PDA

Bekijk de volledige versie : Stefan Hertmans - De bekeerlinge


Barst
2nd September 2016, 16:31
‘Ik kan nogal goed voor mijn eigen geluk zorgen’


Na het wereldwijde succes van Oorlog en terpentijn moet de nieuwe van Stefan Hertmans een van de hoogtepunten van het literaire najaar worden. In De bekeerlinge, het verhaal van een vluchtelinge uit de elfde eeuw, zijn zowat al zijn kleine fascinaties en grote obsessiesgeslopen. Een van zijn liefdes is die voor ‘de ruwe, onbehouwen streek’ in de Provence waar hij een tweede huis heeft. ‘Ik ben nergens gelukkiger dan hier.’


Middag in Monieux. Het is warm en windstil. Op de rots waartegen het dorp ligt aangeschurkt roert struik noch distel. Het zal duren tot het zwijgen van de cicaden de avond aankondigt, eer het dorp weer ontwaakt en achter de gesloten vensterluikjes toch mensen zullen blijken te wonen. Hier, in dit slapende dorp in de Vaucluse, trekt Stefan Hertmans zich al tweeëntwintig jaar geregeld terug om de rimpelingen in zijn innerlijke vijver glad te strijken. Om te lezen, te schrijven en pastis te drinken. ‘Ruik je dat?’ Hij wil mijn reukzin al prikkelen, maar ik krijg amper het panorama verwerkt dat zich vanop zijn terras voor mijn ogen ontrolt: de meedogenloos mooie vallei van Monieux. ‘Kijk’, hij wijst een verre tractor aan, ‘ginds wordt de laatste lavendel geoogst.’ Zomers lang, zo schrijft hij in De bekeerlinge, heeft hij hier nietsvermoedend zitten lezen en is hij gelukkiger geweest dan waar ook in het ondermaanse. ‘Nietsvermoedend.’ Wist hij veel dat duizend jaar geleden een jonge bekeerlinge en haar joodse man in dit dorp hun toevlucht vonden en hun lot met het zwaard beslecht zagen tijdens een gruwelijke pogrom.

Vanuit het raam van zijn werkkamer tweehoog in huis is het zicht nog hallucinanter. Maar ook binnen zie ik iets bijzonders: zijn grootvaders schrijftafeltje, met in de lade de cahiers die tot Oorlog en terpentijn hebben geleid. Hertmans’ monsterhit: 200.000 keer verkocht en van hier tot in Amerika met lof overladen. In diezelfde lade vond Hertmans ook nu weer het goud voor een roman: een lang ongelezen gelaten artikel uit 1969 van Norman Golb, vermaard specialist oude Hebreeuwse geschiedenis, getiteld ‘Monieux’. Veel onthult het niet over het tragische leven van Hamoutal, de bekeerlinge uit de titel, maar het volstond om bij Hertmans het verlangen aan te wakkeren deze afwezige vrouw weer aanwezig te maken. ‘Hoewel niet zo voorzien, is De bekeerlinge uitgedraaid op een roman à la Oorlog en terpentijn: ik jaag een schim na op basis van een document en schets tegelijkertijd een context van oorlog en ellende, van schoonheid en liefde.’ Aangezien we intussen bij Saint-Pierrekerk zijn aangekomen, het à la douceur et au recueillement uitnodigende beginpunt van onze literair toeristische tour van Monieux, stel ik voor te beginnen met de liefde.


Verboden liefdes

Meer bepaald met de in De bekeerlinge beschreven verboden liefde tussen een in het jaar onzes Heren 1070 in Rouen in een gecultiveerd christelijk gezin geboren meisje en een joodse jongeman uit Narbonne. Wanneer zij hem op haar achttiende aan de ingang van de jesjiva in Rouen opmerkt, heeft ze aan een fatale blik genoeg om in vuur en vlam te raken. Ze vlucht met hem en zet zo in een klap haar fortuin, goede naam én leven op het spel. Gesteld dat de christelijke ridders die door haar vader zijn uitgestuurd haar vatten, dan wacht David de doodstraf voor ontvoering, haar de brandstapel. ‘Ogen kunnen kussen’, schreef Hertmans in zijn gedicht ‘Waar ijs is’. Maar heeft de kus van Davids ogen haar niet vooral verblind? ‘Het bestaat dat je iemands blik vangt en denkt: Vade retro, Satanas! Kijk niet, want dan ben ik verloren. De Hongaarse filosoof Laszlo Földényi noemt zo’n instant dodelijke oogopslag de zilverblik: een moment waarop je in opperste autonomie beslist je autonomie op te geven. “Het is mijn grootste vrijheid om in gevangenschap te gaan”, zegt Hamoutal. Zij is niet blind. Zij laat zich juist met de ogen open meeslepen in de roes.’

Hertmans’ oeuvre kent veel verboden liefdes, dat kan geen toeval zijn? ‘Ik weet wat het is, ja, om familie en vrienden te verliezen omdat je kiest voor een vrouw van wie zij vinden dat het niet kan. Maar hoe pijnlijk en ingewikkeld sommige van mijn romantische strapatsen ook waren, ik heb van weinige spijt. Grote liefdes waarin zowel het fysieke als het transgressieve aanwezig is, worden deel van je leven. Ik ken geen grotere transgressie dan de liefde. Anders dan bij egoïsme waarin je in de ander jezelf probeert te vinden, gaat het bij overrompelende liefde om het graag zien van het vreemde in de ander. In De bekeerlinge breng ik overigens ook hommage aan mijn vrouw, want zonder haar had ik hier geen tweede thuis gehad. Zoiets doe je niet alleen. It takes two to tango. Je moet samen in die droom geloven. Samen van een ruïne een huis willen maken. Tijdens de zomer van 1995 stond mijn toen vijfentwintigjarige geliefde hier aan de betonnière te werken als sensatie van het dorp, terwijl ik de pannen van het dak haalde.’ Hertmans was zeg maar even verliefd én op de dool, even bekeerd én verketterd als Hamoutal toen hij in Monieux ‘een toevluchtsoord’ vond.


Wraak en wederwraak

Van de kerk wandelen we naar het hoger gelegen Moniou: het middeleeuwse dorp waarvan nog ruïnes zichtbaar zijn die Hertmans, dankzij de monnikenijver waarmee hij zich in de elfde eeuw heeft verdiept, kan lezen. Hij wijst de twee ingangen aan die naar de christelijke en de joodse wijk moeten hebben geleid, het huis met de romaanse boog die (gezien de stutbalk in het midden) uit Hamoutals tijd moet stammen en de ruimte die (gezien de oppervlakte van het perceel) een synagoge moet zijn geweest. ‘Kijk, hier leidt een trapje naar een hoger gelegen plek – de vrouwengalerij – en op de etage bevindt zich een bad mét zitbankje: hier bevond zich de mikwe... Hier daalde Hamoutal af in het rituele bad na de menstruatie.’ Hertmans’ interpretatie van de restanten is zo aannemelijk dat zelfs de inmiddels zesentachtigjarige Norman Golb er hem onlangs in een artikel voor heeft bedankt. ‘Ik ben nu een voetnoot in de millennium oude Hebreeuwse geschiedenis...’ Mijn glimlachende gids en ik verlaten de synagoge en klimmen tot bij de rotsholte waarin Hamoutal vermoedelijk geschuild heeft toen in 1096 Monieux bezoek kreeg van een meute kruisvaarders – helaas niet om van het mooie uitzicht te genieten.

Hamoutal leefde in een heftige tijd, die beangstigend veel op de onze gelijkt. ‘De in deze streken eeuwen in stand gehouden godsdienstvrede tussen christenen en joden verbrokkelde in Hamoutals tijd tot intolerantie en haat. Wat opstandjes hier en kettermoorden daar bubbelden op als lava en deden de temperatuur globaal stijgen. Vandaag zien we mensen haat spuien op de sociale media en zich op hun democratisch recht beroepen om de ander bijvoorbeeld een geitenneuker te noemen. Zulke beledigingen zijn geen democratie, zij luiden het einde van de beschaafde samenleving in.’ Ook de destijds door paus Urbanus II ontketende ‘heilige oorlog’ klinkt als een generale repetitie voor de huidige jihad. ‘Urbanus II riep op tot de Eerste Kruistocht om Jeruzalem te heroveren en beloofde zijn volgers eeuwige aflaat voor hun zonden als ze de vijanden van Christus konden verslaan – daarmee werden ook de joden bedoeld. Aflaat verkrijgen door moord. Dezelfde absurditeit zie je bij de strijders van IS: je snijdt onschuldige mensen de keel over en vindt dat je daarvoor de hemel verdient. Dat wrede spelletje van wraak en wederwraak tussen de godsdiensten is eigenlijk al duizend jaar bezig.’

‘Het doet me denken aan iets wat de oude Walschap – destijds verguisd door de kerk omdat hij zich van het geloof had losgemaakt – dertig jaar geleden in een televisie-interview met Fons Rademakers zei: “Geloof is een ziekte in de geest, meneer Rademakers.” Walschap doelde op het moment waarop het geloof in zijn duisternis kantelt, van zonzijde in nachtzijde. Het geloof heeft tot sublieme dingen geleid, zeker, maar evenzeer tot gruwel en brandstapel. Niets heeft de mensen zo schizofreen gemaakt, zo getraind om het gruwelijke en het heilige bijeen te brengen, als religie. De Arabische cultuur, die trouwens ook vol schoonheid zit, bevindt zich nu volop in zo’n fascistische crisis van offers, bekeringsdrang en haat jegens “ongelovigen”. Dat is bijzonder verscheurend voor gematigde moslims; hun cultuur zit opnieuw in een overgangsfase. Maar dat geldt net zo goed voor onze cultuur, die zichzelf moet heruitvinden. Juist daarom heb ik voor een transgressief personage gekozen. Hamoutal is als een transseksueel in de jaren vijftig van de vorige eeuw: ze wil van de ene zone naar de andere terwijl dat in haar tijd ondenkbaar was. Maar ze doet het, gestuwd door de liefde.’


De edele indiaan

Terwijl we nog wat klimmen, schetst mijn onvermoeibare gids de hele middeleeuwse dorpsplattegrond. Hij wijst ook tijm en marjolein aan: ‘kruiden die Hamoutal kwam plukken’. Ik probeer me de angst voor te stellen die haar om het hart moet zijn geslagen toen ze, even opkijkend van haar werk, in de vallei een leger van kruisvaarders – ‘een zilveren slang’ – haar dorp zag naderen. Heeft zij voorvoeld dat hun verwoestende doortocht haar opnieuw tot vluchtelinge zou veroordelen, ditmaal levenslang? ‘Deze roman moest bovenal een oefening in empathie zijn: ik wilde die vrouw aanraken om te voelen wat ze moet hebben doorstaan. Wat natuurlijk even onmogelijk is als trachten je voor te stellen wat een vluchteling vandaag doormaakt. Ook Hamoutals pijn is te afgrondelijk om na te voelen. Vandaar dat ik je af en toe bij haar weghaal, opdat je nooit de valse indruk zou krijgen dat je haar ten volle begrijpt. Ook ik kon alleen maar proberen om me haar leven filmisch voor de geest te halen via historisch gefundeerde gissingen: na heel veel gelezen te hebben kan ik zo ongeveer vermoeden hoe het met haar is gegaan.’

Hertmans is haar ook letterlijk achterna gereisd, als een geheimen ontraadselende tijdreiziger. Het boek bulkt van de verwijzingen naar de tijd, tot de laatste regel toe: ‘De wereld tolt, maar als je even je adem inhoudt, staat hij stil.’ Hoopt hij de tijd te bevriezen? ‘In Oorlog en terpentijn schreef ik dat plekken niet alleen ruimte zijn maar ook tijd. Als we dus met een teletijdmachine duizend jaar terug zouden kunnen gaan, zouden we Hamoutal hier zien lopen. Het is naïef om zoiets te denken, maar een schrijver moet naïef zijn, wil hij zich durven verplaatsen. Mijn grootvader noemde deze naïviteit “de edele indiaan” in ons, omdat het ons toelaat open, heftig en risicovol in het leven te staan. Ik heb me lang verzet tegen de idee van een historische roman – ik ben tenslotte geen Marguerite Yourcenar – maar later bedacht ik dat ook Boon, Thomas Mann en Sebald op latere leeftijd het verlangen voelden om een groot historisch fresco uit te tekenen. Zelfs Hölderlin, mijn figure phare, durfde in het ravijn van de tijd te springen; terug naar de Griekse tragedie. Laten we naïviteit dus herwaarderen als het afwerpen van waanwijsheden, als tegenhanger van de hysterische cool die zoveel mensen gijzelt.’


Een tweede, zuiverder leven

Onder ons komt Monieux tot leven. Ik overdrijf: ik tel enkele gasten op het terras van het enige restaurant dat Monieux rijk is. ‘Ken je die regel van Paul van Ostaijen: “De bar is leeg en vol mensen”? Ik vind dat herkenbaar. Ook mij overvalt eenzaamheid vooral in de stad, tussen de mensen. Hier heb ik daar geen last van. Ik ben graag alleen. Ik kook voor mezelf, pak daarna mijn stoeltje, ga boven in de rotsen zitten lezen en zie de zon langzaam over de vallei schuiven. Ik kan nogal goed voor mijn eigen geluk zorgen.’ Misschien helpt zo’n succes als Oorlog en terpentijn ook wel om gelukkig te zijn? ‘Het contact met lezers de afgelopen drie jaar was overweldigend. Hen te ontmoeten en te horen welke heftige ervaring mijn boek bij hen heeft losgemaakt, heeft me goed gedaan. Meer nog, het heeft me met mezelf en mijn achtergrond verzoend. Door te bekennen waar ik vandaan kom, is die breuk met mijn kinderjaren verdwenen. Vroeger verzette ik me heel fel: lange haren, joints smoren, alles achterlaten, alle radicale theorieën over kunst achterna lopen. Dat tegenwringen zit blijkbaar in mij. Nu ik die afkomst heb aanvaard, is er iets in mij veranderd. Het heeft me vooral rustiger gemaakt. Wil je een pastis of een glaasje rosé?’ Hij heeft de afdaling al ingezet.

Oorlog en terpentijn heeft Hertmans ook bevrijd van het stigma dat hij een schrijver van ‘onleesbare essays en cryptische gedichten’ zou zijn. Toch is De bekeerlinge geen toegeving geworden: zijn encyclopedische eruditie zit als een watermerk in de roman. ‘Studie is voor mij de gist van het leven. Ik heb dat intellectueel plezier nodig. Mijn essays zijn overigens voortgevloeid uit het lesgeven, dat ik altijd als een daad van generositeit heb beschouwd. Ik probeerde dingen uit en zat er niet mee om na een uur kunstfilosofie tegen mijn studenten te zeggen dat ik op een fout spoor zat en moest herbeginnen. Daarom verraste het mij als jonge schrijver zeer, toen men mij in de pers pedanterie verweet. Je studeert, brengt die kennis met enthousiasme over in je werk, om dan te moeten lezen dat je dat doet om je interessant te maken. In de Duitse, Engelse en Franse literatuur is dit verwijt ondenkbaar. Bij veel mensen hier te lande leeft nog steeds het idee dat wie zich intellectueel engageert, niet in het volle leven staat. Dat is eigenlijk zeer naïef.’ Hertmans is op zijn vijfenzestigste duidelijk nog altijd heel fel. Hij is het tegenwringen nog niet verleerd. Vooraleer we definitief voor het terras en de pastis kiezen, kijken we nog een keer uit over het landschap waarin de tijd lijkt stil te staan. ‘Door De bekeerlinge te schrijven heb ik mijn passie voor deze ruwe streek – dit is hier niet de basse Provence van wijngaarden en zwembaden, hè – een vorm gegeven. Hamoutal werd de focus van mijn liefde voor dit schrale, armoedige land waar ’s winters de stenen uit de grond vriezen en de stilte in je oren piept. Ik had haar nooit zo kunnen beschrijven als ik me hier niet zo diep geworteld zou voelen in dit eenvoudige leven. Hier leef ik een tweede, zuiverder leven: een leven van de simple bare necessities.’ We bereiken het dorp en het voelt, zoals Hertmans het beschrijft in De bekeerlinge, ‘alsof we uit een ver verloren tijd zomaar weer in de tegenwoordige tijd stappen’.


DS, 02-09-2016 (Jelle Van Riet)