PDA

Bekijk de volledige versie : ‘Het heeft geen zin om de perfectie na te jagen’


Barst
21st June 2014, 15:10
‘Het heeft geen zin om de perfectie na te jagen’

Trudy Dehue, Betere mensen. Over gezondheid als keuze en koopwaar, Atlas Contact, 349 blz.


Moet de samenleving betalen voor de kankerbehandeling van een roker? De vraag wordt tegenwoordig hardop gesteld. In het boek Betere mensen laakt de Nederlandse professor Trudy Dehue die verstikkende moraal. ‘We moeten maar eens goed in de gaten houden wie beslist of ons gedrag gewenst is.’


Uiteráárd vinden we solidariteit belangrijk. Elk onderzoek toont dat we de welvaartsstaat op prijs stellen – vooral omdat we zelf bij de gelukkigen willen horen. Maar o wee als je ziek wordt. Dan kost je de gemeenschap geld, en heeft iedereen een oordeel klaar. ‘Belgen vinden dat vooral patiënten die geen schuld hebben aan hun ziekte het verdienen om behandeld te worden’, zo stond het afgelopen week in deze krant. Geef Belgen de keuze over wie zijn behandeling terugbetaald krijgt, en ze baseren hun beslissing voor 32,5 procent op de levensstijl van de patiënt, blijkt uit onderzoek aan de UA en de KU Leuven.

Dat we hard zijn voor de minder fortuinlijke medemens, en zelfs meedogenloos voor wie de opgelegde leefstijlregels niet strikt respecteert, mag ook blijken uit het pas verschenen boek van Trudy Dehue, hoogleraar wetenschapstheorie en wetenschapsgeschiedenis aan de universiteit van Groningen. In 2008 analyseerde ze in De depressie-epidemie al volksziekte nummer één, nu doet ze iets soortgelijks met ADHD, onder de titel Betere mensen. Over gezondheid als keuze en koopwaar.


Goedgelovigheid

Op basis van de inzichten die het boek biedt, staat het zogoed als vast dat we eerder aan dociliteit en goedgelovigheid ten onder zullen gaan dan aan ADHD. Zo nemen de meesten onder ons alles wat de wetenschap zegt zonder meer voor waar aan, in de veronderstelling dat ze het wel bij het rechte eind moet hebben omdat ze niet meer doet dan de objectieve werkelijkheid weergeven. ‘Veel mensen bewonderen de wetenschap omdat ze namens de realiteit zou spreken. Die realiteit zou zelf bepalen wat er wordt onderzocht en hoe dat moet gebeuren, maar uiteraard zijn dat menselijke beslissingen die we nu aan de wetenschappers overlaten zonder hen erover te bevragen’, betoogt Dehue. Dat het niet altijd onschuldige keuzes zijn, bewijzen onder meer de diagnose en de overdiagnose van ADHD. ‘We moeten beseffen dat wetenschappers die bepaalde eigenschappen als een stoornis definiëren een normatieve beslissing nemen. Het is niet de werkelijkheid die dicteert dat druk gedrag of gebrekkige sociale vaardigheden een stoornis zijn. Zelfs als hersenscans ooit de fysieke aanwezigheid van ADHD zullen aantonen – wat nog altijd niet het geval is – zijn en blijven het normatieve beslissingen. Het woord “stoornis” is niet neutraal.’

De Diagnostic and statistical manual of mental disorders (DSM), zeg maar het handboek van de psychiatrie, biedt een beschrijving van driehonderd van deze ‘stoornissen’ en wordt in de meeste landen gebruikt als de standaard van de psychiatrische diagnostiek. ‘Onder professionals en wetenschapsbeoefenaars is het heel gewoon om over de DSM-categorieën te spreken alsof het de realiteit zelf was die uitmaakte wat als een stoornis moet worden geclassificeerd’, schrijft Dehue daarover. ‘In de werkelijkheid gaat het om ongewenste eigenschappen die een stoornis gaan heten. Het handboek, met zijn honderden pagina’s aan afwijkingen die stoornissen heten, geeft eigenlijk een nauwgezette beschrijving van alle vereisten waaraan een mens hoort te voldoen.’ Kalmte en aandacht, stilzitten op je stoel en anderen niet onderbreken zijn daar wat ADHD betreft, goeie voorbeelden van.


‘Gek? Nee hoor’

Op dit moment zien we in de westerse wereld zowel een overdiagnose van stoornissen als ADHD als een felle strijd tegen de zogezegde medicalisering. ‘Twee krachten die tegen elkaar in werken’, noemt Dehue het. ‘Hoe meer mensen een diagnose van ADHD krijgen, hoe groter het verwijt van medicalisering zal klinken.’ Het verwijt impliceert dat de moderne mens kleinzerig, verwend, soft en niet zelfredzaam zou zijn. Een beeld waartegen Dehue zich verzet. ‘Het tegengestelde is waar. Het is vreselijk onrechtvaardig om mensen enerzijds te vertellen dat ze goed moeten functioneren, en hen anderzijds te verwijten dat ze daarvoor hun best doen.’

‘De mensen die hulp zoeken bij de geestelijke gezondheidszorg zijn net niet gemakzuchtig, ze willen de verantwoordelijkheid voor zichzelf nemen. Ze zoeken de oorzaak van wat er misgaat in zichzelf en niet in anderen. Ze willen niet falen en gaan met zichzelf aan de slag.’

De kennis zoals die gebundeld is in de DSM zijn we volgens Dehue ‘gaan zien als een middel om het leven te verbeteren en niet om het bestaan te aanvaarden zoals het is’. Volgens haar geeft de DSM ons de illusie dat perfectie haalbaar is. Die jagen we allemaal na, en wie ze niet haalt, heeft dat aan zichzelf te wijten.

Zo hard als we nu proberen te gehoorzamen aan de vele gezondheids- en leefstijlregels die ons worden opgedrongen, zo hard vochten we in de rebelse jaren 70 voor het recht om een afwijkend individu te zijn. Auteur Ken Kesey vatte die tijdgeest in One flew over the cuckoo’s nest, vooral dan in het personage van de boef Randle McMurphy, die zijn gevangenisstraf ontloopt door zich als een losgeslagen gek in een psychiatrisch ziekenhuis te laten opsluiten. De ondermijning van het gezag, de natuurlijke scepsis tegenover wetenschap en de zogezegd goedbedoelende psychiatrie, het komt allemaal samen in de strijd van McMurphy tegen het systeem. Hij komt op voor de rechten van de andere bewoners die niet psychisch gestoord maar ‘bijzonder’ zouden zijn.

Het lijkt alsof we nauwelijks verder af kunnen staan van die rebelse jaren 70, maar Dehue wil er nu ook weer niet naar terug. ‘Ik pleit niet voor een terugkeer naar het idee dat iedereen zijn gekten mag botvieren, ook als dat hinderlijk is voor anderen. One flew over the cuckoo’s nest promootte het idee dat het leuk is om zo subversief mogelijk te zijn. Nu lijken we naar de andere kant te zijn doorgeslagen. We moeten of willen zelf allemaal aan dezelfde gestandaardiseerde eisen voldoen.’




Monty Python

Dehue zoekt een verklaring voor ons restrictieve, haast bestraffende oordeel over mensen die pech hebben in het leven of zich niet laven aan de bron van succes. Dat laatste is vooral een probleem omdat we onszelf geweldig vinden, terwijl de kans toch veeleer reëel is dat we tekortschieten, falen en ons niet goed in ons vel voelen. Collectief individualisme is voor Dehue evengoed tot mislukken gedoemd. Ze illustreert het aan de hand van nog een iconische film: Life of Brian van Monty Python. Ze haalt er één fragment uit waarin Brian, een jezusfiguur, vlucht van de mensenmassa die hem als leider beschouwt. Vanuit een venster roept hij de massa toe dat ze hem niet meer moet volgen: ‘Jullie hoeven niemand te volgen, want jullie moeten voor jezelf denken. Jullie zijn allemaal individuen!’ Waarop de menigte terugroept: ‘Ja. Wij zijn allemaal individuen!’ Brian probeert het opnieuw: ‘Jullie zijn allemaal verschillend!’ De menigte weer: ‘Ja. Wij zijn allemaal verschillend!’ Behalve één. Eén vinger gaat de hoogte in, een stemmetje zegt: ‘Ik niet.’ Waarop een andere hem het zwijgen oplegt: ‘Ssssshhht!’

‘Dat ene stemmetje zou dat van John Stuart Mill geweest kunnen zijn’, aldus Dehue. Ze is een grote fan van de negentiende-eeuwse Engelse filosoof en econoom. Mill schreef On liberty (1859), een van de invloedrijkste filosofische essays ooit. Het grote punt in dat boek is de rol van het individu. Mensen moeten zichzelf kunnen zijn om zich goed te voelen. Daarvoor heb je veel vrijheid nodig. Maar ook het besef dat je eigen vrijheid alleen beperkt mag worden voor zover dat nodig is om te verhinderen dat je anderen schaadt. Mill noemde dit het schadebeginsel. maar dat wordt tegenwoordig vaak verkeerd begrepen, want hem ging het erom dat een mens zijn talenten ook inzet voor anderen. ‘Als On liberty één concrete leefregel bevat, dan is het die dat het misgaat zodra grote groepen mensen hetzelfde gaan doen’, vertelt Dehue. ‘Het bootje kapseist als iedereen aan bakboord gaat staan, maar ook als iedereen naar stuurboord oversteekt.’ Mill noemde dat de tirannie van de meerderheid: wie het voor het zeggen heeft, heeft een goede kans om geen of weinig rekening meer te houden met minderheden of met individuen.


Kiezen voor succes?

Mill propageerde een diversiteit aan mensen, niet noodzakelijk betere mensen. ‘Hij bepleitte de vrijheid om uit te zoeken in welke opzichten je anders bent dan anderen. Je moet met je eigen bijzondere eigenschappen aan de slag gaan. En daarmee kun je je ook nuttig maken voor anderen’, verklaart Dehue. ‘Het hedendaagse liberalisme heet echter niet voor niets vaak “neoliberalisme”. Daarin gaat het nu juist om de plicht om aan allerlei collectieve standaarden te voldoen. Het gaat er paradoxaal genoeg om te “kiezen voor gezond leven”, terwijl anderen bepalen wat als “gezond leven” telt. Mills boekje is nog altijd leuk om te lezen, omdat hij enorm kon foeteren tegen dergelijke standaardisering van mensen, die hen, onder het mom van vrije keuze, “tot schapen maakt”.’

Het liberale credo schoof, zo schrijft Dehue, van totale autonomie op naar een invulling van het individu volgens ‘de wetten van de economie’. Succes kun je maken, want je gedraagt je in de grote supermarkt die de wereld heet bij voorkeur als de eeuwige consument. Je weet wat je koopt, en dat maakt je ook verantwoordelijk voor een miskoop. Omdat je dankzij de wetenschap ook over alle gegevens beschikt om je lichaam en je brein gezond te houden, maakt je dat verantwoordelijk voor je voornaamste kapitaal. ‘Klanten zijn ook mensen die moeten worden bediend en wier rol het is voortdurend hun belangen in de gaten te houden’, vertelt Dehue. ‘Dat zijn we gaan doen, en als gevolg daarvan constateert de neoliberale politiek momenteel dat we te veeleisend zijn geworden. Om nu nog te bereiken dat iedereen zich gedraagt, tuigen overheden een alsmaar uitdijend stelsel aan gedragsvoorschriften op.’

In plaats van simpelweg te proberen daaraan te voldoen, is het aangewezen om in de gaten te houden wie beslist welk gedrag gewenst is. Zo zou het een vergissing zijn om alle e-gezondheidsapps die op ons afkomen slaafs te volgen. Aan de basis daarvan ligt namelijk een digitale leefstijlpolitiek, die geprogrammeerd wordt door mensen die bepalen welke levensstijl voor ons de beste is. Voor je een elektronische armband ombindt die je bewegingen en je lichaamsfuncties voortdurend registreert, lijkt het zinnig dat daaraan een breed debat voorafgaat. Dat niet alleen wetenschappers en politici daarover nadenken en een discussie voeren, zou vanzelfsprekend moeten zijn.

De Duitse schrijfster Juli Zeh verwoordde haar bezorgdheid daarover al in de Frankfurter Allgemeine Zeitung: ‘Al die informatie over een individu maakt het mogelijk om hem of haar te meten, vergelijken, reguleren en onderdrukken, zodat alle lust tot zelfontwikkeling gauw verdwijnt.’ Zeh waarschuwt ervoor dat de standaardreactie ‘ik heb niets te verbergen’ als synoniem van ‘ik doe wat men van me verlangt’ het bankroet betekent van het zelfbestemmingsrecht van het individu. Zeker wie, zoals Trudy Dehue vertelt, lijdt aan acute gevoelens van onverzadigbaarheid en mislukking, eindigt vaak met beslissingen en ervaringen die worden opgedrongen. Gezondheid, bijvoorbeeld. Wie verdient welke zorg? Mogen ouderen nog geopereerd worden? Moet je roken en drinken gebruiken als argument om mensen niet te helpen? Enige kritische distantie is aangewezen. We moeten beseffen, schrijft Dehue, dat we onze ‘objectieve’ argumenten eigenhandig hebben gekozen, en dat de generatie na ons hetzelfde zal doen. Wij bepalen zelf wie normaal is en wie niet.


DS, 21-07-2014 (Tanja Vanhoecke)