PDA

Bekijk de volledige versie : Interview Stedenbouwer Richard Sennett


bijlinda
19th January 2019, 19:59
‘Een stad is geen machine’

Richard Sennett (2018), Stadsleven. Een visie op de metropool van de toekomst, Meulenhoff, 416 blz.


Steden over de hele wereld worden steeds eenvormiger en doen massaal mee aan de ‘fallische competitie in hoogbouw’. Toch heeft de Amerikaanse socioloog Richard Sennett zijn geloof in de stedenbouw niet verloren.


Tijdens het schrijven van zijn boek Stadsleven. Een visie op de metropool van de toekomst kreeg de Amerikaanse socioloog en stedenbouwer Richard Sennett (75) een beroerte. Hij herstelde, maar is niet helemaal de oude. ‘Het gaat nu wel, maar het is niet perfect. Dus als ik onzin begin uit te kramen, moet u dat even laten weten.’

Stadsleven is het laatste deel van een trilogie, waarvan De ambachtsman (2009) over ‘de mens als maker’ gaat en Samen (2012) over de samenwerking tussen mensen en bevolkingsgroepen. In Stadsleven wisselt Sennett beschouwingen over negentiende-eeuwse en hedendaagse steden af met zijn persoonlijke ervaringen als stedenbouwkundige in de Verenigde Staten, Zuid-Amerika en China.

Vanwege uw boeken over de waarde van handwerk en de nadelen van flexibele arbeid wordt u soms beschouwd als een nostalgicus en zelfs als een conservatief.

‘Ja, een vreemd oordeel, niet? Ik zie mezelf toch vooral als een sociaaldemocraat. In The corrosion of character laat ik zien dat de flexibele mens verloren raakt en steeds meer moeite heeft om de auteur van zijn eigen leven te zijn. En in De ambachtsman maak ik duidelijk dat iets zelf maken veel plezier en bevrediging oplevert. Beide boeken kun je beschouwen als een kritiek op het neoliberalisme met zijn flexibele arbeid, en ook op het modernisme, waarover wordt beweerd dat het losmaken van lichaam en geest er een belangrijk onderdeel van is.’

In ‘Stadsleven’ duikt als grote boosdoener herhaaldelijk de übermodernist Le Corbusier op, met zijn Charte d’Athènes uit 1943. U noemt dat het invloedrijkste stedenbouwkundige document van de twintigste eeuw. Hoe kon dit zo invloedrijk worden?

‘Met de strikte scheiding van wonen, werken, recreatie en verkeer en het verbod op traditionele straten en stilistische variatie is de Charte d’Athènes door en door rationeel. Le Corbusier zag de stad als een machine en Corbusiaanse steden, met industrieel vervaardigde woontorens in parken, zijn contextloos en eindeloos uitbreidbaar. Je kunt ze daarom overal op de wereld neerzetten, en dat is ook gebeurd – van de projects in de VS en de Franse banlieues in de jaren 50 en 60 tot Shanghai en andere Chinese steden in de afgelopen decennia.’

‘Overigens moet ik ter verdediging van Le Corbusier zeggen dat hij zich heeft ontwikkeld. Toen hij in de jaren 50 Chandigarh ontwierp, de nieuwe hoofdstad van de Indiase deelstaat Punjab, hield hij zich niet aan de Charte en bouwde hij een stad die kleine en mooie momenten kent. Maar zijn nooit uitgevoerde Plan Voisin uit 1922, dat voorzag in de sloop van een groot deel van het oude Parijs en de bouw van torens in het groen, zou een doodsimpele en volstrekt karakterloze stad hebben opgeleverd waarin alles een vaste, onveranderlijke plaats heeft. En juist het Plan Voisin en soortgelijke plannen van Le Corbusier uit het interbellum werden na de Tweede Wereldoorlog voor veel stedenbouwers het uitgangspunt. Maar een stad is geen machine. Het gaat in architectuur en stedenbouw niet om eenvoud en eenduidigheid, maar juist om complexiteit en contradictie, zoals de onlangs overleden architect Robert Venturi al in het begin van de jaren 60 vaststelde.’

‘Stadsleven is een pleidooi voor een open stad zonder harde grenzen die zorgen voor verdeeldheid. En ook voor een stad die kan veranderen en ruimte biedt aan onverwachte activiteiten. Zoals het negentiende-eeuwse Parijs, waar op de boulevards die baron Haussmann dwars door de oude, middeleeuwse stad liet aanleggen, onbedoeld terrasjes verschenen en het flaneren werd uitgevonden. Form follows function is het adagium van het modernisme, maar function follows form werkt veel beter.’

Ruim twintig jaar geleden, toen het tijdperk van de globalisering net begonnen was, stelde Rem Koolhaas al vast dat stedenbouw futiel was geworden. Of ze nu wel of niet werden gepland, steden werden overal eender, stelde hij vast.

Is een stad zoals u die voorstaat, nog wel mogelijk?

‘Er is zeker een tendens tot gelijkvormigheid. In de geglobaliseerde economie is het bezit van huizen een vorm van kapitaal geworden. Dat geldt nu ook al voor China en zelfs Afrika. Kort geleden was ik in Addis Abeba en ook daar brengen veel bewoners nu hun geld niet naar een bank, maar stoppen dat in huizen waar ze niet of nauwelijks wonen.’

‘Na de financiële crisis van 2008 dacht ik even dat er een herbezinning op de globalisering en het neoliberalisme zou komen. Maar zoals gewoonlijk was mijn glazen bol wazig: er is niets veranderd. Het geglobaliseerde kapitaal koloniseert nog altijd steeds meer de steden, en voor investeringen van het kapitaal in gebouwen geldt: hoe meer standaardisering, des te beter. Want dan weten alle mogelijk geïnteresseerden waar ook ter wereld precies wat ze krijgen als ze iets kopen, net als bij hamburgers van McDonald’s of internationale hotelketens als Hilton. Toch ben ik het niet eens met Koolhaas. Ik denk dat het nog steeds mogelijk is om stadswijken met een eigen karakter te bouwen. We moeten het theater niet verlaten, we moeten opstaan en het podium veroveren.’

Een jaar of twintig geleden was u als stedenbouwkundige van de Verenigde Naties betrokken bij nieuwbouwwijken in Shanghai. Wat hebt u toen voor elkaar gekregen?

‘Daar hebben we de slag verloren, moet ik toegeven.’

‘China was toen nog een arm land waar de plattelandsbevolking massaal naar de grote steden trok en waar in razend tempo ook nieuwe steden als Shenzhen werden gebouwd. Wij stelden een dichtere bebouwing voor in de bestaande wijken met traditionele hofjeshuizen door er bijvoorbeeld verdiepingen op te zetten. Maar de planners schoven ons voorstel als onhaalbaar terzijde. Het paste ook niet bij het beeld van de moderniteit dat de Chinezen toen hadden. Ze dachten in de geest van Le Corbusier: ze hebben de oude siheyuan-wijken bijna allemaal platgegooid en naalden in het groen neergezet.’

’Maar daar kregen ze later spijt van. Toen China rijker werd en Shanghai niet langer een fabrieksstad was, werden de nog bestaande hofjeswijken vooral onder rijke jongeren populair. Ook stelden de stedenbouwers toen vast dat wonen in torens had geleid tot isolement van bewoners. Hoewel vooral oude mensen baat hebben bij contact met buurtbewoners, bleken die hun flats hoog in de lucht niet uit te komen. Mij werd toen gevraagd wat ze konden doen om in de torenwijk iets van een gemeenschap met verschillende generaties te krijgen. Maar aan woontorens valt niets te veranderen: het zijn nu eenmaal compleet gesloten balken die geen sociable space vormen.’

Toch begint in Nederland nu ook een ‘fallische competitie in hoogbouw’, zoals u de wereldwijde bouw van wolkenkrabbers noemt. Amsterdam wil zelfs een hele buurt bouwen van zo’n 25 woonnaalden met 5.500 woningen. Als reden wordt altijd gegeven dat dit de enige manier is om veel woningen op een beperkt stuk grond te krijgen.

‘Dat is een volstrekt onzinnig argument. We weten allang dat torens niet nodig zijn voor dichte bebouwing: Parijs binnen de ring heeft niet veel minder inwoners per hectare dan Manhattan. Er zijn ook al veel duurzamere alternatieven bekend voor torens. Het is bijvoorbeeld mogelijk om woningen zo op elkaar te stapelen dat er luchtstromingen ontstaan die als natuurlijke ventilatie kunnen dienen, zo weet ik uit mijn onderzoek aan de London School of Economics waar ik doceer. Terwijl torens in bijvoorbeeld Manhattan altijd zijn uitgerust met energieverslindende airconditioning, omdat je op de twintigste verdieping nooit een raam kunt open zetten. De tragedie van de huidige stedenbouw is dat er niet genoeg wordt geëxperimenteerd met complexiteit. Te veel stedenbouwers nemen voor hun plannen een bestaand model, van Le Corbusier of het centrum van Vancouver bijvoorbeeld, en variëren daar dan wat op.’

Ook dat hoogbouw ‘eigentijds’ is en dat een stad in de eenentwintigste eeuw alleen met een torenwijk internationaal meetelt, wordt in Amsterdam gebruikt als argument. Tegenstanders van de hoogbouwbuurt worden net als u weggezet als oude, conservatieve nostalgici.

‘Ik durf te wedden dat expats in Amsterdam vooral wonen in de grachtengordel en vergelijkbare dure buurten. Die komen naar Amsterdam voor de oude stad en niet voor een torenwijk die je overal op de wereld kunt zien. Ik vrees dat men zich niet lang na de voltooiing van de Amsterdamse torenwijk gaat afvragen: waarom hebben we die torens eigenlijk gebouwd? Torens zijn saai, niet duurzaam en ze zijn geen fijne buurt waar zich een community kan vormen. Niet ik lijd aan nostalgie, maar de planners en architecten die gebouwen bouwen met twintig, dertig verdiepingen, een lift in het midden en dichte gevels met airconditioning. De wolkenkrabber is een gebouwentype van de twintigste eeuw. En die eeuw is echt voorbij.’


DS, 18-01-2018 (Bernard Hulsman) © NRC Handelsblad