PDA

Bekijk de volledige versie : Waarom zoveel schrik voor de rode balpen?


Barst
25th August 2014, 03:09
Waarom zoveel schrik voor de rode balpen?


Als we in naam van gelijke kansen en welbevinden geen hoge eisen meer durven te stellen aan leerlingen, brengen we ons onderwijs in gevaar, schrijft Dirk Van Damme. Leren is nu eenmaal lastig, je helpt de kwetsbaarsten juist door hen uit te dagen.


Er is vrijwel niets in het onderwijs dat zo gevoelig ligt als evalueren. Punten, rapporten, attesten, ze lijken voor velen de essentie te zijn van wat de school moet doen. Ze staan voor slagen en mislukken, bepalen studie- en beroepsloopbanen, geven houvast aan ouders, legitimeren de autoriteit van leraren, bepalen de kwaliteitsperceptie van scholen. Vlaamse scholen – althans dat is de algemene visie, misschien niet noodzakelijk de praktijk – beschouwen streng evalueren als deel van hun kwaliteit.

Al jaren is er een tegenbeweging in onderwijsland om het evalueren wat te milderen. Zeker, er zijn nogal wat verbeteringen aan te brengen aan hoe we met evaluaties omgaan in de school en er schort soms veel aan het professionalisme van leraren wat evalueren betreft. Maar elk voorstel botst op veel weerstand. Dat ondervond de vorige onderwijsminister Pascal Smet (SP.A) toen hij enigszins onbesuisd en zonder het goed te kaderen de rol van B- en C-attesten in het secundair onderwijs wou aanpakken.

Het pas gepubliceerde boek van Roger Standaert – de man die jarenlang in de Guimardstraat en later op het departement Onderwijs de pedagogische vernieuwing uitdroeg – tegen de cijfercultuur in het onderwijs, blaast het debat nu nieuw leven in. Standaert pleit tegen de cijfercultus in onderwijs en voor een zachtere manier van evalueren, zonder punten en eerder gericht op stimuleren en motiveren dan op bestraffen (DS 24 augustus) . Het boek doet onmiddellijk stof opwaaien en zal ongetwijfeld meegesleurd worden in het ideologische debat dat in Vlaanderen sinds kort over onderwijs gevoerd wordt.


Vandenbroucke verkeerd begrepen

Het standpunt van Standaert is erg bediscussieerbaar en zelfs riskant. Zeker als het de richting uitgaat van de stelling dat – zoals psychoanalyticus Paul Verhaeghe betoogde tijdens de boekvoorstelling – niets in onderwijs objectief meetbaar is. Zoals elke andere menselijke activiteit heeft leren nood aan evaluatie en feedback. En die evaluatie mag behoorlijk confronterend zijn. Standaert lijkt erg bekommerd te zijn om het risico op demotivatie en de negatieve effecten op welbevinden. Maar pleiten voor een softe evaluatiecultuur omwille van het welbevinden van leerlingen is eigenlijk zeggen dat we in onderwijs niet zulke hoge eisen mogen stellen aan leerlingen.

Toen ik nog niet zo lang geleden pedagogische begeleiders hoorde zeggen dat ze in naam van gelijke kansen leraren de raad gaven wat minder streng te zijn en minder hoge eisen te stellen, besefte ik met enig afgrijzen hoe sterk deze pedagogische visie in onderwijs had wortel geschoten. Ik huiver hiervan, en zeker als gelijke kansen als argument wordt opgevoerd. Het motto van Frank Vandenbroucke dat we in onderwijs én excellentie én gelijke kansen moeten nastreven, is door vele pedagogen blijkbaar niet goed begrepen. Zou de dalende tendens in de Vlaamse Pisa-scores daarvan het gevolg kunnen zijn?


Uit de comfortzone

Uit ons onderzoek op de Oeso blijkt steevast dat landen die de beste resultaten halen (toegegeven, in de Pisa-test, nog zo’n door velen verguisde evaluatie) en de beste kansen geven aan kinderen met problematische sociale achtergrond juist heel hoge eisen stellen. En dan heb ik het niet over Aziatische landen met private bijlessen tot ’s avonds laat en hoge zelfmoordcijfers onder jongeren (clichés die overigens niet met de realiteit overeenstemmen). Er is niets progressiefs aan om in naam van gelijke kansen verwachtingen lager te stellen. Juist leerlingen die minder sociaal en cultureel kapitaal hebben meegekregen, hebben baat bij hoge eisen en een goede evaluatiecultuur op school. Zeker, er zijn voorbeelden, ook in Vlaanderen, waarbij scholen in naam van de (perceptie van) ‘kwaliteit’ belachelijk hoge eisen stellen en het leven van kinderen verzuren. Maar er zijn ook scholen – en ik vrees dat ze talrijker zijn – die afglijden in een laisser-faire-mentaliteit en het opgegeven hebben om uitdagend te zijn voor hun leerlingen. Leren is altijd een beetje de eigen comfortzone verlaten. Het kan inderdaad tijdelijk het welbevinden onderuithalen, maar de joy of learning zit hem in het intrinsieke genoegen als je iets nieuws onder de knie krijgt. Het naïeve geloof dat leerlingen het wel zelf zullen vinden en dat ze er niet te veel moeite moeten voor doen, klopt niet. Leren is uitdagen, en ja, dat is vaak lastig. Maar met enthousiaste leraren, die weten hoe ze de vonk moeten doen overslaan en leerlingen tot grootse prestaties kunnen brengen, is uitdagend onderwijs net wat de kansen en noden van leerlingen het beste dient. Nalaten hoge eisen te stellen en goed te evalueren om beter te motiveren en bij te sturen, en te sanctioneren als dat moet, ontneemt juist leerkansen aan de meest kwetsbare leerlingen. Dat is niet alleen sociaal onrechtvaardig, het staat ook gelijk aan het talent weggooien dat onze samenleving nodig heeft.


Soft voor scholen

Een te softe evaluatiecultuur lijkt in Vlaanderen ook wortel te hebben geschoten als het over evalueren van scholen en leraren gaat. Hoeveel scholen zijn er de afgelopen jaren in Vlaanderen gesloten als gevolg van een negatieve doorlichting (en een negatief opvolgingsverslag na een verbetertraject)? Juist. Nochtans leert Pisa dat er een lange sliert van scholen onder aan de tabellen bengelt met erg zorgelijke leerresultaten. Ook hier hebben we geen nood aan een te softe evaluatiecultuur en een relativistische prestatiecultuur, maar aan duidelijke en ambitieuze verwachtingen. Juist de meest kwetsbare leerlingen, die vaak talrijk in deze scholen aanwezig zijn, hebben daar recht op.


Blog DS, 25-08-2014 (Dirk Van Damme, onderwijsspecialist OESO)

Barst
27th August 2014, 13:47
Liever een richtingwijzer dan een hakbijl


Of het nu een centrale eindtoets na het lager is, of een toelatingsproef voor het hoger, het draait telkens om hetzelfde, schrijft Ides Nicaise: cijfers zijn nuttig als indicatie, maar ze mogen geen schoolloopbanen amputeren.


Met zijn opiniestuk ‘Waarom zoveel schrik voor de rode balpen?’ (DS 25 augustus) daagt Oeso-onderwijsexpert Dirk Van Damme zijn voormalige UGent-collega Roger Standaert (auteur van het pas verschenen boek De becijferde school) uit. Beiden hebben gelijk: Roger Standaert die waarschuwt voor een cijfercultus, en Dirk van Damme die waarschuwt voor de slechte kwaliteit van soft onderwijs. Hun beider inkt is nog niet droog, of er ontstaat commotie over de centrale toets op het einde van het lager onderwijs, die de nieuwe Vlaamse regering aankondigt (DS 26 augustus) . Eerder al was er discussie over de ‘ijkingsproef’ die er komt voor de toegang tot het hoger onderwijs.

Laten we beginnen met de centrale eindtoets lager onderwijs. Volgens insiders is het niet de bedoeling om die te gebruiken als filter om het getuigschrift uit te delen. Hij zou eerder dienen om de kwaliteit van de scholen te toetsen en na te gaan of de eindtermen behaald zijn.

In principe kunnen we dat alleen maar toejuichen. Vlaanderen kent een van de meest liberale onderwijssystemen ter wereld, met een zeer grote vrijheid van onderwijs en vrije schoolkeuze. Dit heeft belangrijke voordelen (creativiteit, zelfregulering, innovatie, kwaliteit) maar één groot nadeel: een grotere ongelijkheid in onderwijskwaliteit. Centrale toetsen zijn een manier om na te gaan in welke mate alle scholen hun leerlingen tot een gelijk niveau optillen. Als dat doel bereikt zou worden in het basisonderwijs, kan veel ellende voorkomen worden in het secundair.

Het probleem is dat je met zo’n instrument aangeeft of de eindtermen behaald zijn, maar de kwaliteit van scholen niet meet. De kwaliteit van een school meet je immers niet op basis van eindtermen maar in leerwinst. Een school met 100 procent kansarme en allochtone leerlingen in Sint-Jans-Molenbeek start op een lager niveau, en kampt met meer obstakels dan de doorsneeschool. Er bestaan wetenschappelijk verantwoorde manieren om de gemiddelde leerwinst van scholen eerlijk te vergelijken (zie hierboven, red.), maar die kosten meer tijd en middelen dan een ‘simpele’ eindtoets. De onderwijsinspectie hanteert bovendien nog tal van andere criteria om de kwaliteit van scholen te meten, zoals schoolklimaat, welbevinden van leerlingen en leerkrachten, nascholing van leerkrachten, zorg voor leerlingen met beperkingen enzovoort.


Kopje-onder

Ook het debat over de toelatingsproeven in het hoger onderwijs gaat over hoe efficiënt en rechtvaardig toetsen zijn. Het doel is zwakkere studenten uit te filteren, maar gebeurt dat wel correct? We hebben in Vlaanderen een erg ‘meritocratische’ onderwijscultuur: toetsen en cijfers worden alsmaar gebruikt om te beslissen hoeveel de samenleving nog van jou verwacht – en hoeveel ze nog in jou wil investeren. Wie goed presteert, krijgt steeds meer kansen; wie ondermaats presteert, wordt kopje-onder geduwd. Het zit ingebakken in alle onderwijsniveaus: zittenblijven, oriëntering naar de B-klas, B-attesten… het zijn vaak goed bedoelde, maar ‘negatieve’ beslissingen die voor de betrokkenen de lat lager leggen in plaats van hen extra te ondersteunen. Leerlingen raken vaak de moed kwijt of worden wrokkig.

Terecht, want steeds meer onderzoek toont aan dat dergelijke maatregelen geen – of soms averechts – effect hebben. Bovendien gebeuren er bij toetsen ook heel wat fouten – uiteraard bij leerlingen, maar evenzeer bij degenen die toetsen ontwerpen en resultaten beoordelen. Dergelijke fouten gebeuren des te meer bij minderheidsgroepen kansarmen en dat resulteert in (ongewilde) discriminaties.

Dat risico was al langer bekend met de toelatingsproeven hoger onderwijs. Een experiment met niet-bindende toelatingsproeven in de jaren 90 heeft uitgewezen dat die proeven weliswaar de slaagkansen in het hoger onderwijs zouden verhogen: wie slaagde op de toelatingsproef, had gemiddeld een hogere kans om achteraf in het eerste jaar hoger onderwijs te slagen. Maar tegelijk bleek dat ze voor heel wat kandidaten de slaagkansen fout voorspelden: heel wat studenten die gefaald hadden op het toelatingsexamen, bleken aan het eind van het eerste jaar toch te slagen, en omgekeerd: heel wat studenten die geslaagd waren op het toelatingsexamen faalden toch op het einde van het eerste jaar. Het ergste was dat dergelijke foute voorspellingen veel vaker voorkwamen bij allochtone studenten, studenten uit lagere sociale milieus en meisjes. Door dit onderzoek is Vlaamse overheid nooit overgegaan tot veralgemeende toelatingsproeven in het hoger onderwijs.


Verplicht, niet bindend

De ijkingsproef die door de nieuwe Vlaamse regering wordt aangekondigd is wél een voorbeeld van goed gebruik van toetsen. Ze wordt namelijk wel verplicht, maar niet bindend – wat betekent dat de kandidaat-student wel een indicatie krijgt van zijn toekomstige slaagkansen, maar nog steeds zelf de beslissing in handen heeft. De ‘wijze’ student met een tekort op de ijkingsproef zal ofwel afzien van zijn/haar plannen, ofwel zich extra inspannen, schakelcursussen volgen, en hulp zoeken bij het studeren. De ijkingsproef geeft een ‘geïnformeerd advies’ maar wordt geen hakbijl.

Hetzelfde zou idealiter moeten gebeuren met adviezen voor zittenblijven, buitengewoon onderwijs, B-attesten, studieoriëntering – en met de eindtoets lager onderwijs. Cijfers geven nuttige feedback, zowel aan de lerende als aan de onderwijsinstelling en de overheid; maar zijn nooit 100 procent betrouwbaar. Daarom mogen ze nooit leerkansen amputeren.


DS, 27-08-2014 (Ides Nicaise, onderwijsonderzoeker - KU Leuven)