PDA

Bekijk de volledige versie : Hoe beeldspraak ons definieert


bijlinda
31st March 2018, 17:44
Metaforen zijn een virus


Kanker is een strijd, u bent een oplaadbare batterij. Voortdurend gebruiken we metaforen, meestal zonder dat we er ons van bewust zijn. Ze kunnen onschuldig zijn, maar evengoed een gevaarlijk wapen. ‘Metaforen zijn een uitgekiende manier om in te breken in iemands hoofd en zijn gedachten te sturen.’


‘Weet ge, zei Margreet, hoe de dinosaurussen zijn uitgestorven honderd miljoen jaar geleden? (…) Er is een metafoor op de wereld gevallen, zei ze.’

Uit Naar Merelbeke van Stefan Hertmans

We leven in weinig vredelievende tijden. Ik heb het niet over slachtoffers en scherpschutters in Syrië of Zuid-Soedan, maar over u en mij, en wat er in onze hoofden en monden omgaat. Dat een minister van Defensie zich moet verdedigen is niet noodzakelijk vreemd, na een offensief van de oppositie. Maar ook voetbal is oorlog, ‘Lukaku is een serial killer’, en daar zijn we trots op, hij is immers een vaste waarde in de aanvalslinie van de Rode Duivels. Hij vecht in een heel andere oorlog dan de War on Drugs. Liefde is eveneens een strijd, partners vormen dan wel een pact (oorspronkelijk een militair-politiek verbond), soms maken ze ruzie en dan schieten ze met scherp om elkaar te raken. Je kan dan maar beter gevoelige onderwerpen vermijden, anders kom je in een mijnenveld terecht. En vreemdgaan legt pas echt een bom onder je relatie.

Wie ons taalgebruik onder de loep neemt, twijfelt aan de goedheid van de mens. Waar komt al die strijdlust vandaan? Waarom zitten al die oorlogstermen zo diep verankerd in ons vocabularium?

We gebruiken gemiddeld 1 metafoor elke 8 woorden. Vaak zonder dat we er ons van bewust zijn. We herkennen metaforen nog amper als dusdanig. Nochtans zijn taalwetenschappers het er roerend (waar komt die term ook weer vandaan?) over eens: metaforen bepalen ons denken en sturen ons gedrag.

Momenteel heeft Ikea een campagne lopen die onthult hoe we over onszelf denken. We zijn batterijen. De meubelketen gebiedt ons van onze slaapkamer een plek te maken ‘om op te laden’. Want een goede nachtrust is belangrijk. ‘Wij zorgen ervoor dat je 100% opgeladen opstaat.’ Intussen flikkert er een batterij (eerst rood, 1% - tot groen, 100% ) op het scherm. Bijbehorende slogans: ‘Welterusten, laad lekker’ en boven een wiegje met een slapende baby: ‘laad kindje, laad’.

Lynn Berger van De Correspondent ergerde zich blauw aan de reclame. En in bredere zin aan de batterijmetafoor die ze overal ziet opduiken. ‘Die metafoor maakt het wel erg gemakkelijk om alles, ook je dagje in de sauna of je vakantie in Kroatië, te zien als iets wat in dienst staat van je productiviteit’, schrijft ze in haar artikel ‘Hoe metaforen ons denken bepalen’. ‘Dat is fijn voor de prestatiemaatschappij, die haar ingezetenen aanmoedigt om continu “het beste uit zichzelf te halen” en de scheidslijn tussen werk en privé volledig op te heffen – maar minder fijn voor het individu. Want dat moet collectieve problemen als oververmoeidheid en burn-out maar bestrijden met individuele oplaadmomentjes, in plaats van met structurele, systematische veranderingen.’


Begrijpelijke onzin

Wij, batterijen, beslissen soms om geen energie meer te stoppen in een bepaalde vriend of vriendin, nadat we een kosten-batenanalyse hebben gemaakt van de vriendschap, alsof we volleerde boekhouders zijn en alles te onderwerpen valt aan een monetaire evaluatie. Want tijd is geld (je verspilt tijd, je spaart tijd). Geld is dan weer gezondheid. Immers, als bedrijven veel verlies maken en de werkloosheid groot is, is de economie ziek. Maar als de mens ziek is, hapert er iets aan de machine. Er zit een vijs los of zo. Terwijl een toestel dat kapotgaat naar de haaien is. En die zwemmen dan weer in plasticsoep.

Hoe ingewikkeld ze soms ook klinken, in eerste instantie zijn metaforen bedoeld om de zaken begrijpelijk te maken.

Professor Gerard Steen richtte in 2010 het Metaphor Lab Amsterdam op. Een laboratorium voor metaforen. Beeldspraak natuurlijk, met proefbuisjes en erlenmeyers heeft zijn lab niets te maken. Al komt een hersenscanner wel al eens van pas bij metaforenonderzoek.

Steen heeft een simpele verklaring voor ons overvloedige gebruik van beeldtaal. ‘Het is de enige manier om over bepaalde zaken te spreken. Als het over abstracte, relationele of emotionele dingen gaat, is onze letterlijke taal ontoereikend.’

Cognitief wetenschapster Rose Hendricks legt het zo uit aan de telefoon: ‘Het ontbreekt ons aan fysieke ervaring met abstracte begrippen. Dus zoeken we naar woorden die tastbare suggesties brengen. Zodat we die begrippen kunnen zien, als het ware het abstracte fysiek ervaren. Zo is tijd ruimte geworden. De toekomst ligt voor ons, het verleden achter ons. Of we objectiveren begrippen. Zo zijn theorieën gebouwen, wankel of met sterke funderingen. En emoties voedsel, dat zwaar op de maag kan liggen.’

Letterlijk genomen zijn de meeste metaforen onzin. Ze haspelen onze zintuigen door elkaar. Arthur Rimbaud zag poëzie als een elementaire hallucinatie, die onze manieren van waarnemen (van perceptie dus) dooreenschudt. Dat is wat metaforen ook doen. Ze laten ons wraak proeven (zoet) en stemmen voelen (zacht). We zien geen knappe vrouwen, nee, we voelen en smaken ze (hot), net zoals lingerie pikant kan zijn, al zijn eetbare slipjes dat zelden (maar dat is persoonlijke smaak).

U ziet wat ik bedoel? Nee, dat ziet u helemaal niet. In elk geval niet letterlijk.


Meester

Aristoteles’ definitie van een metafoor luidde: je geeft iets een naam dat iets anders toebehoort. Iets is dus gelijk aan iets anders. Je draagt de betekenis van een woord over op een ander woord. De oude Griek wist al dat het een machtig wapen is, zeker in politieke betogen – vooral ‘omdat de metafoor eigenlijk nauwelijks opvalt’. Hij stelde dat wie een meester is in het gebruik van metaforen, meester is over zijn omgeving.

Latere filosofen hadden het er niet zo op begrepen. Lange tijd was de metafoor maar ‘afwijkend taalgebruik’, ‘onnauwkeurig’, ‘een vaag, verdacht taaltrucje dat vooral charlatans, gebedsgenezers, verkopers van slangenolie en dichters hanteren’, schrijft James Geary in I is an Other.

Filosofen zagen metaforische taal in het beste geval als onschuldig vermaak en in het slechtste geval als een bewust en potentieel gevaarlijk afleidingsmanoeuvre. In Leviathan zette Thomas Hobbes de metafoor weg als taalmisbruik, hij beschuldigde gebruikers van de stijlfiguur van leugens. Volgens hem beletten metaforen het helder nadenken. Verder namen niet veel ernstige denkers de metafoor serieus. Het was het terrein van poëten met hun absurde verzinsels.

‘Ik weet niet wie hier allemaal klimop kent? Dat is zo’n plant en die wurmt zich overal tussen.’ Zo verwoordde deelnemer Tim zijn ongeoorloofde liefde voor één van de verleidsters op Temptation Island. Vandaag kunnen dichters allang niet meer het alleenrecht op beeldspraak claimen. Het is niet enkel gemeengoed geworden in prozaïsche tv-programma’s, maar ook in de geneeskunde, economie en politiek. Maatschappelijke velden waarvan je geneigd zou zijn te denken dat nauwkeurigheid en accuraatheid in taalgebruik belangrijk zijn. Waarom verkiezen we figuurlijke, inaccurate, onnauwkeurige taal boven gewoon concreet zeggen waar het echt op neerkomt?


Tsunami

Christ’l De Landtsheer, voorzitter van de Political Communication Research Unit aan de Universiteit Antwerpen, vertelt dat pas op het einde van de vorige eeuw ook andere wetenschappers dan taalkundigen de metafoor ernstig zijn gaan onderzoeken. ‘Dat kwam vanuit de internationale politiek: de Koude Oorlog, de kanker van het communisme, het IJzeren gordijn, nimby (not in my backyard), enzovoort. Metaforen werden vanaf toen duidelijk ingezet als beleidsinstrument.’

Het besef drong door dat metaforen veel meer zijn dan louter verfraaiing van de taal. Het boek Metaphors We Live By van George Lakoff en Mark Johnson was een eyeopener. De twee toonden aan dat we de hele tijd positieve of negatieve connotaties doorgeven in onze taal. ‘Metaforen kneden onze percepties en ons gedrag, zonder dat we het doorhebben.’

Dat maakt hen zo geliefd bij politici. De Landtsheer noemt metaforen taalkundig dynamiet. ‘Metaforen zijn pure emotie. Om mensen te overtuigen, heb je emotie nodig. Vandaar dat beeldspraak heel overtuigend kan zijn. Spreek over het “uitbreken” van de asielcrisis en je roept de connotatie op met ziekte, met een epidemie. Iets waar mensen bang voor zijn. Metaforen zijn framing: je geeft een bepaald ideologisch kader mee, je stuurt het denken van de toehoorders in een welbepaalde richting.’

Metaforen hebben het potentieel om wat de gebruiker vindt dat is of dat zou moeten zijn, voor te stellen als wat is. Zoals je mensen vraagt om niet aan een roze olifant te denken, waarna ze niet meer kunnen stoppen met denken aan die roze olifant, zo kan een politicus ook beelden en overtuigingen in de hoofden van kiezers planten. Zodra je iets benoemt, bestaat het. Van borrelnootjes tot de vette vis. Van surplacende regeringsleiders tot dossiers die maar niet landen, ze sluipen het discours binnen en worden niet meer in vraag gesteld.

De sterkste metaforen zijn origineel, en refereren sterk aan de letterlijke betekenis. Toen Geert Wilders de Nederlandse kiezers sprak over de tsunami van islamisering, zagen zij die vloedgolf. Bovendien kwamen bij de tsunami van 2004 tientallen Nederlanders om het leven, dus zo’n woord boezemt meteen angst in.


De metafoor is een kamer

Michael Erard, een Amerikaanse schrijver en taalkundige, werkte 5 jaar als metaphor designer. Jawel, metafoorontwerper, het is een bestaande baan. Zijn taak: de publieke perceptie beïnvloeden en sturen met woorden. Hij werkte voor FrameWorks Institute, het bedrijf dat (volgens zijn eigen website) non-profitorganisaties helpt om hun boodschappen te ‘simplificeren, zaken door het Congress te krijgen en de publieke opinie te beïnvloeden’. Een van hun motto’s: ‘Words That Change Minds’. Zo kregen Erard en zijn collega’s de taak om ervoor te zorgen dat het publiek drugsverslaafden niet langer zou zien als mensen met een moreel probleem, maar als mensen met een ziekte. En om burgers de ernst te doen inzien van de klimaatopwarming.

En dat kan gewoon met beeldspraak? ‘Het is in elk geval zo dat het beeld dat tot hiertoe is gebruikt om het effect van schadelijke gassen op de opwarming van de aarde uit te leggen, niet werkt. Het broeikaseffect is een ronduit slechte metafoor. Broeikassen associëren we met een geweldige uitvinding die ons het hele jaar door fruit en groeten bezorgt. Waarom zouden we daar niet meer van willen?’

Alle metaforen die Erard en zijn team bedachten, werden uitvoerig uitgetest: op straat, met online enquêtes en focusgroepen. ‘We checken de sociale en cognitieve bruikbaarheid, alvorens de metafoor in het wild los te laten. Want daar kunnen wij niet meer ingrijpen. Daar moet ze op zichzelf kunnen bestaan. En zich verspreiden.’

FrameWorks Institute laat zich niet inzetten voor politieke campagnes. Maar nadat hij er weg was gegaan, werkte Erard wel al eens voor commerciële bedrijven en lokale politici. Hoeveel macht heeft een metafoorontwerper eigenlijk? ‘Dichters creëren metaforen omwille van hun esthetische waarde. Metafoorontwerpers willen helemaal geen mooie beelden maken, ze willen de perceptie veranderen, mensen op een welbepaalde manier beïnvloeden. Zelf probeer ik in mijn eigen werk enkel beelden te creëren die de maatschappij ten goede komen. Ik zet me in voor sociale organisaties of voor wetenschappers die hun complexe theorie willen overbrengen op het grote publiek. Ik neem mensen bij de hand, leidt hen ergens heen en toon hen nieuwe dingen. Het is niet mijn bedoeling hen af te leiden van waar ze eigenlijk naar zouden moeten kijken.’

Erard heeft een metafoor voor de metafoor. ‘Het is een kamer. De ramen en deuren bieden een bepaalde kijk, een kader, waardoor je de realiteit buiten ziet. Plaats de ramen hoog en mensen zien enkel de bomen. Plaats ze laag en ze zien enkel het gras. Steek enkel ramen aan de zuidkant en ze zien de zon. Je kan de aandacht van mensen een bepaalde richting op sturen, als metafoorontwerper moet je maken dat je architecturale keuzes onvermijdbaar zijn.’ Hij wijst erop dat we onvoldoende beseffen dat we ook uit die kamer kunnen stappen, dat die kamer niet de echte wereld is.

Hoe machtig zijn metaforen nu eigenlijk? Gerard Steen haalt een onderzoek aan waarin deelnemers een tekst te lezen kregen over misdaad in een bepaalde stad. De tekst die beide testgroepen kregen, was identiek, op het beginzinnetje na. Voor de ene helft was dat: ‘Misdaad is een virus’. Voor de andere: ‘Misdaad is een beest’. Daarna mochten de deelnemers stemmen over welke maatregelen de overheid moest nemen. ‘De beest-groep koos voor meer politie en strengere straffen. De virus-groep voor beter onderwijs en meer banen. Zo werkt een metafoor: de kennis van het brondomein (beest of virus) gebruiken we om na te denken over het doeldomein (misdaad). We projecteren onze associaties met het deel van de vergelijking dat we kennen op dat deel waar we weinig over weten. Een beest moet getemd, een virus is iets heel ergs in Afrika waartegen je je immuunsysteem moet sterken.’

Ook de Amerikaanse inlichtingendienst heeft begrepen hoe belangrijk metaforen zijn. Met het Metaphor Project heeft een tak van het Amerikaanse ministerie van Defensie een eigen programma om metafoor*gebruik in pakweg Farsi of Russisch te detecteren en te achterhalen welke mindset erachter zit. De onderzoekers weten dat heel wat morele denkbeelden zijn af te leiden uit metaforen. Zij zeggen dat het project inzicht geeft in de waarden en normen van bepaalde taalgebruikers, en dus inzicht in een andere cultuur.

In zijn boek haalt Geary nog een voorbeeld aan van de kracht van metaforen: ze sturen ons aankoopgedrag. ‘De Nasdaq klimt uit het dal, de Dow vecht zich een weg omhoog. Als het stijgt, gebruiken economen actieve termen. Gaat het slecht, dan stort de beurs in. De suggestie wordt gewekt dat niemand daar iets aan kan doen, dat de beurs passief ondergaat. Terwijl mensen geneigd zijn te denken dat een klimmende koers zal blijven stijgen. De actieve metafoor wekt de suggestie dat de aandelen een soort interne drijfkracht hebben.’


Verzet

‘Heb je het al een plek kunnen geven?’ Ik stel me voor dat er ergens een derdewereldland is waar de westerse mens al zijn besognes, tristesse en rouw als nucleair afval heeft begraven. Daar is die befaamde ‘plek’, waar mijn tenen van gaan krullen.

Metaforen kunnen naast begrip behoorlijk wat ergernis opwekken. Zo schreef wetenschapsjournalist Karel Knip in een column in NRC dat hij het tijd achtte voor ‘de oprichting van een Centraal Orgaan ter voorkoming en bestrijding van onnodige, onjuiste en ongewenste beeldspraak’.

De secretaris van het Orgaan zou gebruikers van misplaatste metaforen op de vingers tikken: ‘U gebruikte laatst het begrip communicerende vaten. Waarschijnlijk bedoelde u een waterbed, want het kenmerk van communicerende vaten is juist dat ze een gelijk vloeistofniveau hebben.’ Of: ‘Een splijtzwam is een ouderwets woord voor bacterie. De splijtzwam splijt zichzelf en niet iets anders.’ Of: ‘Een focus is een brandpunt. Je kunt niet steeds zwaarder de focus op iets leggen.’ En: ‘Weet u dat negatieve energie niet bestaat?’

Veel problematischer is het als metaforen niet alleen niet helpen om iets beter te begrijpen, maar ons ronduit in de war brengen of ontmoedigen.

‘In Groot-Brittannië is het woord “gevecht” geschrapt uit alle voorlichtingsbrochures over kanker’, vertelt Steen. ‘Daar is kanker geen strijd meer, maar een reis.’ *Susan Sontag beschreef in 1970 al de negatieve implicaties op patiënten van de ‘militaire retoriek’. Kate Granger, een dokter met kanker in een vergevorderd stadium, formuleerde het zo: ‘Ik kom terug om iedereen te vervloeken die zegt dat ik moedig gestreden heb, maar het gevecht heb verloren. Ik wil me niet mislukt voelen omdat ik er niet in geslaagd ben iets te veranderen dat buiten mijn controle lag. Ik weiger te geloven dat ik ga sterven omdat ik niet hard genoeg gevochten heb. Uiteindelijk is kanker ontstaan in mijn eigen lichaam, uit mijn eigen cellen. Dat te bevechten, zou gelijkstaan aan een oorlog voeren tegen mezelf.’

‘Metaforen zetten bepaalde aspecten in de verf en verbergen andere’, vertelt Steen. ‘Ze zijn potentieel misleidend en dus gevaarlijk.’ Hij gaat nu, met 750.000 euro en 5 academici, bestuderen of en hoe taalgebruikers zich kunnen verzetten tegen metaforen. Hun Resistance to Metaphor is geen Witte Brigade tegen beeldspraak in het algemeen, maar tegen ongewenste implicaties ervan. Eén van hun onderzoeksvragen: ‘Hoe kun je je als burger verzetten tegen een overheid die de maatschappij systematisch voorstelt als een markt, als je het daar niet mee eens bent?’

Ik stel Steen een experiment voor: één dag lang geen enkele metafoor gebruiken. ‘Onmogelijk’, zegt hij. Dat kan niemand.’ Metaforen komen in alle culturen voor. Maar ze zijn wel cultureel bepaald. Woede is haast overal warm. Bij ons komt de stoom uit onze oren, in de Sotho-talen hebben boze mensen ‘heet bloed’ door de aderen stromen, terwijl ze in Japan ‘kokende darmen’ hebben. Wij voelen vlinders in de buik, terwijl Chinezen een springend hert in het hart hebben. En terwijl Angelsaksen ‘I’m coming’ roepen tijdens een orgasme, sterven de Fransen ‘de kleine dood’. Het is een kwestie van komen en gaan.

Erik de Jong van Spinvis wil het alvast toch proberen. Hij schreef een schotschrift. ‘Ik verzet me tegen het vervangen van de prachtige werkelijkheid door gemakzuchtige, kortzichtige en onbetrouwbare beeldspraak. Stop de beeldspraak nu het nog kan. Metaforen verspreiden zich als de pest over het land van het vrije denken!’ Al is dat natuurlijk een metafoor.


DS Weekblad, 31-03-2018 (Ann-Sofie Dekeyser)