bijlinda
2nd September 2018, 04:15
‘Smileys in plaats van punten? Waanzin!’
Er zit betonrot in de fundamenten van ons onderwijs. Ouders die hun kinderen te weinig ambitie meegeven, leerkrachten die niet meer op tafel durven te kloppen, scholen die minderwaardige diploma’s afleveren. En alvast dat laatste is deels te danken aan zijn eigen naïviteit, zo geeft onderwijstopman Dirk Van Damme nu toe.
Als geen ander beseft Dirk Van Damme hoe onderwijs – goed onderwijs – erin slaagt om kinderen boven zichzelf te doen uitstijgen. Dat hoort bij zijn job: als hoofd van het Centrum voor onderwijsonderzoek en innovatie van de Oeso reist hij de wereld rond, op zoek naar succesverhalen en om lokale ministers van Onderwijs meteen duidelijk te maken wanneer ze hun menselijk kapitaal aan het verkwanselen zijn. Maar als Van Damme een keynote geeft voor hoogwaardigheidsbekleders op een congres in Moskou – zoals afgelopen week – weet hij dat zijn betoog voor sociale promotie ook zijn eigen verhaal is. Van Damme is de zoon van een bankbediende en een huisvrouw. Hij groeide op in een sociale woning als deel van de lagere middenklasse en wist zich vervolgens op te werken tot een toonaangevende stem in het onderwijsdebat. Met dank aan zijn vader, die hem aanspoorde niet alleen te drómen van een betere toekomst maar er ook werk van te maken. En van een school die het beste in hem naar boven bracht.
‘Mijn ouders stuurden me naar het Sint-Jan Berchmanscollege in Sint-Amandsberg om Latijn-Grieks te doen. Dat was geen eliteschool, maar wel een school met een ambitieuze mentaliteit: ons werd duidelijk gemaakt dat we talenten hadden én een verantwoordelijkheid tegenover de samenleving om die zo goed mogelijk te ontwikkelen. In die periode – de jaren zeventig – leefde in Vlaanderen nog sterk het idee dat wij dankzij ons onderwijs onze welvaart konden opbouwen. En dat is ook goed gelukt.’
U spreekt in de verleden tijd. Is ons onderwijs ondertussen minder ambitieus geworden?
‘De laatste bevraging van Pisa – uit 2015 – bevat een grafiek over de aspiraties van onze vijftienjarigen. Willen ze de beste van de klas zijn? Willen ze zo veel mogelijk punten halen? De rest van de wereld antwoordt daar veel positiever op dan onze jeugd. Dat is zorgwekkend. De Vlaamse middenklasse is erin geslaagd een bepaald niveau van welvaart te verwerven, maar geeft de ambitie en het arbeidsethos die daarvoor nodig zijn, niet door aan de volgende generatie, aan de leerlingen die nu op de schoolbanken zitten.’
‘De leerlingen treft geen schuld voor die zelfgenoegzaamheid van hun ouders, voor het idee dat de verworven welvaart probleemloos van de ene op de andere generatie overgaat. Ze krijgen te horen dat ze niet zo hoeven af te zien. Ook met wat minder zal het wel lukken. De drang om de samenleving verder op te bouwen en te ontwikkelen, is verdwenen. Die mentaliteit hangt samen met de obsessie voor welbevinden, die aanwezig is in Vlaanderen. Ik vind dat een riskante houding.’
De afgelopen jaren melden meer en meer scholen dat punten plaats maken voor kleurcodes, smileys of feedback om het welbevinden te verbeteren. Valt daar dan niets voor te zeggen?
‘Ik vind dat waanzin. Heel die weerstand tegen evalueren is een modieus verschijnsel. Ongemak maakt inherent deel uit van het leerproces. Je moet uit je comfortzone gehaald worden om een niveau hoger te raken. Een mens heeft in zijn functioneren veel behoefte aan feedback, zeker iemand die zich aan het ontwikkelen is. Scholen die op een omfloerste manier feedback geven om het zelfvertrouwen niet te kwetsen, gaan lijnrecht in tegen alles waar pedagogie voor staat. Niet het evalueren is het probleem, wel de manier waarop de leerkracht de boodschap brengt en vervolgens methoden aanreikt om het beter doen.’
Staat het Vlaamse onderwijs dan te veel vrijheid toe? Zijn er te veel experimenten die nefast zijn voor de kwaliteit?
‘Ik vind het niet slecht dat er ruimte bestaat om te experimenteren – in tegenstelling tot bijvoorbeeld het centralistische systeem van Frankrijk. Het is goed om verschillende methodes uit te proberen omdat we niet alles weten over leren en onderwijs. Ik heb mijn kinderen niet naar methodescholen gestuurd, maar ze mogen wel bestaan voor mij.’
‘Tegelijk zijn die punteloze scholen symptomatisch voor een dieperliggend probleem: ons hele systeem van testen, proeven, examineren en assessments zit niet goed in elkaar. In het secundair onderwijs is dat veel te decentraal geregeld, de rol van de individuele leraar is veel te groot. Die zouden we beter binnen welbepaalde marges houden.’
Leerkrachten weten toch als geen ander hoe ze hun leerlingen moeten begeleiden en beoordelen?
‘Met de Oeso berekenen we de spreiding van het onderwijs in elk land: hoe ver liggen de beste en de slechtste scholen en leerlingen uit elkaar? In Vlaanderen is die spreiding veel te groot. We moeten ons als maatschappij vragen beginnen te stellen over het feit dat alle scholen op dezelfde manier mogen diplomeren. Er komen nu mensen op de arbeidsmarkt met een diploma die in een andere school dat diploma nooit gehaald zouden hebben.’
In het verleden hebt u al gepleit voor centrale examens, waarbij leerlingen op welbepaalde tijdstippen dezelfde examens zouden afleggen zoals het Baccalauréat in Frankrijk of de GCSE’s in Engeland. Kan dat die spreiding verminderen?
‘Het heeft in elk geval als voordeel dat scholen weten hoe ze zich verhouden tot andere scholen. Ze kunnen de resultaten van hun leerlingen vergelijken. Tegenstanders vrezen voor rankings en teaching-to-the-test. Niet ten onrechte, in een aantal landen is het de spuigaten uitgelopen. Maar in Vlaanderen gebeurt er op dit moment niets en ook dat is laakbaar: scholen weten niet waar ze staan en het ontbreekt de ouders – en bij uitbreiding de hele samenleving – aan objectieve informatie. Dat heeft ertoe geleid dat ouders nu een school kiezen op basis van percepties en reputaties. Zo ontstaan er scheve machtsverhoudingen. Wie heeft daar belang bij? De elitescholen die de macht, het aanzien en het prestige monopoliseren maar niet noodzakelijk uitstekend onderwijs leveren. We weten dat er heel goede concentratiescholen bestaan, maar zij zullen blijven voortploeteren in de marge omdat ze het niet halen in die reputatiestrijd.’
Toen u afgevaardigd bestuurder werd bij het Gemeenschapsonderwijs, wou u hun marktaandeel aanzienlijk verhogen. Tot vandaag blijkt dat een moeilijke opdracht.
‘Als ik de machtsverhouding tussen de netten bekijk, dan vind ik het niet gezond dat het katholieke onderwijs zo’n dominante positie inneemt. Dat het Gemeenschapsonderwijs er niet beter uitkomt, is inderdaad te wijten aan de beeldvorming. Maar er is ook een te grote tolerantie voor de tekorten in kwaliteit. Nu trap ik op zere tenen. Een doorgedreven kwaliteitsbeleid is nodig in het Gemeenschapsonderwijs, niet dat wishy washy aan welbevinden en softe retoriek.’
Opvoeden hoort erbij
Aan meneer Vekeman van Latijn op het Sint-Jan Berchmanscollege koestert Van Damme nog warme herinneren. Een leerkracht van het ouderwetse type: streng, veeleisend, maar ook iemand die veel teruggaf aan zijn studenten. ‘Hij is veel te vroeg gestorven maar ik zal zijn invloed nooit vergeten.’
Lopen er nog figuren als Vekeman rond in het Vlaamse onderwijs?
‘Ik denk het wel. We mogen het verleden niet romantiseren. Toen waren er ook leerkrachten van wie weinig inspiratie vanuit ging. Of er nog evenveel inspirerende leerkrachten zijn als vroeger, durf ik niet te zeggen.’
De Oeso klaagt aan dat de vijftienjarigen die leraar willen worden niet meer tot de top van hun klas behoren. Is dat verontrustend?
‘Dat is een van de grootste problemen waarmee we worstelen, in Vlaanderen. De keuze om leraar te worden, is niet de meest vanzelfsprekende voor jonge mensen met veel talenten. Zij zien andere – aantrekkelijker – beroepsmogelijkheden. Toen ik op school zat, was het leraarschap een manier om aan sociale promotie te doen, nu niet meer. Dat kun je betreuren.’
Door meer masters voor de klas te zetten, hoopt Vlaams minister van Onderwijs Hilde Crevits (CD&V) ook het niveau omhoog te krijgen. Goed idee?
‘Ik ben daar niet enthousiast over. Leiden de universiteiten dan zoveel betere leraren op? Dat kun je niet zeggen. De instroom van de opleiding is gewoon niet goed genoeg. Ik ben wel te vinden voor een niet-bindende toelatingsproef. Wanneer een samenleving duidelijke kwaliteitseisen stelt aan mensen in een bepaalde beroepscategorie, dan zal dat de aantrekkelijkheid van het beroep ook bevorderen.’
U stelde vast dat deze generatie minder ambitie heeft dan de vorige. Kunnen de leerkrachten daar iets aan doen?
‘U vraagt eigenlijk naar de verhouding tussen ouders en leerkrachten. Die is op dit moment niet goed. Ik maak me zorgen over de toenemende mate waarop die twee met elkaar in conflict komen. Ouders die beslissingen van leraren en scholen in vraag stellen, zelfs juridisch durven aan te vechten… Dat vind ik absoluut nefast. Maar leerkrachten moeten ook meer op tafel durven te kloppen, duidelijk maken dat ze beslissingen nemen in het belang van het kind. Ze moeten bovendien de ouders wijzen op hun verantwoordelijkheden. Als een kind zonder ontbijt of ongewassen op de schoolbanken zit, dan is het niet de taak van een sociaal werker of het OCMW om in te grijpen. Nee, er is een gedeelde verantwoordelijkheid om op te voeden.’
‘Dat brengt me bij huiswerk. Ik heb grote moeite met de pleidooien om huiswerk af te schaffen. Huiswerk is een belangrijke manier van communicatie tussen scholen en gezinnen, om betrokkenheid bij de schoolse ontwikkeling te organiseren. Zeker in kwetsbare gezinnen moet je via huiswerk een positieve leercontext forceren.’
Is huiswerk niet een grote ongelijkmaker? Bevoorrechte leerlingen kunnen op veel meer hulp rekenen en zullen een voorsprong uitbouwen.
‘We hebben de neiging om alle dimensies waarin sociale ongelijkheid tot uiting komt af te schaffen. Nee, je moet als samenleving – en in dit geval als school – die relatie herstellen. Dring desnoods het huis binnen en spel die ouders de les. Zeg dat ze elke avond een uur rond de tafel moeten zitten met hun kleine om op sommen te oefenen.’
Sommige scholen vinden dat niet hun taak.
‘Dat is het wel.'
In de verdediging
De alarmberichten over het Vlaamse onderwijs nemen jaar na jaar toe. De jeugd van tegenwoordig kan niet meer spellen, de hoofdstad van Egypte benoemen of de Grieken van de Romeinen onderscheiden. ‘Maar zeker in Europa vind ik ons nog altijd top’, stelt Van Damme gerust. ‘Buiten Europa is de kloof met de Aziatische landen wat betreft cognitie en schools presteren maar moeilijk te dichten. Tegelijk denk ik dat we met het vormende aspect van ons onderwijs, de bildung, nog altijd bij de besten van de wereld zijn. We zijn nu bij Oeso meetinstrumenten aan het ontwikkelen om dat te kwantificeren.’
Is de toon van het debat niet te hard geworden? Bij momenten lijkt alles slecht.
‘In mijn periode als kabinetschef van minister van Onderwijs Frank Vandenbroucke (SP.A), van 2004 tot 2008, had ik Theo Francken als mijn tegenspeler. Hij was toen de onderwijsspecialist van Geert Bourgeois, toen nog Vlaams minister. Wij begrepen elkaar. We konden veel zaken samen realiseren omdat iedereen zich bewoog binnen die lichtjes progressieve christendemocratisch-liberale consensus over gelijke kansen, weliswaar met een paar kleine accentverschillen. In Groot-Brittannië en de VS was dat paradigma al opengebroken door de opkomst van het conservatisme. Bij ons is het debat veel later op gang gekomen. Onder impuls van de N-VA, ja.’
‘In de eerste tien jaar van haar bestaan had de N-VA het nooit over het onderwijs. Tot Bart De Wever dat conservatieve denken vanuit het buitenland naar hier importeerde. Begrijp me niet verkeerd: ik vind dat legitiem. Vanuit een democratisch oogpunt is het gezond dat er een debat over onderwijs is. Ik heb nu vooral schrik voor de politieke polarisering: iedereen keer als ik iets zeg, vrees ik voor recuperatie door het ene of het andere kamp.’
De N-VA krijgt vaak het verwijt het discours van de elitecolleges te voeren…
‘Die elitecolleges zijn wel een belangrijke factor geweest in het succesverhaal van het onderwijs in Vlaanderen. Ze zijn in het verdomhoekje geraakt door de opkomst van het denken over welbevinden en gelijke kansen. Maar hun aanzien bij de Vlaamse gezinnen is er niet op verminderd. Bart De Wever zag dat ook en besefte daarenboven het electorale potentieel. We mogen niet vergeten dat sommige van die colleges wel excellentieniveaus gehaald hebben bij veel jonge mensen. We zouden statistisch niet zo hoog zitten in de Pisa-rankings zonder die colleges.’
Kunnen excellentie en gelijke kansen hand in hand gaan?
‘Absoluut. Toen Frank Vandenbroucke en ik de visie op zijn beleid aan het uittekenen waren, hebben we altijd gezegd dat er zonder kwaliteit geen gelijke kansen zijn. Daar hebben we ongelooflijk op gehamerd. Maar in de praktijk is het zo niet uitgedraaid. Het verhaal van gelijke kansen is niet correct in de praktijk gebracht. Niet zozeer door de leerkrachten of de politici, maar door het middenniveau: de inspectie, de pedagogische begeleidingsdiensten, de nascholing, de lerarenopleiding. Daar is impliciet – en soms ook expliciet – het signaal gegeven: Jongens, als we willen dat iedereen over de lat geraakt, dan moet de lat lager. Ik herinner me discussies waarin mensen met goede bedoelingen zeiden: “Wil je dat we de aankomende cohorte van migrantenleerlingen allemaal buizen? Of willen we de lat lager leggen?” De lat is dus lager gelegd.’
‘Ik erger me tot op vandaag aan de inspectie die tegen scholen zegt dat de eindtermen de referentie zijn. Nee, de eindtermen zijn minimumdoelstellingen. Ik ken scholen die manifest door de inspectie gecorrigeerd zijn in hun ambities: dat ze te elitair bezig zouden zijn en hun doelstellingen naar beneden moeten bijstellen (zucht). Kwaliteit is niet een conservatief maar een heel progressief streven. Het zijn juist de meest kwetsbare leerlingen die de prijs betalen van een lage kwaliteit.’
U was zelf een van de architecten van het gelijke kansenbeleid. Is dit een mea culpa?
‘Ik kom met pijn in het hart tot de conclusie dat we te naïef geweest zijn. Ik ging er, samen met Frank Vandenbroucke, vanuit dat de mechanismen die de kwaliteit van het Vlaamse onderwijs garanderen altijd zouden blijven bestaan. We hebben niet gezien dat die aangevreten werden door een verkeerd denken over gelijke kansen en door nonchalance. We hebben nu nood aan nieuwe ideeen om het gelijke kansenbeleid vooruit te helpen. De eenvoudige oplossingen zijn uitgeput.’
Geen speedboot
Van Damme moet er niet lang over nadenken: Vandenbroucke is voor hem de beste minister van Onderwijs die Vlaanderen ooit gehad heeft. Om dan snel aan te vullen dat Van den Bossche het ook uitstekend gedaan heeft. En Crevits vindt hij een goede minister, geslaagd met onderscheiding, al heeft ze wel een paar steken laten vallen. ‘Op twee punten doet ze het niet goed: ze heeft zich door de vakbonden in de luren laten leggen bij het lerarenloopbaanpact en het kwaliteitsbeleid is onvoldoende sterk.’ Maar verder is hij vol lof over onder meer de hervorming van het secundair onderwijs, het duaal leren, het volwassenenonderwijs... Hij ziet haar graag een tweede termijn doen. ‘Al ben ik ook nieuwsgierig naar wat de N-VA ervan zou maken.’
Critici vinden dat de hervorming van het secundair onderwijs, waarin de opdeling tussen aso, tso en bso overeind blijft, lang niet ver genoeg gaat.
‘Dat verwijt komt van mensen met heel radicale verwachtingen, die geen goed inzicht hebben in hoe een onderwijsbeleid tot stand komt. Een logge tanker kun je niet als een speedboot keren. Het watervalsysteem is nooit het echte probleem geweest, wel het verschil in maatschappelijke waardering tussen de algemeen vormende en de technische opleidingen. Door de hertekening van het aanbod in tso en bso zal de aantrekkelijkheid ervan verbeteren.’
‘De brede eerste graad vind ik een hersenschim. Elke pedagoog zal je zeggen dat je moet kijken naar de talenten, de interesses en de mogelijkheden van ieder kind. En dat betekent differentiëren. In dat opzicht is de brede eerste graad een kunstmatige en achterhaalde oplossing.’
De grote discussies over onderwijs situeren zich vooral in het basis en het secundair. Het hoger onderwijs onttrekt zich aan de debatten.
‘Ik ben veel geruster over ons hoger onderwijs. De hogescholen en universiteiten leveren kwaliteit en verdienen rust, na de voorbije hervormingen. We zijn bij de Oeso bezig met het ontwikkelen van een toets naar de “higher education learning outcomes”, zeg maar een soort van Pisa voor het hoger onderwijs. Met wat we nu al weten, zien we dat Vlaanderen het heel goed doet.’
Hoe machtig bent u eigenlijk?
‘Sinds 1992 heb ik kunnen wegen op een aantal ontwikkelingen in het onderwijs. En ik zit nog steeds in de frontlinie, op internationaal niveau nu. Dat doe ik met plezier. Minister van Onderwijs, vraagt u? Nee. Ik heb me altijd meer op de achtergrond gehouden, als expert. Ik ben geen politicus. En ik ben er ook een beetje te oud voor ondertussen.’ (lacht)
DS, 01-09-2018 (Stijn Cools)
Er zit betonrot in de fundamenten van ons onderwijs. Ouders die hun kinderen te weinig ambitie meegeven, leerkrachten die niet meer op tafel durven te kloppen, scholen die minderwaardige diploma’s afleveren. En alvast dat laatste is deels te danken aan zijn eigen naïviteit, zo geeft onderwijstopman Dirk Van Damme nu toe.
Als geen ander beseft Dirk Van Damme hoe onderwijs – goed onderwijs – erin slaagt om kinderen boven zichzelf te doen uitstijgen. Dat hoort bij zijn job: als hoofd van het Centrum voor onderwijsonderzoek en innovatie van de Oeso reist hij de wereld rond, op zoek naar succesverhalen en om lokale ministers van Onderwijs meteen duidelijk te maken wanneer ze hun menselijk kapitaal aan het verkwanselen zijn. Maar als Van Damme een keynote geeft voor hoogwaardigheidsbekleders op een congres in Moskou – zoals afgelopen week – weet hij dat zijn betoog voor sociale promotie ook zijn eigen verhaal is. Van Damme is de zoon van een bankbediende en een huisvrouw. Hij groeide op in een sociale woning als deel van de lagere middenklasse en wist zich vervolgens op te werken tot een toonaangevende stem in het onderwijsdebat. Met dank aan zijn vader, die hem aanspoorde niet alleen te drómen van een betere toekomst maar er ook werk van te maken. En van een school die het beste in hem naar boven bracht.
‘Mijn ouders stuurden me naar het Sint-Jan Berchmanscollege in Sint-Amandsberg om Latijn-Grieks te doen. Dat was geen eliteschool, maar wel een school met een ambitieuze mentaliteit: ons werd duidelijk gemaakt dat we talenten hadden én een verantwoordelijkheid tegenover de samenleving om die zo goed mogelijk te ontwikkelen. In die periode – de jaren zeventig – leefde in Vlaanderen nog sterk het idee dat wij dankzij ons onderwijs onze welvaart konden opbouwen. En dat is ook goed gelukt.’
U spreekt in de verleden tijd. Is ons onderwijs ondertussen minder ambitieus geworden?
‘De laatste bevraging van Pisa – uit 2015 – bevat een grafiek over de aspiraties van onze vijftienjarigen. Willen ze de beste van de klas zijn? Willen ze zo veel mogelijk punten halen? De rest van de wereld antwoordt daar veel positiever op dan onze jeugd. Dat is zorgwekkend. De Vlaamse middenklasse is erin geslaagd een bepaald niveau van welvaart te verwerven, maar geeft de ambitie en het arbeidsethos die daarvoor nodig zijn, niet door aan de volgende generatie, aan de leerlingen die nu op de schoolbanken zitten.’
‘De leerlingen treft geen schuld voor die zelfgenoegzaamheid van hun ouders, voor het idee dat de verworven welvaart probleemloos van de ene op de andere generatie overgaat. Ze krijgen te horen dat ze niet zo hoeven af te zien. Ook met wat minder zal het wel lukken. De drang om de samenleving verder op te bouwen en te ontwikkelen, is verdwenen. Die mentaliteit hangt samen met de obsessie voor welbevinden, die aanwezig is in Vlaanderen. Ik vind dat een riskante houding.’
De afgelopen jaren melden meer en meer scholen dat punten plaats maken voor kleurcodes, smileys of feedback om het welbevinden te verbeteren. Valt daar dan niets voor te zeggen?
‘Ik vind dat waanzin. Heel die weerstand tegen evalueren is een modieus verschijnsel. Ongemak maakt inherent deel uit van het leerproces. Je moet uit je comfortzone gehaald worden om een niveau hoger te raken. Een mens heeft in zijn functioneren veel behoefte aan feedback, zeker iemand die zich aan het ontwikkelen is. Scholen die op een omfloerste manier feedback geven om het zelfvertrouwen niet te kwetsen, gaan lijnrecht in tegen alles waar pedagogie voor staat. Niet het evalueren is het probleem, wel de manier waarop de leerkracht de boodschap brengt en vervolgens methoden aanreikt om het beter doen.’
Staat het Vlaamse onderwijs dan te veel vrijheid toe? Zijn er te veel experimenten die nefast zijn voor de kwaliteit?
‘Ik vind het niet slecht dat er ruimte bestaat om te experimenteren – in tegenstelling tot bijvoorbeeld het centralistische systeem van Frankrijk. Het is goed om verschillende methodes uit te proberen omdat we niet alles weten over leren en onderwijs. Ik heb mijn kinderen niet naar methodescholen gestuurd, maar ze mogen wel bestaan voor mij.’
‘Tegelijk zijn die punteloze scholen symptomatisch voor een dieperliggend probleem: ons hele systeem van testen, proeven, examineren en assessments zit niet goed in elkaar. In het secundair onderwijs is dat veel te decentraal geregeld, de rol van de individuele leraar is veel te groot. Die zouden we beter binnen welbepaalde marges houden.’
Leerkrachten weten toch als geen ander hoe ze hun leerlingen moeten begeleiden en beoordelen?
‘Met de Oeso berekenen we de spreiding van het onderwijs in elk land: hoe ver liggen de beste en de slechtste scholen en leerlingen uit elkaar? In Vlaanderen is die spreiding veel te groot. We moeten ons als maatschappij vragen beginnen te stellen over het feit dat alle scholen op dezelfde manier mogen diplomeren. Er komen nu mensen op de arbeidsmarkt met een diploma die in een andere school dat diploma nooit gehaald zouden hebben.’
In het verleden hebt u al gepleit voor centrale examens, waarbij leerlingen op welbepaalde tijdstippen dezelfde examens zouden afleggen zoals het Baccalauréat in Frankrijk of de GCSE’s in Engeland. Kan dat die spreiding verminderen?
‘Het heeft in elk geval als voordeel dat scholen weten hoe ze zich verhouden tot andere scholen. Ze kunnen de resultaten van hun leerlingen vergelijken. Tegenstanders vrezen voor rankings en teaching-to-the-test. Niet ten onrechte, in een aantal landen is het de spuigaten uitgelopen. Maar in Vlaanderen gebeurt er op dit moment niets en ook dat is laakbaar: scholen weten niet waar ze staan en het ontbreekt de ouders – en bij uitbreiding de hele samenleving – aan objectieve informatie. Dat heeft ertoe geleid dat ouders nu een school kiezen op basis van percepties en reputaties. Zo ontstaan er scheve machtsverhoudingen. Wie heeft daar belang bij? De elitescholen die de macht, het aanzien en het prestige monopoliseren maar niet noodzakelijk uitstekend onderwijs leveren. We weten dat er heel goede concentratiescholen bestaan, maar zij zullen blijven voortploeteren in de marge omdat ze het niet halen in die reputatiestrijd.’
Toen u afgevaardigd bestuurder werd bij het Gemeenschapsonderwijs, wou u hun marktaandeel aanzienlijk verhogen. Tot vandaag blijkt dat een moeilijke opdracht.
‘Als ik de machtsverhouding tussen de netten bekijk, dan vind ik het niet gezond dat het katholieke onderwijs zo’n dominante positie inneemt. Dat het Gemeenschapsonderwijs er niet beter uitkomt, is inderdaad te wijten aan de beeldvorming. Maar er is ook een te grote tolerantie voor de tekorten in kwaliteit. Nu trap ik op zere tenen. Een doorgedreven kwaliteitsbeleid is nodig in het Gemeenschapsonderwijs, niet dat wishy washy aan welbevinden en softe retoriek.’
Opvoeden hoort erbij
Aan meneer Vekeman van Latijn op het Sint-Jan Berchmanscollege koestert Van Damme nog warme herinneren. Een leerkracht van het ouderwetse type: streng, veeleisend, maar ook iemand die veel teruggaf aan zijn studenten. ‘Hij is veel te vroeg gestorven maar ik zal zijn invloed nooit vergeten.’
Lopen er nog figuren als Vekeman rond in het Vlaamse onderwijs?
‘Ik denk het wel. We mogen het verleden niet romantiseren. Toen waren er ook leerkrachten van wie weinig inspiratie vanuit ging. Of er nog evenveel inspirerende leerkrachten zijn als vroeger, durf ik niet te zeggen.’
De Oeso klaagt aan dat de vijftienjarigen die leraar willen worden niet meer tot de top van hun klas behoren. Is dat verontrustend?
‘Dat is een van de grootste problemen waarmee we worstelen, in Vlaanderen. De keuze om leraar te worden, is niet de meest vanzelfsprekende voor jonge mensen met veel talenten. Zij zien andere – aantrekkelijker – beroepsmogelijkheden. Toen ik op school zat, was het leraarschap een manier om aan sociale promotie te doen, nu niet meer. Dat kun je betreuren.’
Door meer masters voor de klas te zetten, hoopt Vlaams minister van Onderwijs Hilde Crevits (CD&V) ook het niveau omhoog te krijgen. Goed idee?
‘Ik ben daar niet enthousiast over. Leiden de universiteiten dan zoveel betere leraren op? Dat kun je niet zeggen. De instroom van de opleiding is gewoon niet goed genoeg. Ik ben wel te vinden voor een niet-bindende toelatingsproef. Wanneer een samenleving duidelijke kwaliteitseisen stelt aan mensen in een bepaalde beroepscategorie, dan zal dat de aantrekkelijkheid van het beroep ook bevorderen.’
U stelde vast dat deze generatie minder ambitie heeft dan de vorige. Kunnen de leerkrachten daar iets aan doen?
‘U vraagt eigenlijk naar de verhouding tussen ouders en leerkrachten. Die is op dit moment niet goed. Ik maak me zorgen over de toenemende mate waarop die twee met elkaar in conflict komen. Ouders die beslissingen van leraren en scholen in vraag stellen, zelfs juridisch durven aan te vechten… Dat vind ik absoluut nefast. Maar leerkrachten moeten ook meer op tafel durven te kloppen, duidelijk maken dat ze beslissingen nemen in het belang van het kind. Ze moeten bovendien de ouders wijzen op hun verantwoordelijkheden. Als een kind zonder ontbijt of ongewassen op de schoolbanken zit, dan is het niet de taak van een sociaal werker of het OCMW om in te grijpen. Nee, er is een gedeelde verantwoordelijkheid om op te voeden.’
‘Dat brengt me bij huiswerk. Ik heb grote moeite met de pleidooien om huiswerk af te schaffen. Huiswerk is een belangrijke manier van communicatie tussen scholen en gezinnen, om betrokkenheid bij de schoolse ontwikkeling te organiseren. Zeker in kwetsbare gezinnen moet je via huiswerk een positieve leercontext forceren.’
Is huiswerk niet een grote ongelijkmaker? Bevoorrechte leerlingen kunnen op veel meer hulp rekenen en zullen een voorsprong uitbouwen.
‘We hebben de neiging om alle dimensies waarin sociale ongelijkheid tot uiting komt af te schaffen. Nee, je moet als samenleving – en in dit geval als school – die relatie herstellen. Dring desnoods het huis binnen en spel die ouders de les. Zeg dat ze elke avond een uur rond de tafel moeten zitten met hun kleine om op sommen te oefenen.’
Sommige scholen vinden dat niet hun taak.
‘Dat is het wel.'
In de verdediging
De alarmberichten over het Vlaamse onderwijs nemen jaar na jaar toe. De jeugd van tegenwoordig kan niet meer spellen, de hoofdstad van Egypte benoemen of de Grieken van de Romeinen onderscheiden. ‘Maar zeker in Europa vind ik ons nog altijd top’, stelt Van Damme gerust. ‘Buiten Europa is de kloof met de Aziatische landen wat betreft cognitie en schools presteren maar moeilijk te dichten. Tegelijk denk ik dat we met het vormende aspect van ons onderwijs, de bildung, nog altijd bij de besten van de wereld zijn. We zijn nu bij Oeso meetinstrumenten aan het ontwikkelen om dat te kwantificeren.’
Is de toon van het debat niet te hard geworden? Bij momenten lijkt alles slecht.
‘In mijn periode als kabinetschef van minister van Onderwijs Frank Vandenbroucke (SP.A), van 2004 tot 2008, had ik Theo Francken als mijn tegenspeler. Hij was toen de onderwijsspecialist van Geert Bourgeois, toen nog Vlaams minister. Wij begrepen elkaar. We konden veel zaken samen realiseren omdat iedereen zich bewoog binnen die lichtjes progressieve christendemocratisch-liberale consensus over gelijke kansen, weliswaar met een paar kleine accentverschillen. In Groot-Brittannië en de VS was dat paradigma al opengebroken door de opkomst van het conservatisme. Bij ons is het debat veel later op gang gekomen. Onder impuls van de N-VA, ja.’
‘In de eerste tien jaar van haar bestaan had de N-VA het nooit over het onderwijs. Tot Bart De Wever dat conservatieve denken vanuit het buitenland naar hier importeerde. Begrijp me niet verkeerd: ik vind dat legitiem. Vanuit een democratisch oogpunt is het gezond dat er een debat over onderwijs is. Ik heb nu vooral schrik voor de politieke polarisering: iedereen keer als ik iets zeg, vrees ik voor recuperatie door het ene of het andere kamp.’
De N-VA krijgt vaak het verwijt het discours van de elitecolleges te voeren…
‘Die elitecolleges zijn wel een belangrijke factor geweest in het succesverhaal van het onderwijs in Vlaanderen. Ze zijn in het verdomhoekje geraakt door de opkomst van het denken over welbevinden en gelijke kansen. Maar hun aanzien bij de Vlaamse gezinnen is er niet op verminderd. Bart De Wever zag dat ook en besefte daarenboven het electorale potentieel. We mogen niet vergeten dat sommige van die colleges wel excellentieniveaus gehaald hebben bij veel jonge mensen. We zouden statistisch niet zo hoog zitten in de Pisa-rankings zonder die colleges.’
Kunnen excellentie en gelijke kansen hand in hand gaan?
‘Absoluut. Toen Frank Vandenbroucke en ik de visie op zijn beleid aan het uittekenen waren, hebben we altijd gezegd dat er zonder kwaliteit geen gelijke kansen zijn. Daar hebben we ongelooflijk op gehamerd. Maar in de praktijk is het zo niet uitgedraaid. Het verhaal van gelijke kansen is niet correct in de praktijk gebracht. Niet zozeer door de leerkrachten of de politici, maar door het middenniveau: de inspectie, de pedagogische begeleidingsdiensten, de nascholing, de lerarenopleiding. Daar is impliciet – en soms ook expliciet – het signaal gegeven: Jongens, als we willen dat iedereen over de lat geraakt, dan moet de lat lager. Ik herinner me discussies waarin mensen met goede bedoelingen zeiden: “Wil je dat we de aankomende cohorte van migrantenleerlingen allemaal buizen? Of willen we de lat lager leggen?” De lat is dus lager gelegd.’
‘Ik erger me tot op vandaag aan de inspectie die tegen scholen zegt dat de eindtermen de referentie zijn. Nee, de eindtermen zijn minimumdoelstellingen. Ik ken scholen die manifest door de inspectie gecorrigeerd zijn in hun ambities: dat ze te elitair bezig zouden zijn en hun doelstellingen naar beneden moeten bijstellen (zucht). Kwaliteit is niet een conservatief maar een heel progressief streven. Het zijn juist de meest kwetsbare leerlingen die de prijs betalen van een lage kwaliteit.’
U was zelf een van de architecten van het gelijke kansenbeleid. Is dit een mea culpa?
‘Ik kom met pijn in het hart tot de conclusie dat we te naïef geweest zijn. Ik ging er, samen met Frank Vandenbroucke, vanuit dat de mechanismen die de kwaliteit van het Vlaamse onderwijs garanderen altijd zouden blijven bestaan. We hebben niet gezien dat die aangevreten werden door een verkeerd denken over gelijke kansen en door nonchalance. We hebben nu nood aan nieuwe ideeen om het gelijke kansenbeleid vooruit te helpen. De eenvoudige oplossingen zijn uitgeput.’
Geen speedboot
Van Damme moet er niet lang over nadenken: Vandenbroucke is voor hem de beste minister van Onderwijs die Vlaanderen ooit gehad heeft. Om dan snel aan te vullen dat Van den Bossche het ook uitstekend gedaan heeft. En Crevits vindt hij een goede minister, geslaagd met onderscheiding, al heeft ze wel een paar steken laten vallen. ‘Op twee punten doet ze het niet goed: ze heeft zich door de vakbonden in de luren laten leggen bij het lerarenloopbaanpact en het kwaliteitsbeleid is onvoldoende sterk.’ Maar verder is hij vol lof over onder meer de hervorming van het secundair onderwijs, het duaal leren, het volwassenenonderwijs... Hij ziet haar graag een tweede termijn doen. ‘Al ben ik ook nieuwsgierig naar wat de N-VA ervan zou maken.’
Critici vinden dat de hervorming van het secundair onderwijs, waarin de opdeling tussen aso, tso en bso overeind blijft, lang niet ver genoeg gaat.
‘Dat verwijt komt van mensen met heel radicale verwachtingen, die geen goed inzicht hebben in hoe een onderwijsbeleid tot stand komt. Een logge tanker kun je niet als een speedboot keren. Het watervalsysteem is nooit het echte probleem geweest, wel het verschil in maatschappelijke waardering tussen de algemeen vormende en de technische opleidingen. Door de hertekening van het aanbod in tso en bso zal de aantrekkelijkheid ervan verbeteren.’
‘De brede eerste graad vind ik een hersenschim. Elke pedagoog zal je zeggen dat je moet kijken naar de talenten, de interesses en de mogelijkheden van ieder kind. En dat betekent differentiëren. In dat opzicht is de brede eerste graad een kunstmatige en achterhaalde oplossing.’
De grote discussies over onderwijs situeren zich vooral in het basis en het secundair. Het hoger onderwijs onttrekt zich aan de debatten.
‘Ik ben veel geruster over ons hoger onderwijs. De hogescholen en universiteiten leveren kwaliteit en verdienen rust, na de voorbije hervormingen. We zijn bij de Oeso bezig met het ontwikkelen van een toets naar de “higher education learning outcomes”, zeg maar een soort van Pisa voor het hoger onderwijs. Met wat we nu al weten, zien we dat Vlaanderen het heel goed doet.’
Hoe machtig bent u eigenlijk?
‘Sinds 1992 heb ik kunnen wegen op een aantal ontwikkelingen in het onderwijs. En ik zit nog steeds in de frontlinie, op internationaal niveau nu. Dat doe ik met plezier. Minister van Onderwijs, vraagt u? Nee. Ik heb me altijd meer op de achtergrond gehouden, als expert. Ik ben geen politicus. En ik ben er ook een beetje te oud voor ondertussen.’ (lacht)
DS, 01-09-2018 (Stijn Cools)