PDA

Bekijk de volledige versie : Jongens en schoolbanken, een verstandshuwelijk


bijlinda
16th September 2018, 03:45
Jongens en schoolbanken, een verstandshuwelijk


Dat veel te weinig jongens doorstromen naar het hoger onderwijs, meldde het Oeso deze week. En dat de jongens het veel minder goed doen dan de meisjes. Maar hoe dat komt? Twee jonge mannen vertellen hun verhaal. ‘Ik wist vanaf dag één dat het middelbaar onderwijs voor mij erg lang zou duren.’


Lorenz (24): ‘Meisjes onthouden de regels, jongens de verboden’

(Deed het vijfde middelbaar drie keer en haalde zijn aso-diploma. Probeerde daarna diverse jobs in de horeca, op kantoor en in het toerisme uit, met wisselend succes. Is werkzoekend.)

‘Ik heb school altijd ervaren als een verplichting. Een plek waar het alleen om de punten draait, niet om het menselijke. Dat veroorzaakt stress. Als iets moet, kan ik mezelf moeilijker motiveren en concentreren. Ik deed soms precies wat ik niet mocht doen. Op school zoeken jongens dat meer op, denk ik. Meisjes onthouden de regels, jongens onthouden de verboden. Alle middelen zijn goed om wat moet, niet te doen.’

‘Met de jaren stapelt zoiets zich op. Je loopt wat achter in wiskunde, en niemand helpt je om dat in te halen. Je krijgt een slechte toets terug, zonder feedback, en je werkt dat uit op de leerkracht in de volgende les. Want leerkrachten doen het goed met de goede leerlingen, en laten de zwakke zitten. In het vijfde ging het dan écht slecht. Ik kreeg al snel te horen dat ik “toch niet zou slagen”, dat ik een moeilijk kind was. Dat was zeker zo, maar wat kon ik eraan doen? Ik voelde me totaal machteloos. Ik zag geen enkel verband tussen wat ik op school moest doen en de buitenwereld.’

‘Ik heb mijn vijfde jaar opnieuw gedaan in een andere school. Daar voelde ik geen empathie, en had ik niet het gevoel dat iemand me zou helpen. “We kennen je niet”, zeiden ze. Opnieuw gebuisd. Privé-onderwijs wilde ik niet: dat klopt niet, velen kunnen dat niet betalen. Zo ben ik: het moet juist zijn. In de derde school waar ik het vijfde jaar deed, waren veel meer speciallekes, en allochtonen. Daar praatten ze met me, gebeurde de uitleg in eenvoudige woorden en was iedereen vriendelijk. Echt menselijk. Ik had er in die twee jaar geen enkele buis. Leerkrachten spelen zo’n belangrijke rol.’

‘Ik wist vanaf dag één dat het middelbaar onderwijs voor mij erg lang zou duren, en dat daar niets aan te doen was. Bijna elke dag komt een herinnering terug. Het is erg dat iets dat me zo weinig boeide, me zo’n trauma heeft bezorgd. Tegelijk ben ik elke dag blij dat ik ervan af ben. Maar de nachtmerries blijven, net zoals het gevoel dat ik gefaald heb. En ik heb een wankel zelfvertrouwen. Jongens steunen elkaar niet als ze slecht scoren: je zit daar alleen met je slechte punten. Ik heb heel veel opgekropt.’

‘In de laatste twee jaar heb ik de bar van een tennisclub gerund. Daar heb ik veel met mensen gepraat en dat heeft me goed gedaan. Ze zeggen me vaak dat ik zulke juiste dingen zeg. Maar wat ben ik daarmee? Ik moet mezelf opnieuw opbouwen. Ik heb beseft dat ik heel emotioneel ben, hoog*sensitief. Ik durf dat te zeggen, velen durven dat niet. Ik heb geleerd dat ik een mens ben die veel moet praten. Eigenlijk heb ik het gevoel dat ik nu pas, na jaren stilgestaan te hebben, weer doorgroei. Vaak krijg ik te horen dat ik “nu toch al 24 ben”. Daar had ik het moeilijk mee, maar ook dat gaat beter. Ik moet nu gewoon verderdoen. Ik wil vooral een goede mens zijn.’


Rémy (23): ‘Ik zat uren naar dat papier te staren, zonder iets te lezen’

(Haperde in het vijfde middelbaar. Deed laatste twee jaar voor middenjury. Studeerde daarna vier jaar maar haalde geen diploma. Is werkzoekend.)

‘Het vijfde jaar was best een leuk jaar. Mijn richting, humane wetenschappen, had altijd vooral meisjes geteld, en daar kwamen toen veel jongens bij. Er was meer lawaai in de klas, en daar krijgen jongens doorgaans vaker opmerkingen over. En ik begon uit te gaan natuurlijk. Maar op school werden de pakketten leerstof groter. Met Kerstmis had ik zeven buizen. De titularis zei tegen mijn vader “dat het wel zou gaan, dat ik verstandig genoeg was”. Dat vond ik raar.’

‘Ik denk niet dat ik de lessen stoorde. Ik stelde veel vragen, behalve bij leerkrachten die gewoon hun cursus stonden af te lezen. Zo waren er wel enkele, en ik vond het zinloos daar te zitten als je die leerstof thuis sneller kon nalezen. Zeven uur per dag zaten we in die banken. Op een scoutskamp vertelden Deense meisjes me onlangs dat ze vanaf twee uur vrij zijn. Ik was van halfacht ’s ochtends tot halfzeven ’s avonds weg naar school. Dan heb je niets meer aan je dag.’

‘Ik zit niet graag lang stil. Ik leer het best al doende. Voor de middenjury moest ik de leerinhoud zelf bij elkaar zoeken. Voor het vak esthetica moest ik dus zelf de grote kunstrichtingen opzoeken. Dat stimuleert je interesse veel meer. Het ligt me beter om initiatief te nemen dan de hele dag te moeten luisteren. In het vierde jaar hebben we eens weken in groepjes een enscenering bij Van den Vos Reynaerde mogen uitwerken. Dat was zo prettig dat ik dat verhaal nu nog helemaal kan navertellen.’

‘Had ik niet beter tso gedaan? Ik voelde al van in het begin dat studeren niets voor mij zou zijn. Doeltreffend was ik echt niet. Als een vak me interesseerde, zoals geschiedenis, ging ik heel gefocust alle bronnen bekijken. Als het me niet interesseerde, zoals wiskunde, werkte ik net genoeg om de helft te halen. Gevolg: zeven vakken rond de 45 procent. Daarna nam ik me voor om er serieus werk van te maken, maar als het moet, lukt het me niet. Als iets verplicht is, zet ik me daartegen af. Ik zat thuis uren aan mijn bureau naar dat papier voor me te staren, zonder iets te lezen.’

‘Het is jammer. Thuis alleen zitten om voor die middenjury te studeren was verschrikkelijk. Al mijn vrienden die de lerarenopleiding in Torhout volgden, geven nu les. Ik denk dat ik dat graag gedaan zou hebben, maar ik heb mijn traject zo lang uitgestippeld dat het gewoon verbrokkelde. Ik had hulp moeten vragen aan mijn lector, ja, zoals ik eerder had moeten vragen hoe je grote pakken materie verwerkt. Maar ik wilde daar niemand mee lastigvallen. Ik wist zelfs niet wat er precies verwacht werd.’

‘Ik zal niet te kieskeurig mogen zijn om werk te vinden. Maar ik werk graag met kinderen. Bij de scouts komen ze hun problemen vertellen en kan ik ze helpen. Dat is wat ik het beste kan, en wat ik wil doen.’


‘Een leerling moet zich gesteund voelen’

Twee experts geven commentaar bij de verhalen van Rémy en Lorenz.

‘In beide verhalen komt de typische jongenscultuur tegenover studeren naar boven’, vindt onderwijssociologe Mieke Van Houtte (UGent). ‘Hard werken is sowieso niet cool, maar je gaat pas echt af wanneer je ondanks je harde werk slecht scoort. Om dat gezichtsverlies te vermijden, zijn jongens vaak met andere dingen bezig. Deze ‘lad culture’ (ventencultuur) komt ook steeds meer voor in het hoger onderwijs.’

Daar is de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (Oeso) al jaren bezorgd over. ‘Een groot verlies aan mogelijkheden en talenten’, luidde de commentaar, toen eerder deze week bleek dat nauwelijks 60 procent van de Vlaamse jongens doorstroomt naar het hoger onderwijs, tegenover 80 procent van de meisjes.

Het probleem, dat een economische impact heeft, wordt al jaren onderzocht. Dat jongens intrinsiek minder begaafd zouden zijn, aanvaardt niemand, maar dat meisjes verbaal sterker zijn en dat die kwaliteit vandaag belangrijker geworden is, speelt wel mee. Dat jongens slechter scoren omdat ze te veel leraressen hebben, wordt door geen enkel onderzoek bevestigd, maar dat jongens meer negatieve feedback krijgen dan meisjes, dan weer wel.

Pedagoog Pedro De Bruyckere ziet ook andere genderverschillen die meespelen: ‘Al kunnen de verschillen tussen hen groot zijn, toch zijn jongens drukker en dat wordt vandaag minder getolereerd. Meisjes ontwikkelen zich op verschillende vlakken eerder. Jongens kunnen later en langer moeite hebben om verantwoordelijkheid te nemen of hun eigen leren bij te sturen. Dan zoeken ze inderdaad grenzen op, zoals Lorenz aangeeft, en kan er een competitie in negatief gedrag ontstaan. Anderzijds kan te veel druk voor leerlingen die het al moeilijk hebben een reden zijn om het op te geven.’

‘De rol van de leerkrachten is cruciaal’, vindt Mieke Van Houtte. ‘Een leerling moet zich gesteund voelen. Maar leerkrachten hebben verwachtingen, en die hangen onder meer vast aan het geslacht van de leerlingen. Ze gaan ervan uit dat jongens minder zullen presteren en zich minder goed zullen gedragen. Ze spreken hen vaker aan op discipline. Nu, als je leerlingen voortdurend de boodschap geeft dat ze het niet ver zullen brengen, is de kans groot dat dit ook waarheid wordt.’

Zit het onderwijssysteem zelf fout? ‘Er is alleszins iets grondig mis met de studiekeuze’, vindt Van Houtte. ‘Ons hiërarchische systeem, gebaseerd op cognitieve vaardigheden, maakt dat leerlingen ‘hoog’ en voor een algemene richting kiezen, zelfs al hebben ze andere interessepunten. Wanneer ze dat begrepen hebben, is het vaak te laat. Er is ook te weinig variatie aan werkvormen om alle leerlingen te kunnen aanspreken.’

De Bruyckere: ‘Het is opvallend hoe beide mannen meer feedback en structuur vragen, en tegelijk last hebben met het dwingende karakter van de school. Dat roept de vraag op hoeveel structuur ze wel of niet nodig hebben. En ik vind dat scholen altijd met leerlingen moeten praten, om na te gaan wat ze missen. Hun verhaal kan tegenstrijdig klinken, maar het gaat altijd om evenwicht.’ (vpb)


DS, 15-09-2018 (Peter Vantyghem)