PDA

Bekijk de volledige versie : ‘Het zijn geen terroristen, maar massamoordenaars’


Barst
13th August 2016, 00:19
‘Het zijn geen terroristen, maar massamoordenaars’


IS is géén terreurorganisatie. Profielen opstellen van terroristen? Heeft geen enkele zin. En: media moeten een publicatieverbod krijgen. De Franse psychiater en antropoloog Richard Rechtman zet alle ideeën over terrorismebestrijding op hun kop.


‘We maken een denkfout. We behandelen de plegers van aanslagen als terroristen, maar dat zijn ze niet’, zegt psychiater en antropoloog Richard Rechtman. ’Wat IS aan het doen is, in het Midden-Oosten en ook bij ons in het Westen, is het massaal uitmoorden van mensen. Van ongelovigen, van zogenaamde onzuivere moslims. En daar gaan wij in de fout. Politici en media denken dat we te maken hebben met terrorisme. En op basis daarvan bedenken we hoe we ze aanpakken. Maar IS is geen terreurorganisatie. Kijk naar hun werkwijze. Je kunt IS vergelijken met de Rode Khmer in Cambodja, met Servische nationalisten tijdens de Joegoslavië-oorlog, met de nazi’s. Ze hebben allemaal dezelfde modus operandi: snel veel slachtoffers maken zonder onderscheid van ras, leeftijd, geslacht of religie. Aan de lopende band worden mensen uitgeroeid, in Mosoel en Raqqa, in Brussel en Parijs. Mannen, vrouwen, onschuldige mensen die zich niet kunnen verdedigen. IS is als een moorddadig bewind dat zich schuldig maakt aan massamoord.’

Richard Rechtman formuleert langzaam, weegt zijn woorden, maar is uitermate stellig. Omdat we over IS de verkeerde diagnose stellen, zijn we niet in staat tot een goede aanpak.

Rechtman is in Frankrijk een vooraanstaand psychiater en antropoloog, werkzaam aan het prestigieuze sociaalwetenschappelijk instituut EHESS in Parijs. Hij geldt al decennia als kenner bij uitstek van de Rode Khmer en genocide. De afgelopen jaren richtte hij zich in toenemende mate op terrorisme en fundamentalisme. Door rechters en Franse inlichtingendiensten wordt hij, sinds de aanslag op Charlie Hebdo, geraadpleegd over geradicaliseerde jongeren en jihadisten die terugkeren uit Irak en Syrië.


Terroristen, zegt Rechtman, richten zich op symbolen.

De IRA, de RAF, zelfs de Basken: slachtoffers werden gedood omdat ze ‘symbool’ stonden voor iets waar de terreurgroep zich tegen verzette. Rechtman: ‘IS richt zich niet op symbolen. Het enige dat telt is: zo veel mogelijk slachtoffers maken. Het aantal telt, niet het symbool.’


Maar Charlie Hebdo dan, bekend wegens z’n Mohammedcartoons? En de priester van wie in een katholieke kerk de keel werd doorgesneden? Dat zijn toch symbolische doelwitten?

‘Dat is onze interpretatie. We willen graag geloven dat het symbolische doelen zijn. Bij de aanslagen in Brussel en die van 13 november in Parijs was het al veel minder duidelijk. Maar elke keer is de toegepaste methode wel dezelfde: zo makkelijk en zo snel mogelijk zo veel mogelijk mensen vermoorden. Alleen weet IS dat er enorme publiciteit en ophef volgt als ze speciale doelwitten kiezen. De priester was geen “symbool”, de priester was een “middel” in de oorlog die IS voert. Een keel doorsnijden in een kerk zorgt voor enorme commotie, enorme verontwaardiging en enorme aandacht in de media.’


Als we het werk van IS zien als massamoord en niet meer als terrorisme, wat helpt ons dat? Wat is het verschil?

‘Allereerst kunnen we stoppen met het debat over de sociale en psychologische achtergrond van de daders. Alle regimes van massamoordenaars rekruteren mensen aan de rand van de samenleving. Maar is die achtergrond van een dader, het verleden van een persoon, de verklaring voor die moorden? Ik denk het helemaal niet. Als dat zo was, hadden we het nazisme kunnen stoppen door ons te verdiepen in de psyche van de moordenaars toen.’

‘De vraag is: sluiten marginale mensen zich aan bij een groep als IS omdát ze marginaal zijn? Of heeft een groep als IS gewoon aantrekkingskracht op sommige mensen die marginaal zijn? Ik denk het laatste. En dat is een extreem belangrijke vraag, want het antwoord is bepalend voor onze aanpak van IS: kijken we naar de plegers van aanslagen of naar de organisatie die er achter zit? Beleidsmakers concentreren zich nu enorm op mensen die kunnen radicaliseren. Maar van alle mensen die bijvoorbeeld naar Syrië vertrekken, zal een heel groot deel nooit als moordenaar terugkeren. Het is alsof je een enorm visnet uitgooit om zo veel mogelijk te vangen, terwijl er maar een paar vissen gevaarlijk zijn. En juist de gevaarlijkste vissen zullen proberen door de mazen van het net te glippen.’


In zowat alle westerse media verschijnen bij elke aanslag opnieuw grote daderprofielen. We willen weten wat de achtergrond is, waar hij of zij vandaan komt, wat hem of haar gedreven heeft. Heeft dat geen zin?

‘Ik denk het niet. Ik bestudeer al meer dan 30 jaar massamoorden. En telkens weer blijkt dat de beweegredenen van mensen enorm uiteenlopen. Mensen met allerlei sociale en psychologische achtergronden doen het en zijn er – helaas, moet ik zeggen – ook toe in staat. Voor de een is het gewoon een job, de ander ontleent er zijn bestaansrecht aan. De ene denkt dat hij geen andere keus heeft dan moorden, de andere weet helemaal niet goed waarom hij moordt. Als je nieuwe moorden wilt voorkomen, heeft het geen enkele zin om je op het profiel van plegers van aanslagen blind te staren.’


En toch willen wij graag weten wie het was, wat de achtergrond was, waar de dader vandaan kwam…

‘Dat heeft met onze samenleving te maken. Na twee wereldoorlogen zeiden we: zoiets kan en mag niet nog eens gebeuren. Maar het gebeurde wel opnieuw, in Servië, in Rwanda. Daarom willen we graag geloven dat het het werk is van een gestoorde gek. Maar die zogenaamde gekken zijn meestal gewoon producten van onze samenleving, en leefden gewoon samen met zogenaamd normale mensen.’

‘Dat is geen prettige boodschap, maar dat moeten we wel erkennen. Wij denken heel vaak: als we maar begrijpen waaróm iemand het doet, dan kunnen we het een volgende keer voorkomen.’

‘Zo gemakkelijk is het niet. We kunnen wel allemaal roepen dat de moordenaar van die priester of die schutter bij een caféterras jeugdproblemen had, dat hij uit een achterstandswijk kwam. Maar: dat geldt voor héél veel mensen. Uit alle onderzoek blijkt dat het geen verklarende factor is: de kans dat je wanneer je opgroeit in een achterstandswijk en jeugdproblemen hebt, een moordenaar wordt, is extreem klein.’’


Door te focussen op daders vergissen we ons in de vijand?

’Ja, we vergissen ons. IS wil in westerse landen verdeeldheid zaaien. Moslims en niet-moslims tegen elkaar opzetten. Islamhaat aanwakkeren. Dat doen ze door aanslagen te plegen die zo veel mogelijk ophef veroorzaken in onze westerse media. Daarom is de organisatie onze echte vijand. We moeten kijken naar wat de opdrachtgever van de aanslagen in Brussel en Parijs wil, niet naar degenen die ze uitvoeren.’


Wat moet in die optiek het antiterreurbeleid zijn?

‘Ons verzetten. We moeten zorgen dat IS zijn doel – het zaaien van verdeeldheid – niet bereikt. We moeten de propaganda van IS tegengaan: we moeten de angstgevoelens niet versterken, zoals sommige politici nu doen met heel radicale voorstellen. En we moeten in de pers geen helden maken van de plegers van aanslagen, met foto’s en verhalen over hun achtergrond.’


Sommige Franse media zijn al terughoudend: ze noemen soms geen namen van daders meer of laten geen foto’s meer zien.

‘Ik vind dat we verder moeten gaan. Informatie over daders van aanslagen moet staatsgeheim worden. Er moet een wettelijk verbod komen op het publiceren van namen, van de identiteit en van de achtergrond van daders van aanslagen. We moeten voorkomen dat deze mensen op een voetstuk worden geplaatst door ze aandacht te geven. Want dat kan fragiele mensen overhalen om ook in actie te komen – en dat is precies de bedoeling van IS.’

‘Kijk hoeveel aandacht de dader van de aanslag in Nice kreeg. Mensen op straat noemden hem zelfs bij zijn voornaam. Een moordenaar krijg dus extreme publiciteit met een wanstaltige actie. Daarmee geef je zo’n dader voor bepaalde mensen een heldenstatus. Bij die mensen slaat de fantasie op hol. U en ik denken misschien dat die dader in de pers wordt omschreven als een monster, maar voor mensen die er vatbaar voor zijn, is zo’n man een held. En hoe meer we de dader afschilderen als “het kwaad”, hoe meer hij voor die ander “de held” wordt.’


Dus zwijgen is in dit geval goud?

‘Mensen die dit soort daden willen plegen, zoeken publiciteit. Ze zijn op zoek naar dat ene moment van “glorie”. Wij moeten duidelijk maken dat ze dat niet krijgen. Die mensen moeten weten dat ze compleet anoniem zullen sterven, dat ze helemaal niets voorstellen, dat ze niets betekend hebben. Dát is het antwoord op de propaganda van IS. Mensen mogen op geen enkele manier het idee hebben een held te worden na anderen te hebben gedood. Zoals journalisten hun bronnen geheimhouden, zo moet de samenleving nu sommige informatie gebeimhouden. En individuen die op sociale media toch daderinformatie verspreiden moeten ook vervolgd worden. Zij die sterven voor IS, zullen net zo eenzaam sterven als ze waren tijdens hun leven. Ik kan me zelfs voorstellen dat we ze weigeren te begraven. Dat zou de ultieme menselijke nietigverklaring zijn.”


Dat is beknotting van de persvrijheid in onze westerse democratie. Als we daartoe overgaan wrijft IS zich in de handen van tevredenheid, lijkt me.

’Natuurlijk wordt onze persvrijheid er mee beperkt. Maar dat is maar een kleine concessie om erger te voorkomen, vind ik. Kijk, ik pleit echt niet voor het instellen van een Frans Guantánamo. We moeten juist zorgen dat een Frans Guantánamo niet nodig zal zijn.’


DS, 09-08-2016 (Frank Renout)