PDA

Bekijk de volledige versie : ‘Onderwijs moet voorbereiden op de samenleving van de toekomst’


Barst
4th May 2014, 16:17
‘Onderwijs moet voorbereiden op de samenleving van de toekomst’

I. NICAISE, D. KAVADIAS, B. SPRUYT en M. VAN HOUTTE (red.), Het onderwijsdebat, Epo, 256 blz,, 24,90 €.


Onderwijs is een verkiezingsthema geworden. Wetenschappers van vier universiteiten pleiten in een boek onomwonden voor een grote hervorming van het secundair onderwijs. ‘Omdat het onze jongeren moet voorbereiden op de samenleving van de 21ste eeuw.’


De hervorming van het secundair onderwijs leidt tot verhitte discussies en aanvaringen tussen politieke partijen. Het debat mist diepgang en wordt niet altijd netjes gevoerd, stellen dertien wetenschappers van de universiteiten van Leuven, Gent, Antwerpen en Brussel. ‘Het is bijzonder jammer dat politieke tenoren een hervorming tegenhouden, louter op buikgevoel, en de realiteit en het wetenschappelijk onderzoek niet onder ogen willen zien.’

Met hun boek Het onderwijsdebat willen zij de maatschappelijke discussie stofferen met wetenschappelijke bevindingen, vaak uit eigen onderzoek. Hun uitgangspunt is dat de hervorming broodnodig is. ‘Omdat het onderwijs onze jongeren moet voorbereiden op de gemondialiseerde, hoogtechnologische en superdiverse samenleving van de 21ste eeuw’, formuleren ze het.

We legden enkele veelgehoorde stellingen en tegenargumenten voor aan twee van de auteurs, Mieke Van Houtte (UGent) en Ides Nicaise (KU Leuven).


1. Ons secundair onderwijs behoort tot de Europese top. Het hoeft niet hervormd te worden.

Het is niet omdat ons onderwijs goed scoort dat er zich geen problemen voordoen, zeggen de auteurs. ‘Allereerst vergt de modernisering een versterking en verbreding van de basisopleiding, omdat volwassenen vandaag zich vaker zullen moeten om- en bijscholen.’

‘En dan is het negatieve imago van het technisch (tso) en beroepssecundair onderwijs (bso). Werkgevers klagen over een tekort aan goed technisch geschoold personeel. Blijkbaar zijn sommige studierichtingen in het tso en het bso te zwak. De onderwijshervorming moet breder en sterker technisch geschoolde werkkrachten afleveren.’

‘Een tweede probleem is de studieoriëntering op 12 jaar. Ouders kiezen eerst “zo hoog mogelijk”, zeg maar aso, en pas als dat misloopt, voor iets anders. Maar dat betekent voor het kind een “demotie”, een afdaling op de sociale ladder en een beperking van de toekomstmogelijkheden op jonge leeftijd.’

‘De studieoriëntering op die leeftijd blijkt ook sterk samen te hangen met de sociale en etnische afkomst van kinderen, veeleer dan met hun talenten en belangstelling.’

‘Daar zit een democratisch gevaar in. Die jongeren dreigen wrokkig te worden, tegenover de school, maar ook tegenover de samenleving. Zij koesteren meer ondemocratische attitudes zoals racisme. Vlaamse jongeren scoren op dat vlak slechter dan hun Europese leeftijdgenoten in een meer “open” onderwijsstructuur.’


2. Er is geen enkele reden om het aso af te schaffen.

‘Het algemeen secundair onderwijs wordt helemaal niet afgeschaft, maar gemoderniseerd. Alleen de namen aso, tso en bso verdwijnen, omdat die verwijzen naar een soort apartheidssysteem. De hervorming beoogt iedereen een brede vorming te geven. Het huidige aso is gefocust op basisvaardigheden (talen, wiskunde) en te weinig op probleemoplossend vermogen, techniek, maatschappelijke en economische vaardigheden, of creativiteit. In het tso, en vooral in het bso, blijven leerlingen dan weer verstoken van een goede algemene basiskennis, met talen of noties van economie en bedrijfsvoering.’


3. Een brede eerste graad zorgt voor nivellering; de sterke leerlingen blijven op hun honger.

‘In een brede eerste graad wordt een ruim pakket van vakken aangeboden aan alle leerlingen en is er ruimte voor differentiatie. Essentieel is dat leerlingen niet langer op basis van bekwaamheid voor één vak – bijvoorbeeld wiskunde – in aparte klassen terechtkomen. Als in de klassen voldoende rekening wordt gehouden met de verschillen tussen leerlingen, worden de sterke leerlingen niet vergeten. Internationaal onderzoek toont aan dat zwakkere leerlingen winnen bij heterogene groepen, terwijl het voor sterkere leerlingen weinig of niets uitmaakt.’


4. De studiekeuze uitstellen is nergens goed voor.

‘De studiekeuze uitstellen betekent dat leerlingen langer kunnen proeven van uiteenlopende vakken en minder snel definitief in een bepaalde richting worden gestuurd. Op de leeftijd van 12 jaar weten de meeste leerlingen nog niet waar ze goed in zijn of wat ze later willen doen. De brede eerste graad biedt hen de kans zichzelf beter te leren kennen en bewuste keuzes te maken. Het uitstellen van de studiekeuze zorgt op die manier voor meer gemotiveerde leerlingen.’


5. Door de hervorming gaat Latijn in het verdomhoekje.

‘Latijn wordt in een brede eerste graad een van de opties die aan alle leerlingen wordt aangeboden. Waarom zou Latijn een privilege moeten zijn voor de “sterke” leerlingen?’

‘Het verschil zal zijn dat het vak in de eerste graad minder zwaar gaat wegen. Leerlingen zullen tot aan het einde van de eerste graad kunnen wachten met de beslissing om Latijn te volgen.’

‘Er hangt rond Latijn een mythe, dat je daar zo vroeg mogelijk moet aan beginnen om voldoende niveau te halen. Maar meer dan de helft van de leerlingen die met Latijn starten haken na één of twee jaar af. Is dat geen verspilling?’


6. Ons onderwijs creëert geen ongelijkheid. De sociaal zwakkeren scoren hier hoger dan elders.

‘Er is wel degelijk sociale ongelijkheid. Leerlingen uit verschillende sociale groepen komen in verschillende richtingen terecht. Leerlingen uit sterkere milieus vinden we vaker in het aso, leerlingen uit zwakkere milieus vaker in technische of beroepsrichtingen, ook al hebben ze dezelfde schoolresultaten in het basisonderwijs. Dat heeft gevolgen voor hun verdere schoolloopbaan, want vooral leerlingen uit het aso stromen door.’

‘Het is correct dat niet alleen de sterkste leerlingen, maar ook leerlingen uit kansengroepen in Vlaanderen beter presteren dan hun evenknieën in sommige andere landen. Dat relativeert voor een stuk de ongelijkheid.’

‘Toch is dat maar een halve troost. Je moet niet alleen naar de vaardigheden van elke leerling op zich kijken, maar ook naar hun relatieve posities en naar de psychologische en sociale gevolgen daarvan. Wie het minder goed doet in een sterke groep, dreigt evenzeer gefrustreerd en uitgesloten te worden als wie achteraan bengelt in een zwakke groep.’


7. De schooluitval is in Vlaanderen lager dan elders.

‘Schooluitval valt internationaal moeilijk te vergelijken, al was het maar omdat de leerplicht verschilt. Het is een feit dat in Vlaanderen een op de acht jongeren zonder diploma uitstroomt. We moeten erover nadenken hoe we die jongeren gemotiveerd houden. Een hervorming moet hieraan werken.’


8. Minder goede schoolprestaties hebben niets met de sociale achtergrond van de leerlingen te maken, maar alles met taalachterstand.

‘Mocht het alleen aan taal liggen, dan was de ongelijkheid al lang opgelost, want dan volstaat het daarop in te zetten. Al decennia wordt onderzoek gedaan naar de mechanismen voor sociale ongelijkheid in het onderwijs. Uiteenlopende factoren spelen een rol; taal is er daar slechts een van.’

‘Schoolachterstand bij allochtonen kan in belangrijke mate teruggevoerd worden tot verschillen in sociaal-economische status – zeg maar de opleiding en het beroep van de ouders. Het is een simplificatie ongelijke kansen te reduceren tot taalachterstand.’


9. Je moet de structuren niet veranderen, maar de leerkrachten meer middelen geven.

‘De tegenstelling tussen structuren en mensen is vals. Mensen functioneren binnen structuren en laten zich in hun keuzes al dan niet bewust leiden door die structuren. Als structuren ten nadele werken van mensen, waarom zouden we ze dan niet aanpakken? De structuur van ons onderwijs, met name de strikte opdeling in richtingen en onderwijsvormen, werkt keuzeprocessen – en negatieve keuzes – in de hand. Door leerkrachten meer middelen te geven, zal je dat niet verhelpen.’


10. De volgende Vlaamse regering kan het masterplan dumpen.

‘Op een aantal punten blijft het plan erg vaag en we weten dat de Vlaamse partijen het verschillend interpreteren. De verkiezingsuitslag kan de hervorming dus in de ene of andere richting doen kantelen.’

‘Neem de vrijheid van scholen om te kiezen voor een profiel van “doorstroomschool” of “arbeidsmarktgerichte school”. Als Bart De Wever zijn zin krijgt, worden de aso-scholen van vandaag “doorstroomscholen” en de nijverheidsscholen “arbeidsmarktgerichte scholen”. Dat betekent dat ze aan hun leerlingen een selectie van richtingen aanbieden – en dat ze bij de inschrijvingen hun doelpubliek al selecteren. Terwijl de filosofie van de hervorming is dat studierichtingen per belangstellingsgebied gehergroepeerd worden, met een waaier aan doorstroom- en arbeidsmarktgerichte opties.’

‘Het is geen goed idee scholen te laten kiezen welk model ze volgen. Dat was ook de doodsteek van het vernieuwd secundair onderwijs. Partijen schermen met het argument dat leerlingen die wel kunnen kiezen, die kans krijgen, en dat er voor de anderen uitstel mogelijk is. Dat lijkt ons een bijzonder slecht idee. De politiek moet durven te kiezen voor één model en niet iedereen tevreden willen stellen.’


DS, 03-05-2014 (Tom Ysebaert)