar een gedicht van Friedrich Schiller, dat Schubert op muziek heeft gezet. De vier hoofdpersonages hebben een scherp besef van de politieke en sociale problemen van hun tijd, zoals precariteit bij jongeren in een kapitalistische wereld. Aan de top worden enkelen schatrijk, terwijl anderen amper het hoofd boven water houden. De jongeren maken zich grote zorgen over de urgentie van de klimaatcrisis – waar gaat die beloofde ‘prachtige wereld’ naartoe? Maar ze zitten opgesloten in hun eigen kring. Eén briljant personage werkt zelfs voor een politieke denktank. Maar hij vindt zijn job deprimerend. Hij loopt de hele dag te vergaderen, en dat is het.
Liefde en vriendschap worden dus de belangrijkste bekommernissen in het dagelijkse leven. Tegelijk ervaren de protagonisten een pijnlijke eenzaamheid. Ze hebben seks, maar missen betekenisvolle relaties. Ze piekeren en broeden eindeloos en vaak vruchteloos. Ze hebben geen houvast: hun ouders bieden geen model, ook niet qua principes of relaties. Evenmin zijn die ouders toegankelijke gesprekspartners. Niemand biedt betekenisvolle referenties. Niemand heeft autoriteit. Kortom, de jongeren hebben het gevoel dat ze alle antwoorden zelf moeten verzinnen, in een wereld die tot dringende actie aanmaant. Daarom raken ze moeilijk uit hun innerlijke conflicten en vragen ze zich af of het nog verantwoord is om kinderen op de wereld te zetten.
De zoektocht naar een authentieke zelf verbindt je niet makkelijk met anderen. Integendeel, de weg naar binnen, naar de eigen leefwereld, kan eenzame bubbels naast elkaar doen ontstaan.
Tegelijkertijd is de gedachte dat je een uniek persoon bent deel van de moderne ervaring geworden. Hoe kan je elke mens als uniek én als deel van een groter politiek geheel denken? Hannah Arendt wijst daarvoor de weg in de volgende aflevering.
DS, 28-12-2021 (Tinneke Beeckman)
(1) http://actualiteit.org/forums/showthread.php?p=116436#post116436
Voor jongeren is ‘jezelf kunnen zijn’ de belangrijkste kwestie in hun leven, ondanks de klimaat- en gezondheidscrisis. Het idee leeft dat je je authentieke zelf móét ontdekken en ontplooien, ziet Tinneke Beeckman. Maar die zoektocht maakt het niet makkelijk om je met anderen te verbinden.
‘Wees jezelf!’ Het was het thema van de Warmste Week dit jaar. Vooral bij jongeren leeft de gedachte dat ‘kunnen zijn wie je bent’ belangrijk is. Dat blijkt ook uit een bevraging van de VRT-studiedienst. Alsof jezelf ontplooien een van de meest essentiële opdrachten is die je in het leven moet volbrengen. Alsof die gerichtheid het juiste vertrekpunt is om het goede te doen, zowel voor jezelf als voor de wereld.
Die visie geeft ook aan wat vrijheid zou betekenen: een recht om jezelf te zijn. Die zelfexpressie verdient publieke erkenning: de wereld moet jou tegemoettreden in hoe jij jezelf voelt of ervaart. De nadruk ligt hier op de beleving. Als iemand die expressie contesteert, onder welke vorm ook, kun je dat als een afwijzing of een belediging interpreteren. En dat hoef je niet te pikken. Zo gaat de redenering.
Veel jongeren zijn niet alleen gevoelig voor hun expressievrijheid. Ze menen dat anderen het recht hebben om niet gekwetst te worden. In een recente enquête onderstreept politiek analist Frédéric Dabi een opmerkelijke evolutie in een seculier land als Frankrijk: godsdienstkritiek is niet meer vanzelfsprekend. Een belangrijk deel van de ongelovige jongeren vindt de vrijheid om kritiek te uiten op religie minder belangrijk dan het recht om hun identiteit ongeschonden te beleven. Dat impliceert het recht om zich niet beledigd te voelen. Die visie op vrijheid introduceert subjectieve standaarden voor censuur, maar dat lijkt ondergeschikt aan het recht om zichzelf te zijn (wat dat ook betekent).
De verschuiving van vrijheid als onbeperkte mogelijkheid tot kritiek naar onbeperkte mogelijkheid tot zelfexpressie valt samen met een generatiekloof. Deels heeft dat te maken met een veranderende politieke context. Wie oud genoeg is om zich de periode vóór 1990 te herinneren, heeft de Koude Oorlog meegemaakt: de strijd tussen het vrije, kapitalistische West-Europa en het communistische Oost-Europa. Westerlingen definieerden hun vrijheid als een afwezigheid van staatscensuur. Zij mochten zeggen wat ze dachten en zaken doen zoals ze wilden, terwijl de communistische partijbonzen de publieke ruimte in Oost-Europa en de Sovjet-Unie controleerden. Toen de Sovjet-Unie uit elkaar viel, verdween die onvrije tegenhanger, en dus de noodzaak om persvrijheid en meningsvrijheid te benadrukken.
God is overleden
Dat verklaart nog niet waarom het idee van een zelf centraal staat, dat je moet ontdekken en ontplooien. Ik denk dat er drie factoren meespelen, wellicht zijn er nog meer.
Er is de vaak aangehaalde invloed van het postmoderne denken. In het Westen herkennen weinigen zich in de grote verhalen van weleer. Haast niemand heeft zijn leven veil voor zijn land, of wil zich blijven engageren voor een politiek ideaal. God is overleden. Elk ideaal wordt verdacht gemaakt, elke waarheidsclaim onderuit gehaald. Wat blijft over, behalve ironie?
Dan hangt ‘wees jezelf’ samen met een zorg voor jezelf, en met een gerichtheid op de eigen beleving. In La civilisation du cocon geeft de journalist Vincent Cocquebert concrete voorbeelden van die tendens. Mensen gaan minder op restaurant, ze laten een Deliverookoerier komen. Ze spelen liever een videogame dan dat ze naar het theater gaan, ze nemen een deken, steken een kaarsje aan. Ze kopen de veiligste auto. En als ze zich in de publieke ruimte begeven, willen ze zich ook daar op hun gemak voelen. Een safe space is aangenamer dan een plek waar mensen met andere voorkeuren, ervaringen of meningen ongehinderd in de buurt kunnen komen. Sommige publieke ruimtes worden stilaan als private ruimtes georganiseerd, zoals shoppingmalls, events of zelfs scholen en universiteiten. Als mensen als klanten worden benaderd, eisen ze dat de omgeving op hun maat wordt georganiseerd. Overal moet het even goed voelen als thuis, waar je jezelf kan zijn.
Een derde factor die vaak onderbelicht blijft, is de romantische erfenis. In The roots of romanticism noemt de Britse politieke filosoof Isaiah Berlin de romantiek de grootste verandering ooit in het westerse bewustzijn. Hij schrijft de nefaste politieke projecten van de 20ste eeuw aan de romantiek toe.
Verder beweert Berlin dat romantici overtuigd waren dat ze een unieke, bijzondere en deels verborgen identiteit hadden. In We zijn nog nooit zo romantisch geweest onderscheidt filosoof Hans Kennepohl vier romantische ideeën die vandaag gangbaar zijn: de mens is van nature goed, elke mens is uniek, je moet je gevoel volgen om over goed en kwaad te oordelen en je verbeelding is waardevol. Die vier ideeën zijn bij Jean-Jacques Rousseau (1712-1778) terug te vinden.
Nobele wilde
Rousseau verwierp de christelijke erfzonde, en gaf een andere verklaring voor het ontstaan van het kwaad. Van nature wordt de mens door een positief gevoel van zelfbehoud (l’amour de soi) gedreven. Maar de samenleving stimuleert een negatieve eigenliefde (l’amour-propre), een eigendunk waardoor de mens anderen wil overtreffen. Het kind is dus onschuldig, maar dreigt door de samenleving te worden gecorrumpeerd. Daarom is de kindertijd zo delicaat, aldus Rousseau in Emile. Als je een kind opvoedt, moet je proberen dat onschuldige schepsel, die nobele wilde, tot een volwaardige burger te maken, zonder hem in een ‘bourgeois’ te doen veranderen. Het is eigen aan de bourgeois dat die handelt vanuit zijn amour-propre. Hij bekommert zich slechts om zijn prestige en zijn materiële belangen. Een goede leraar probeert, naar het oordeel van Rousseau, een kind op te voeden zodat het verder kan met een hart vrij van ondeugden en een geest vrij van vergissingen. Bij een kind moet je dus het innerlijke, natuurlijke behouden, en de mogelijk schadelijke, onnatuurlijke invloeden uit de samenleving weren.
Voor Rousseau zijn gevoelens bepalend om te oordelen. ‘Alleen wat uit het hart stamt, is waar en expressief: je ziet het en je hoort het, zelfs zonder de hulp van de stem en de oren’ (in Pensées d’un esprit droit). Voor Rousseau is niet (alleen) het verstand, maar ook het hart een bron van waarachtigheid. Als iets klopt, merk je dat in je gevoelens. In zijn Bekentenissen wil Rousseau zichzelf in volle waarheid aan zijn tijdgenoten tonen. Hij wil, zoals de literatuurcriticus Jean Starobinski aantoont, geen biografische feiten geven, maar de relatie tot zijn verleden beschrijven. Zíjn verhaal, zijn versie van de feiten, daarover gaat het. Rousseau besluit zijn Bekentenissen met de bewering dat al wat hij schrijft, waar is, zelfs als getuigen andere feiten over de aangehaalde gebeurtenissen zouden aanvoeren. Want zijn bewijsvoering volgt uit zijn natuurlijkheid, zijn karakter en zijn zeden. De poging tot waarachtigheid volstaat dus: als je toegewijd, oprecht, intens iets gelooft, dan verdient die houding respect. Een bewijsvoering hoef je niet te baseren op objectieve argumenten die losstaan van je persoonlijke betrokkenheid.
Rousseau probeert anderen te overtuigen van deze poging om zichzelf te bepalen. Maar hij blijft opgesloten in een bittere eenzaamheid, die in zijn werk blijft weerklinken. Hij gelooft in zijn morele superioriteit – niemand is zo waarachtig, zo authentiek als hijzelf. Tegelijk is hij ontredderd.
Authenticiteit als pose
Met de romantiek doet het ideaal van authenticiteit zijn intrede. Authenticiteit bevat een idee van oprechtheid. Maar er komt een visie op het zelf aan te pas: je probeert in lijn met je oorspronkelijke, diepere zelf te zijn, dat je bewaakt, zodat je niet aan mogelijk schadelijke, externe invloeden onderhevig bent. Je blijft trouw aan jouw waarden, jouw persoonlijkheid, jouw omgang met de werkelijkheid.
In de zakenwereld en de politiek zijn authenticiteit evengoed binnengedrongen. Vraag maar aan een headhunter welke kwaliteit iemand in een leidinggevende functie moet hebben. Authenticiteit. Dat is het buzzword. Het kan best dat een persoonlijke reflectie over je eigen positie – wat wil ik echt, wie ben ik echt? – helpt om keuzes te maken. Af en toe over jezelf nadenken is ongetwijfeld een goede zaak. Maar heeft authenticiteit in de publieke ruimte wel zin? Daar passen waarden zoals oprechtheid of rechtlijnigheid beter. Ze vatten voluit de relaties tot de anderen in de wereld.
Je kunt authenticiteit niet openlijk inzetten: als je je erop beroept om indruk te maken, bijvoorbeeld, dan ben je het al niet meer. Want het begrip impliceert juist dat je niet bereid bent om je echtheid voor iets anders op te geven. Authenticiteit wordt dan een pose, een verkooppraatje. Authenticiteit garandeert ook geen integriteit: iemand kan heel authentiek anderen dwarsbomen, bijvoorbeeld, als dat in zijn karakter of gewoonte ligt.
Met de authenticiteit verdwijnt verder het idee dat je in de publieke ruimte een rol speelt. Want in het publieke moet je een verlengstuk van je ‘ware’ zelf weergeven. Maar als je de baas bent, neem je idealiter beslissingen die de belangen van anderen ten goede komen. Het gaat eigenlijk helemaal niet om jezelf. Bij veel preromantische denkers – Machiavelli en Montaigne, bijvoorbeeld – is het belang van de rol vanzelfsprekend. Dat levert heel wat voordelen op. In de rol schuilt vaak het antwoord op hoe je moet handelen. Het maakt kritiek veel makkelijker: als iemand het oneens is, opent die geen aanval op jouw intieme, persoonlijke zelf. Depersonaliseren is een handige strategie om conflicten te ontmijnen en tot betere inzichten te komen. En je lost meer persoonlijke dilemma’s op: voor leiders én voor burgers geldt dat burgerschap iets kan eisen dat niets met je private voorkeuren te maken heeft.
Precies dat lijkt een probleem vandaag: hoe raak je nog voorbij private of persoonlijke kwesties? Het thema van de Warmste Week illustreert die spanning. De klimaatcrisis of gezondheid zijn voor de hand liggende actuele onderwerpen, die solidariteit vragen om opgelost te worden. Toch noemden jongeren ‘jezelf kunnen zijn’ de meest nijpende kwestie in hun leven. Dat thema is lastig: welke criteria kun je invoeren om de nood van de begunstigden te beoordelen – zelfexpressie is persoonlijk en subjectief. En hoe bereik je mensen in nood die wel tot je gemeenschap behoren, maar van wie je de persoonlijke belevingen niet begrijpt of kunt inschatten?
Zelf antwoorden verzinnen
In haar roman Beautiful world, where are you? (Prachtige wereld, waar ben je) schetst Sally Rooney (1) hoe jongeren worstelen met de publieke of politieke rol die ze zouden moeten spelen. De titel verwijst naar de romantische periode, naar een gedicht van Friedrich Schiller, dat Schubert op muziek heeft gezet. De vier hoofdpersonages hebben een scherp besef van de politieke en sociale problemen van hun tijd, zoals precariteit bij jongeren in een kapitalistische wereld. Aan de top worden enkelen schatrijk, terwijl anderen amper het hoofd boven water houden. De jongeren maken zich grote zorgen over de urgentie van de klimaatcrisis – waar gaat die beloofde ‘prachtige wereld’ naartoe? Maar ze zitten opgesloten in hun eigen kring. Eén briljant personage werkt zelfs voor een politieke denktank. Maar hij vindt zijn job deprimerend. Hij loopt de hele dag te vergaderen, en dat is het.
Liefde en vriendschap worden dus de belangrijkste bekommernissen in het dagelijkse leven. Tegelijk ervaren de protagonisten een pijnlijke eenzaamheid. Ze hebben seks, maar missen betekenisvolle relaties. Ze piekeren en broeden eindeloos en vaak vruchteloos. Ze hebben geen houvast: hun ouders bieden geen model, ook niet qua principes of relaties. Evenmin zijn die ouders toegankelijke gesprekspartners. Niemand biedt betekenisvolle referenties. Niemand heeft autoriteit. Kortom, de jongeren hebben het gevoel dat ze alle antwoorden zelf moeten verzinnen, in een wereld die tot dringende actie aanmaant. Daarom raken ze moeilijk uit hun innerlijke conflicten en vragen ze zich af of het nog verantwoord is om kinderen op de wereld te zetten.
De zoektocht naar een authentieke zelf verbindt je niet makkelijk met anderen. Integendeel, de weg naar binnen, naar de eigen leefwereld, kan eenzame bubbels naast elkaar doen ontstaan.
Tegelijkertijd is de gedachte dat je een uniek persoon bent deel van de moderne ervaring geworden. Hoe kan je elke mens als uniek én als deel van een groter politiek geheel denken? Hannah Arendt wijst daarvoor de weg in de volgende aflevering.
DS, 28-12-2021 (Tinneke Beeckman)
(1) http://actualiteit.org/forums/showthread.php?p=116436#post116436