PDA

Bekijk de volledige versie : We weten te veel over ons lot


Barst
20th June 2014, 17:21
We weten te veel over ons lot


Hoe meer we weten over wat onze levensverwachting bepaalt, hoe groter de morele druk wordt om die kennis ook toe te passen. Maar is een moreel oordeel over ongewenst gedrag wel zo wenselijk, vraagt Bart Sturtewagen.


Er mag niet meer gerookt worden in het Jan Breydelstadion, toch niet wanneer Club Brugge er thuis speelt. Als de sigaret straks ook verboden wordt op plaatsen die we tot dusver als ‘open lucht’ omschreven, is de omsingeling van de roker zo goed als compleet.

Vanuit gezondheidsstandpunt valt daar niets tegen in te brengen. Roken is een uiterst ongezonde gewoonte die bewezen schade toebrengt aan passieve meerokers die dat niet over hun kant hoeven te laten gaan. De vanzelfsprekendheid waarmee rokers ongehinderd collectieve ruimte voor zichzelf konden innemen is gelukkig voorbij. Terugblikkend, niet verder dan een generatie, is het ongelooflijk welke lankmoedigheid tegenover tabak lange tijd de regel was. Het idee dat iemand op kantoor, in een restaurant of een televisiestudio een sigaar of pijp zou opsteken, staat gerangschikt bij in onbruik geraakte eigenaardigheden als Sint-Antonius aanroepen, de patroon der verloren voorwerpen.

Wat het roken de das heeft omgedaan, was niet het gezondheidsrisico voor de roker zelf, dat was zijn probleem, maar zijn ongevraagde invasie van de levenssfeer van de niet-rokers. De eerste anti-rookcampagnes in de jaren zeventig rond de schadelijkheid van tabak en het verband met longkanker hadden geen blijvend effect. Maar de brandmerking van roken als antisociaal gedrag leidde tot een pletwals van sociale wenselijkheid die nu nog maar één vraag overlaat: hoelang zal de samenleving de productie, de verkoop en het bezit van tabak nog toelaten?

Ongewenst gedrag culpabiliseren en als asociaal aan de kaak stellen, het werkt wonderwel. Zo goed dat we ons stilaan moeten afvragen of dát wel zo wenselijk is.


Blinde loterij

Het doctoraat van Jeroen Luyten toont aan dat de tolerantie tegenover ongezonde levensgewoonten – behalve roken bijvoorbeeld ook overgewicht – afneemt (DS 18 juni) . Even kort door de bocht: wie zijn eigen gezondheid in gevaar brengt, heeft geen of minder recht op onze solidariteit dan wie geen schuld draagt voor zijn ziekte. Het woord ‘schuld’ maakt er een morele discussie van en roept de vraag op met wie we nog solidair willen zijn. Opmerkelijk is dat ook ouderen minder begrip moeten verwachten. Het achterliggende idee lijkt te zijn dat zij hun tijd hebben gehad.

Onze structurele solidariteit, vorm gegeven binnen de sociale zekerheid, dateert uit een tijd dat we weinig wisten over ons lot. Het was bekend dat koolputters een stoflong kregen en schilders de loodziekte, maar zelfs dat leek een gegevenheid. Je zocht werk waar het te vinden was en je nam er de gezondheidsrisico’s bij. Iedereen kende mensen die ondanks het harde, ongezonde labeur een hoge leeftijd hadden bereikt. Het bleef dus een blinde loterij. Op die manier was een solidariteitsmechanisme van het type one size fits all legitiem. Iedereen die bijdraagt heeft recht op bijstand, want het leven is nu eenmaal onvoorspelbaar.

Die tijd is voorbij. Het verband tussen een ongezonde levensstijl en voortijdig overlijden kent steeds minder geheimen. Specialisten rekenen ons voor hoeveel levensjaren een pakje sigaretten per dag of een overschrijding van het ideaal gewicht per kilogram ons zullen kosten. Met die kennis niets doen, komt zowat neer op het tillen van de sociale zekerheid. Het is gratis meesurfen op de bijdragen van diegenen die wel gezond leven en dus wellicht minder gezondheidszorg nodig zullen hebben. Vooral hoogopgeleide jongeren tonen weinig begrip, zo blijkt. Hen is geleerd rationeel met schaarse middelen om te gaan. En morsen met je eigen gezondheid is verspilling. Zo kort is de sprong van ratio naar moreel oordeel. En van moreel oordeel naar beëindiging van de solidariteit.


Onbekommerd solidair

We weten stilaan te veel over ons lot om nog onbekommerd solidair te kunnen zijn. We weten steeds beter het noodlot te voorspellen. Een van de sterkste voorspellende factoren is overigens sociale klasse. Hoe lager, hoe meer kans op risicogedrag en dus voortijdige ziekte. Dat houdt de kiem in van een verbroken sociaal contract.

Nu we het menselijk genoom hebben ontrafeld, wordt van steeds meer ziekten duidelijk hoe groot de erfelijke component ervan is. Het duurt niet lang meer voor we bij de geboorte van een kind al weten met welke waarschijnlijkheden en zelfs dodelijke zekerheden dat prille leven is behept. Nu nog mogen we hopen dat ieder voor zichzelf zal kunnen blijven bepalen of we die voorspellingen willen kennen en delen of niet.

Maar hoe lang duurt het nog voor het volstaat bekende informatie, zoals leeftijd en opleidingsniveau, te combineren met het consumptiegedrag dat we elke dag prijsgeven via onze warenhuiskaart en onze meldingen op sociale media om een zeer precies gezondheidsrapport te krijgen? De illusie dat we allen min of meer gelijk zijn voor het lot is een voorwaarde voor solidariteit. Nu het steeds makkelijker wordt om te weten hoe en waar we van elkaar verschillen, komt die illusie onder druk. Naarmate de risico’s beter kunnen worden geïndividualiseerd, verkleint de mogelijkheid om ze te mutualiseren. Dat slaat de basis zelf weg onder het bouwwerk van de sociale zekerheid.


DS, 20-06-2014 (Bart Sturtewagen)