PDA

Bekijk de volledige versie : 'Praktische' ethiek


Barst
17th January 2006, 18:06
De praktijk bepaalt of waarden nog voldoen

door Peter Henk Steenhuis

John Dewey: Een inleiding tot zijn filosofie. Louis Logister (red), uitgeverij Damon Budel, ISBN 9055736546, 16, 90 euro, 160 blz.


Volgens filosoof John Dewey moeten we ons handelen niet baseren op idealen, maar op pragmatisme. De belangstelling voor zijn werk neemt toe.
In de jaren twintig was de Amerikaanse filosoof John Dewey (1859-1952) de stem van Amerika. Logica, ethiek, antropologie, pedagogiek, politiek – er is haast geen onderwerp te verzinnen waarover hij niet gesproken en geschreven heeft. Met gezag. Op zijn negentigste verjaardag, toen zijn achttienduizend pagina’s tellende oeuvre zo’n beetje voltooid was, kwamen beroemdheden als Dwight D. Eisenhower hem de hand schudden. Na zijn dood raakte Dewey in de vergetelheid, totdat de filosoof Richard Rorty hem halverwege de jaren tachtig uitriep tot een van de drie belangrijkste filosofen van de twintigste eeuw.


Volgens Dewey is de waarde van morele begrippen dat ze ons behulpzaam zijn bij het vormgeven van een wenselijke wereld. We moeten ons handelen niet baseren op hoogdravende, altijd geldende idealen, maar aanpassen aan de telkens veranderende werkelijkheid. Hij was geen idealist maar een pragmaticus. Toen na de val van de muur de laatste idealen gesneuveld leken, was het tijd Dewey’s werk opnieuw ter hand te nemen. Geen wonder dat in Amerika de laatste tien jaar vier intellectuele, en één gewone biografie verschenen.

„In Nederland is Dewey tamelijk onbekend,” zegt Lieke van der Scheer, medeauteur van het onlangs verschenen boek ’John Dewey; een inleiding tot zijn filosofie’. „Maar bijvoorbeeld in de pedagogiek, in het studiehuis, en het probleemgestuurd onderwijs is zijn gedachtegoed wijd verspreid. Alleen koppelt men er de naam Dewey niet altijd aan.”

Van der Scheer schrijft in deze inleiding over de ethiekopvatting van Dewey. Die is met name relevant wanneer een gewoontemoraal, waarbij morele waarden uit een traditie zijn overgeleverd, niet meer vanzelfsprekend en naar tevredenheid functioneert. Dewey’s pragmatische ethiek is erop gericht te onderzoeken met welk doel bepaalde deugden, principes, morele regels ooit ontwikkeld zijn en te bepalen of ze in een nieuwe concrete situatie nog zinnig zijn, of dat we andere deugden en principes nodig hebben om andere idealen te kunnen verwerkelijken.

Wat bedoelt hij hiermee? Van der Scheer haalt in haar essay de discussie over het klonen van mensen aan. Elk ziekenhuis heeft een medisch- ethische commissie en bij ieder nieuw technologisch snufje wordt de vraag gesteld: ’Mag alles wat kan?’ Vervolgens begint men te wikken en te wegen. Maar bij iets als klonen is het de vraag of de weegschaal van te voren niet al is doorgeslagen naar ’nee’, omdat onze morele intuïtie zegt dat klonen een stap te ver gaat. Het blijkt erg lastig er rationele, coherente en consistente argumenten voor te verzinnen. Een merkwaardige gang van zaken, schrijft Van der Scheer, want het lijkt of de conclusie van de redenering van tevoren vaststaat en er achteraf redenen en argumenten worden gezocht die de conclusie ondersteunen. „In iedere andere tak van wetenschap zou dat worden beschouwd als frauduleus, of anderszins ondeugdelijk onderzoek.”

Gewoonlijk gaat men in de ethiek uit van een onveranderlijke werkelijkheid, waarbij onveranderlijke morele richtlijnen passen. Problemen ontstaan pas als de opvattingen over die werkelijkheid gaan verschuiven. In zijn ’Reconstruction in Philosophy’ (1920) geeft Dewey een mooi voorbeeld van die noodzakelijke aanpassingen. In het oude Griekenland stond voor iedereen vast wat een deugdzame vrouw was, wie slaaf was, wie koning, en hoe zij zich behoorden te gedragen. Maar toen men tijdens de Perzische oorlogen in aanraking kwam met andere culturen, verloren die tradities hun vanzelfsprekendheid. Dat leidde tot de geboorte van de ethiek zoals die ontwikkeld werd door Socrates, Plato en Aristoteles.

Ook wij moeten, schrijft Dewey, ’ruimte creëren voor een veelheid van veranderende, bewegende, geïndividualiseerde doelen’. Dus geen vaststaande ethische richtlijnen omdat wij intuïtief voelen dat klonen niet mag, maar ethiek opvatten als een activiteit, als ’een zoektocht naar wat nastrevenswaardig is.’

„Neem het nieuwe zorgstelsel”, zegt Van der Scheer. „Door dure technische ontwikkelingen en toename van het aantal patiënten bleek het oude stelsel niet meer te financieren. Daarom kwam minister Hoogervorst met zijn plan om de ziektekostenverzekering anders te organiseren. Aan de daaropvolgende landelijk gevoerde discussies namen ook studenten deel. ’Wij zijn jong,’ zo stelden zij, ’wij zijn nog niet van plan binnenkort gebruik te maken van de kraamzorg, zijn weinig ziek, en als we ziek zijn komen we zelden in een ziekenhuis terecht. Daarom willen wij een ziektekostenverzekering die ons weinig kost.’ De politiek reageerde verbolgen. ’Als studenten die goedkope verzekering krijgen omdat ze minder vaak ziek zijn, laten we de inkomenssolidariteit los’, meende de SP.”

„Het solidariteitsbeginsel was belangrijk in het oude ziekenfondsstelsel. Zolang men het erover eens is dat dit beginsel centraal moet staan, is het voldoende als men zich op dit beginsel beroept.

Maar, zo zou Dewey zeggen, als we in een situatie zijn dat we het daar niet over eens zijn, functioneert dat beginsel niet meer als legitimatie. Er zijn problemen met het oude zorgstelsel: te veel versnipperde regelingen en explosief stijgende kosten. De primaire pragmatisch-ethische vraag is welke werkelijkheid je wilt vormgeven.

Een antwoord is bijvoorbeeld: voldoende zorg voor iedereen en zodanig georganiseerd dat de zorg betaalbaar blijft voor de samenleving. Vervolgens denk je na hoe je dat kunt bereiken. Het solidariteitsbeginsel is daarbij geen doel, maar een middel dat al dan niet behulpzaam kan zijn die gewenste werkelijkheid tot stand te brengen.

Omdat een pragmatische ethiek niet werkt met vastliggende beginselen is het belangrijk dat burgers vaardigheden ontwikkelen waarmee situaties beter geanalyseerd kunnen worden. Het gaat er in de analyse om te ontdekken wat er goed zou kunnen zijn én om te bepalen hoe we dat goede zouden kunnen bereiken.”

Volgens Dewey zijn morele oordelen feilbaar en gelden ze slechts tijdelijk. Hij gaat zelfs zo ver te beweren dat alleen die morele oordelen zinvol zijn die uit de dagelijkse werkelijkheid voortkomen, en er ook weer aan kunnen worden aangepast.

„Een mooi voorbeeld daarvan zie je in de psychiatrie,” zegt Van der Scheer. „Het recht op autonomie is in de Nederlandse gezondheidszorg heel belangrijk geworden. Dokters moesten het niet alleen voor het zeggen hebben, uiteindelijk draaide de zorg immers om het leven van de patiënt. Autonomie werd zo’n belangrijk recht dat uiteindelijk de Wet Bijzondere Opnemingen Psychiatrische Ziekenhuizen (BOPZ) werd aangenomen. Die moest ervoor zorgen dat patiënten beter beschermd zouden zijn tegen gedwongen opname.”

„Vanuit de ethiek van Dewey kun je nu zeggen: omdat autonomie tegenwoordig een belangrijke waarde is, is het een probleem dat mensen gedwongen kunnen worden zich te laten opnemen. De BOPZ is een instrument dat dit probleem kan verhelpen. Ethisch lijkt het juist deze wet in te voeren.”

Nu komen we op een belangrijk punt in Dewey’s ethiek, want zo’n ethische stellingname is te controleren en eventueel te verwerpen. „Wat blijkt namelijk? De BOPZ leidt soms tot ellendige situaties, die te voorkomen zijn als patiënten even zouden kunnen worden opgenomen. Alleen dat gaat bijna niet meer. Nu zeggen we dat de autonomie ’te ver is doorgeschoten’. We moeten dus opnieuw gaan zoeken naar wat nastrevenswaardig is. Zo zie je dat het recht op autonomie eerst bevochten moet worden, dan een vanzelfsprekendheid lijkt te zijn, en vervolgens opnieuw ter discussie komt te staan.”

„Ik vergelijk de ethiek van Dewey wel eens met de muziekpraktijk. Er zijn musici die beweren dat het het beste is om werken van Bach en Mozart met historische instrumenten uit te voeren. Waarom? Omdat Bach alleen deze instrumenten tot zijn beschikking had. Het lijkt me niet zinvol het instrument op deze manier centraal te stellen, het moet niet het instrument zijn dat bepaalt hoe de muziek moet klinken. Het gaat om de muziek, en als je nu instrumenten hebt die de muziek beter laten klinken, moet je die gebruiken. Zo is het ook met de ethiek: niet de theoretische normen en waarden bepalen of de praktijk goed is, maar de praktijk geeft aan of de normen en waarden voldoen om die werkelijkheid vorm te geven die als wenselijk wordt beschouwd.”


Trouw, 16-01-2006