PDA

Bekijk de volledige versie : KERSTESSAY (3). De herinnering in beelden


Barst
28th December 2005, 11:22
KERSTESSAY (3). De herinnering in beelden

Luc Huyse is emeritus hoogleraar sociologie aan de KU Leuven. Van hem verschijnt in 2006 bij uitgeverij Van Halewyck een boek over de omgang met een pijnlijk verleden.


In de twintigste eeuw zijn heel wat totalitaire regimes van het toneel verdwenen. Telkens weer rees de vraag wat er met de kwellende nalatenschap moest gebeuren. Die problematiek is de laatste 25 jaar sterk toegenomen: het moment is duidelijk gekomen om te praten over schuld en boete. Maar op welke manier? Vandaag: de invloed van de fotografie.


HET moet 1946 of 1947 geweest zijn. Was het in een krant (Het Volk) of in een weekblad (De Zweep) ? Ik was negen, tien jaar en zag foto's over Buchenwald, het concentratiekamp. Die beelden hebben me de rest van mijn kindertijd achtervolgd. Er is, nu nog, de herinnering aan nachtmerries, aan fantaseren over de terugkeer van wat daar was gebeurd. Blijkbaar toonden de foto's me een werkelijkheid die veel werkelijker was dan wat de grimmige sprookjes over Klein Duimpje of Hans en Grietje me suggereerden.

Susan Sontag vertelt in haar On Photography (1977) dat haar leven in twee fasen uiteenvalt: vóór haar allereerste confrontatie met beelden van de Holocaust en erna. ,,Toen ik naar die foto's keek'', schrijft ze, ,,ging er iets kapot in mij. Er overviel mij een ongeneeslijke droefheid." Wat hebben foto's over wreedheden dat woorden niet hebben? Waarom is een beeld een beter vaccin tegen de vergeetziekte dan een verhaal?

Neurologen zullen daar wel een passende verklaring voor hebben. Maar hebben zij ook een uitleg voor de opmars van het beeld in onze herinnering? In Kijken naar de pijn van anderen (2003) schrijft Sontag: ,,Zich iets herinneren betekent steeds vaker dat men zich een foto voor de geest kan halen, in plaats van een verhaal.'' En wat later, in The New York Times (23 mei 2004): ,,The Western memory museum is now mostly a visual one." (Het geheugenmuseum van het Westen is nu overwegend gevuld met visuele objecten.)

Dat één foto meer zegt dan duizend woorden is een uitspraak die vóór de Tweede Wereldoorlog zelden te horen is geweest. Ook krantenredacties geloofden niet in de superieure kracht van het beeld. Daarin is op brutale wijze verandering gekomen bij de bevrijding van de Duitse concentratiekampen. Barbie Zelizer beschrijft in Remembering to Forget: Holocaust Memory through the Camera's Eye (1998) hoe meereizende journalisten lieten weten dat hun pen tekortschoot, dat de gruweldaden niet met een verhaal te beschrijven waren, dat het woord nu aan de fotografen was. Met de oorlog in Vietnam is er nog een stap verder gezet. Het door napalm verbrande meisje, de executie van een Vietcong-aanhanger midden op een straat in Saigon, de laatste vluchthelikopter op het dak van de Amerikaanse ambassade: het zijn foto's die in het Westen de status van onuitwisbare icoon verworven hebben. Zo herinneren we ons die oorlog. Je zult trouwens zien, zegt Susan Sontag in De Standaard (29 mei 2004) dat mensen overal ter wereld de inval in Irak zullen associëren met de beelden van de gefolterde Irakezen in de gevangenis van Abu Ghraib.

Zijn er geen foto's van wreedheden, dan is er ook bitter weinig herinnering in de buitenwereld, laat staan reflectie. In de loop van het jaar 1905 heeft Duitsland in Namibië, toen zijn kolonie, een opstand van het Hererovolk bloedig onderdrukt. Om en rond de 60.000 mannen, vrouwen en kinderen zijn toen gedood. Beeldmateriaal is schaars. Zelfs het staatsmuseum in Windhoek, de hoofdstad, toont meer foto's over de zegevierende Schutztruppe dan over hun slachtoffers. Dit was de eerste genocide van de twintigste eeuw, maar wie maalt erom? Dichter bij ons is er de haast volledige afwezigheid van foto's over de meedogenloze disciplinering van de inlandse bevolking in de Congolese rubberplantages. Het Afrikamuseum in Tervuren liet dit jaar enkele beelden zien van zwarten met afgehakte handen. Het bekijken ervan zal vele bezoekers van de tentoonstelling een postume schok gegeven hebben, want ' Het geheugen van Congo, de koloniale tijd' (de titel van de tentoonstelling) zit vol gaten.

Truth and Lies (2001) is een fotoboek van Jillian Edelstein over de Zuid-Afrikaanse Waarheidscommissie. Zij portretteert, in de marge van de openbare hearings , daders op zoek naar amnestie en slachtoffers op zoek naar erkenning. Die beelden, schrijft Michael Ignatieff in zijn inleiding, laten de werkelijkheid zien achter abstracte begrippen als gerechtigheid, waarheid en verzoening. Zo moeten we ons in de toekomst, vindt hij, deze worsteling met het apartheidsverleden herinneren.

Ik kijk even door zijn ogen naar een van de foto's. Twee mannen. Een veiligheidsagent. En Gideon Nieuwoudt, notoir moordenaar en folteraar, na zijn pleidooi voor amnestie. Ignatieff zegt: ,,Dit is een merkwaardige opname. Nieuwoudt kijkt strak in de lens, een sigaret op een achteloos mannelijke wijze in de ene hand, de andere in de broekzak. Maar er is, vooral, de hint van een glimlach. Deze man martelde mannen en vrouwen met de sigaret die hij zo nonchalant in de rechterhand houdt. Hij geniet van de aandacht van de camera. Zijn blik lijkt me te zeggen: ja, ik ben een van de diepste geheimen van de apartheid. In het hart ervan, daar zat ik. Zonder mij zouden wij, zouden jullie dat blanke paradijs veel vroeger verloren zijn. Berecht me zoveel en zo lang je wil . I don't care.'' De foto toont wat de Truth and Reconciliation Commission niet kon, misschien niet wou laten zien: de arrogantie van wie besliste over leven en dood, van wie ongegeneerd geen schuld bekent, van de apartheid na de apartheid.

Susan Sontag zag de uitdagende glimlach ook op de foto's uit Abu Ghraib. Bekijk het gezicht van de Amerikaanse bewakers die de naakte gevangenen tergen, zegt ze. Half lach, half grijns. Sontag: ,,The grin is a grin for the camera.''

Janina Struk, freelance journaliste, analyseert in haar Photographing the Holocaust: Interpretations of the Evidence (2004) de foto's die de Duitsers in de vernietigingskampen hebben gemaakt. Wat opvalt, schrijft ze, is dat de nazi's zich zelden of nooit met hun slachtoffers hebben geportretteerd. Het maakt die foto's in al hun gruwelijkheid toch meer reportage dan provocatie. Niet zo in de beelden van Abu Ghraib. De Amerikaanse bewakers verstoppen zich niet. Waarom zouden ze, ze zijn de schaamte voorbij. Dat maakt deze beelden juist zo onvergetelijk.

GISTEREN kwam in dit kerstessay de vraag ter sprake of de wereld ooit een volkerenmoord in de kiem zal kunnen smoren. Misschien, schreef ik, als de nieuwsgaring doeltreffender wordt én we onze ethische reflexen aanscherpen. Wel, kunnen beelden van de Holocaust of van de slachtpartijen in Cambodja en Rwanda ons daarbij helpen? Kunnen ze een echo vinden in foto's van een beginnende catastrofe en zo het proces van bewustwording versnellen?

Dat is niet zeker. De neiging bestaat, bij politici en hoofdredacties, om bewust of onbewust te werken met een soort schaal van Richter, maar dan een die wreedheid meet. Op die schaal staat de Holocaust het hoogst genoteerd. Een voorbeeld. Begin juli 1992, toen de oorlog in Bosnië in alle hevigheid woedde, verschenen de eerste beelden over Servische detentiekampen. Meteen ook spraken onderschriften van deportatie in gesloten goederenwagons en van massa-executies. Net zoals onder de nazi's, stond er. Samantha Power, die ik al eerder citeerde, beschrijft hoe de Amerikaanse regering de verwantschap ontkende. Het Rode Kruis had negen kampen bezocht, vertelde de woordvoerder van Buitenlandse Zaken, maar geen enkel bewijs gevonden dat het om vernietigingskampen ging. Het commentaar van Samantha Powers: ,,De holocaustnorm was niet bereikt, zei hij impliciet.'' De bewustwording geraakte niet in een hogere versnelling, niet in de Verenigde Staten, niet in de andere landen van de Navo, niet in de Veiligheidsraad.

Dat veranderde toen foto's als het ware kopieën werden van de beelden uit april 1945. Begin augustus 1992 was het zover. Drie Britse journalisten, waaronder Ed Vulliamy van The Guardian , slaagden erin om opnames te maken van een uitgemergelde gevangene in het kamp van Trnopolje. Vulliamy vertelt het verhaal in zijn Seasons in Hell: Understanding Bosnia's War (1994). De dag dat The Guardian het bericht bracht, kreeg hij tientallen telefoontjes van radio- en televisiezenders. Keer op keer hadden zijn interviewers het over de ,,Holocaust revisited'' , hoewel hijzelf Trnopolje niet als een concentratiekamp had bestempeld . De westerse media twijfelden dus niet meer. Ze zetten beelden uit het Bosnische Trnopolje en uit het nazi-Duitse Bergen-Belsen naast elkaar. Een meerderheid in de publieke opinie volgde. Maar het bleef wachten tot in juli 1995 vooraleer ook de politici tot de actie zouden overgaan. Er was duidelijk iets meer nodig dan een echo van wat een halve eeuw eerder was gebeurd.

Is dat 'iets meer' op komst? Al enige tijd is de oorlogsfotografie in de greep van een ware metamorfose. In Irak, bijvoorbeeld, verdringen soldaten met een digitale camera geleidelijk de beroepsfotografen. Militairen staan (en vallen) op de eerste rij. De foto's die ze maken ontsnappen ook aan de wetmatigheden waaraan redacties gebonden zijn. Zelfcensuur schijnt hen vreemd te zijn. Esthetische bekommernissen ook. Hun beelden plakken daarom vaak veel dichter op de realiteit. Ook internationale hulpverleners en, soms toch, slachtoffers leggen digitaal vast wat op vreselijke wijze verkeerd loopt. Het internet laat toe dat deze foto's ruimer en sneller circuleren. Dat alles kan ertoe leiden dat knipperlichten vlugger gaan branden. De beelden uit Abu Ghraib zijn daar een voorbeeld van.

Gezagsdragers vrezen deze ontwikkeling. Maar het is zeer de vraag of 'image control' nog ooit de slagkracht van vroeger zal krijgen. Journalisten kun je weren van het slagveld of uit de detentiekampen. De brieven die soldaten eertijds naar huis stuurden kon je via de militaire censors grondig screenen. Maar is het mogelijk om per e-mail verstuurde foto's tegen de houden?

DE persoonlijke herinnering aan groot leed zit niet alleen in het hoofd van wie het onderging. Ze kleeft ook aan de zichtbare littekens op het lichaam en aan de onzichtbare krassen op de ziel. Maar dat alles sterft met de mens bij wie de herinnering huist. Foto's over wat mensen elkaar aandoen leven meestal langer. Ze liegen niet, wordt soms gezegd. De eerste slogan van Kodak, schrijft Gie van den Berghe in De Tijd (24 januari 2004) luidde dat de camera ,,een spiegel met een geheugen is''. Maar, zegt hij: ,,Ondertussen horen we beter te weten. Foto's zijn interpretaties, manipulaties van stukken werkelijkheid. Elk beeld is een vervormde afspiegeling, zoals de schaduwbeelden in Plato's grot. Foto's zijn fragmenten, citaten uit de realiteit. Verander context of onderschrift en ze krijgen een andere betekenis.'' Dat zijn de grenzen van het beeld.

Maar al enige tijd krijgen foto's versterking. Van beelden die nooit liegen. Forensische antropologen en biochemici zijn de leveranciers.

Vukovar, 18 november 1991: Servische troepen nemen deze Kroatische stad in, na een belegering die drie maanden duurde. Meer dan negentig procent van de huizen is vernield, ruim duizend burgers zijn gedood. Maar het ergste moet nog komen. Twee dagen later halen Servische militairen 250 patiënten en personeelsleden uit het plaatselijke hospitaal, brengen hen naar een veld in het naburige Ovcara, executeren hen en dumpen de lichamen in een massagraf. Zo'n vijfduizend andere inwoners worden in een hangar, even buiten de stad, verzameld. Hun eindbestemming, voor sommigen ook in de meest lugubere betekenis, is een van de kampen in Servisch gebied. De resterende Kroaten slaan op de vlucht. Pas in 1998 kunnen ze terugkeren.

Vukovar, 16-18 november 2002. Naar jaarlijkse gewoonte worden de gebeurtenissen van eind 1991 herdacht. Samen met een Leuvense collega neem ik deel aan een symposium over mensenrechten. Ik praat met overlevenden van de Servische kampen, bekijk met hen wat nog altijd een verwoeste stad is (net een van de filmsets van Saving Private Ryan, denk ik), stap mee op in een bloemenhulde bij het monument van Ovcara. Thuisgekomen blader ik in The Graves, e en fotoboek van Gilles Peress over de opgravingen in dat fatale veld. Peress toont wat er rest aan beenderen, kledingstukken, portefeuilles. Bij een van de foto's staat een zin uit een gesprek met Clyde Snow, de forensische antropoloog die de zaak leidde: ,,Bones are often our last and best witnesses: they never lie, and they never forget." (Beenderen zijn vaak onze laatste en beste getuigen: zij liegen nooit, zij vergeten nooit.)

Vergeten kunnen ook de dwaze moeders van de Argentijnse Plaza de Mayo niet. Hun vermoorde kinderen zijn ze definitief kwijt, dat weten ze. Maar ook kleinkinderen zijn verdwenen. Afgenomen van wie gedood is en cadeau gegeven aan kinderloze medestanders van de junta. Hoogstwaarschijnlijk leven zij nog, in een familie die niet de hunne is. Sinds 1977 demonstreren grootmoeders, met wat schaarse foto's in de hand, om hun zoektocht kracht bij te zetten (www.abuelas.org.ar). Zij hebben ondertussen weet van zo'n vierhonderd vermiste kleinzonen en kleindochters. In mei 1987 heeft de regering een 'banco de datos genéticos' opgericht. De grootmoeders van de Plaza de Mayo hebben er hun genetische identiteitskaart gedeponeerd. Ooit, denken ze, zal dat leiden naar wie verdwenen is. De baby's en peuters van toen zijn nu iets over de dertig. Zij leven nog veertig, vijftig jaar. Minstens zo lang dus werkt het geheugen van het DNA tegen het vergeten.



Dit is de derde aflevering van een vierdelig essay. Het laatste deel verschijnt morgen: Amnestie: het wilde geheugenverlies.


DS, 28-12-2005 (Luc Huyse)