bijlinda
8th March 2019, 17:15
Waarom zou je hebzucht niet mogen veroordelen?
Jeroen Linssen, Hebzucht. Een filosofische geschiedenis van de inhaligheid. Uitgeverij Vantilt; 340 blz.
Het probleem
Hebberige bankiers en speculanten waren schuldig aan de economische crisis van 2008, als je toenmalig minister van financiën Wouter Bos mocht geloven. Al snel sloeg de teneur om. Was de burger echt alleen maar een willoos slachtoffer geweest van graaiende financiële elites? Had die burger zich niet laten inpakken met hypotheken, aandelen, levenspolissen, met de belofte van het grote geld?
Onder de noemer consumentenvertrouwen deed de politiek intussen wel een beroep op individuele hebzucht om de economie na de crisis aan te zwengelen. Premier Rutte beval de Nederlander niet bij de pakken neer te zitten, maar een nieuwe auto of een huis aan te schaffen. Hebzucht werd veroordeeld als oorzaak van de crisis, maar net zo gemakkelijk aangedragen als middel om de crisis te bezweren: kwaal en medicijn tegelijk.
Volgens Linssen kennen we deze dubbele houding ten opzichte van hebzucht al sinds de herinvoering van de geldeconomie in de dertiende eeuw. Aanvankelijk werd het ontluikende kapitalisme scherp veroordeeld door de kerk. Hebzucht paste als hoofdzonde bij de nieuwe stedelijke klasse van kooplieden. Geleidelijk moest de kerk erkennen dat handel ook voor voorspoed en vrede zorgde.
In de zeventiende en achttiende eeuw normaliseerde hebzucht verder. Zonder hebzucht, verkwisting, eigenliefde en andere vermeende ondeugden waren we een samenleving van indolente primaten gebleven, daar raakten vroege liberalen van overtuigd. Adam Smith betoogde dat elk individu door het navolgen van zijn eigenbelang ook bijdraagt aan het algemeen belang. Sindsdien heeft de markt steeds striktere grenzen opgelegd aan de politiek. Neoliberale leiders als Ronald Reagan en Margaret Thatcher beperkten de rol van de overheid tot faciliteren, dereguleren, ruimte scheppen; kortom, actief marktwerking bevorderen.
De diagnose
Linssen stelt zich zoveel mogelijk descriptief op, maar durft zich wel te wagen aan een diagnose van het neoliberalisme. Morele of politieke kritiek op hebzucht zet volgens Linssen weinig zoden aan de dijk nu elk individu zich conformeert aan een ‘ondernemersmaatschappij’ waarin hebzucht maatgevend is. We moeten wel, anders kunnen we domweg niet existeren. Wie niet meedoet, verliest de ratrace.
Met dit bezwaar bevraagt Linssen de morele en politieke neoliberalisme-kritiek van Hans Achterhuis,Tomáš Sedláček, Michael Sandel, Slavoj Žižek en Robert en Edward Skidelsky. Wat vermag moraal als een voormalige hoofdzonde ons aller dagelijkse praktijk is geworden? Wat vermag de politiek als centrale banken het overheidsbeleid dicteren? Antwoorden heeft Linssen niet, behalve dat er een systeemverandering nodig is die we ons nog niet kunnen voorstellen.
Opvallende passage
‘Als men mij vraagt of hebzucht goed of slecht is, wel of niet een drijfveer van mensen zou moeten zijn, luidt mijn antwoord: er is weinig of geen keus.’
Reden om dit boek niet te lezen
Ooit was hebzucht slecht, daarna goed, soms allebei tegelijk, maar volgens bovenstaand citaat is het nu blijkbaar losgezongen van elke morele categorie. Klopt die sombere constatering? Is het zinloos om een bepaalde eigenschap moreel te veroordelen als we die eigenschap allemaal noodgedwongen delen?
Reden om dit boek wel te lezen
Linssen vindt vooral dat hedendaagse critici van het neoliberalisme te eenzijdig zijn in hun kritiek. Zijn uitstekende boek verheldert de geschiedenis van onze ambigue houding jegens het titelbegrip.
Bovendien leert Linssen de lezer om vanuit historisch perspectief naar de liberale vrije markt te kijken. Behoudt een ideologie die politiek effectief was in de achttiende eeuw (de markt als burgerlijk domein dat beschermd moest worden tegen de inmenging van soevereine vorsten) haar functie in de 21ste eeuw, nu de wereldmarkt haar grenzen oplegt aan de democratische besluitvorming van burgers? Bestaat er een alternatief en kunnen we dat bereiken door het verloochenen van ons hebzuchtige ik? Of moeten wij met gebogen hoofd erkennen dat de politiek machteloos staat tegenover de markt?
Trouw, 06-03-2019 (Maurice van Turnhout)
Jeroen Linssen, Hebzucht. Een filosofische geschiedenis van de inhaligheid. Uitgeverij Vantilt; 340 blz.
Het probleem
Hebberige bankiers en speculanten waren schuldig aan de economische crisis van 2008, als je toenmalig minister van financiën Wouter Bos mocht geloven. Al snel sloeg de teneur om. Was de burger echt alleen maar een willoos slachtoffer geweest van graaiende financiële elites? Had die burger zich niet laten inpakken met hypotheken, aandelen, levenspolissen, met de belofte van het grote geld?
Onder de noemer consumentenvertrouwen deed de politiek intussen wel een beroep op individuele hebzucht om de economie na de crisis aan te zwengelen. Premier Rutte beval de Nederlander niet bij de pakken neer te zitten, maar een nieuwe auto of een huis aan te schaffen. Hebzucht werd veroordeeld als oorzaak van de crisis, maar net zo gemakkelijk aangedragen als middel om de crisis te bezweren: kwaal en medicijn tegelijk.
Volgens Linssen kennen we deze dubbele houding ten opzichte van hebzucht al sinds de herinvoering van de geldeconomie in de dertiende eeuw. Aanvankelijk werd het ontluikende kapitalisme scherp veroordeeld door de kerk. Hebzucht paste als hoofdzonde bij de nieuwe stedelijke klasse van kooplieden. Geleidelijk moest de kerk erkennen dat handel ook voor voorspoed en vrede zorgde.
In de zeventiende en achttiende eeuw normaliseerde hebzucht verder. Zonder hebzucht, verkwisting, eigenliefde en andere vermeende ondeugden waren we een samenleving van indolente primaten gebleven, daar raakten vroege liberalen van overtuigd. Adam Smith betoogde dat elk individu door het navolgen van zijn eigenbelang ook bijdraagt aan het algemeen belang. Sindsdien heeft de markt steeds striktere grenzen opgelegd aan de politiek. Neoliberale leiders als Ronald Reagan en Margaret Thatcher beperkten de rol van de overheid tot faciliteren, dereguleren, ruimte scheppen; kortom, actief marktwerking bevorderen.
De diagnose
Linssen stelt zich zoveel mogelijk descriptief op, maar durft zich wel te wagen aan een diagnose van het neoliberalisme. Morele of politieke kritiek op hebzucht zet volgens Linssen weinig zoden aan de dijk nu elk individu zich conformeert aan een ‘ondernemersmaatschappij’ waarin hebzucht maatgevend is. We moeten wel, anders kunnen we domweg niet existeren. Wie niet meedoet, verliest de ratrace.
Met dit bezwaar bevraagt Linssen de morele en politieke neoliberalisme-kritiek van Hans Achterhuis,Tomáš Sedláček, Michael Sandel, Slavoj Žižek en Robert en Edward Skidelsky. Wat vermag moraal als een voormalige hoofdzonde ons aller dagelijkse praktijk is geworden? Wat vermag de politiek als centrale banken het overheidsbeleid dicteren? Antwoorden heeft Linssen niet, behalve dat er een systeemverandering nodig is die we ons nog niet kunnen voorstellen.
Opvallende passage
‘Als men mij vraagt of hebzucht goed of slecht is, wel of niet een drijfveer van mensen zou moeten zijn, luidt mijn antwoord: er is weinig of geen keus.’
Reden om dit boek niet te lezen
Ooit was hebzucht slecht, daarna goed, soms allebei tegelijk, maar volgens bovenstaand citaat is het nu blijkbaar losgezongen van elke morele categorie. Klopt die sombere constatering? Is het zinloos om een bepaalde eigenschap moreel te veroordelen als we die eigenschap allemaal noodgedwongen delen?
Reden om dit boek wel te lezen
Linssen vindt vooral dat hedendaagse critici van het neoliberalisme te eenzijdig zijn in hun kritiek. Zijn uitstekende boek verheldert de geschiedenis van onze ambigue houding jegens het titelbegrip.
Bovendien leert Linssen de lezer om vanuit historisch perspectief naar de liberale vrije markt te kijken. Behoudt een ideologie die politiek effectief was in de achttiende eeuw (de markt als burgerlijk domein dat beschermd moest worden tegen de inmenging van soevereine vorsten) haar functie in de 21ste eeuw, nu de wereldmarkt haar grenzen oplegt aan de democratische besluitvorming van burgers? Bestaat er een alternatief en kunnen we dat bereiken door het verloochenen van ons hebzuchtige ik? Of moeten wij met gebogen hoofd erkennen dat de politiek machteloos staat tegenover de markt?
Trouw, 06-03-2019 (Maurice van Turnhout)