PDA

Bekijk de volledige versie : Meer armoede onvermijdelijk?


Barst
27th October 2004, 23:12
GLOBALISERING DRUKT OP EUROPA -
Meer armoede onvermijdelijk?

Door John Vandaele
--------------------------------------------------------------------------------

Vijf uur per week meer werken voor hetzelfde loon. Dat is wat de werknemers van twee Duitse vestigingen van Siemens deze zomer aanvaardden. Het leek een keerpunt en het werd ook zo uitgelegd. De multinational had het personeel in de vestigingen voor de keuze gesteld: meer werken voor hetzelfde loon, of delokalisatie van het bedrijf naar Oost-Europa. Op zich was dit soort "inlevering" niet helemaal nieuw. In 1996 had het Duitse Viessman met zijn personeel al afgesproken dat ze 2,5 uur per week langer zouden werken voor hetzelfde loon, maar dat was toen in relatieve stilte gebeurd. Het akkoord bij Siemens kreeg echter alle aandacht en werd door zowat de hele Duitse politiek uitgelegd als een goede zaak: in tijden van globalisering leven de Duitse arbeiders boven hun stand en past het de lonen te matigen om te overleven als industrienatie. Duitsland wil de werkloosheid nu te lijf gaan door de arbeidsmarkt flexibeler te maken en de uitkeringen te verlagen: een kwestie van mensen aan te zetten om minder goed betaalde banen te aanvaarden. Het duurde niet lang of het personeel van de Siemensvestiging in België moest ook wat langer gaan werken. Is er sprake van een tendens? 'Wij kennen geen andere bedrijven waar zo'n akkoorden zijn afgesloten,' zegt ACV-woordvoerster Greet Vandendriessche. Carlos Polenus, die onlangs op een haar na ABVV-voorzitter werd, wijst erop dat het akkoord bij het Belgische Siemens vooral een schijnbeweging is die aan de buitenwereld en de aandeelhouders moest tonen dat alle Siemensvestigingen een inspanning deden. Vandendriessche zegt wel dat de gebeurtenissen de vakbonden in het defensief dwingen: 'Wij heten nu conservatief omdat we vasthouden aan sociale verworvenheden. De komende sociale onderhandelingen worden moeilijk.'


Rustig rijker
Belgen zijn rijk, jazeker. De gemiddelde Belg had in 2002 volgens de Verenigde Naties een reëel jaarinkomen van 27.570 dollar. Daarmee staan we op de elfde plaats in de wereld. Het was bovendien het hoogste inkomen dat we ooit haalden. We konden nog nooit zoveel kopen als in 2002. Om precies te zijn: zes keer zoveel als de gemiddelde Chinees, ruim tien keer zoveel als de gemiddelde Indiër, en meer dan veertig keer zoveel als de gemiddelde Burundees. Zo'n inkomen per hoofd vertelt weliswaar niet hoe het Belgische nationale inkomen verdeeld wordt onder de 10 miljoen Belgen, maar ook op dat vlak scoort België redelijk goed. Dankzij het werk van de vakbonden en de collectieve arbeidsovereenkomsten worden de verschillen tussen hoge en lage lonen relatief beperkt gehouden. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de Employment Outlook , een jaarlijks rapport over werkgelegenheid van de OESO (de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, de club van de rijke industrielanden, nvdr) van juni 2004. Bovendien beschikt België over een van de beste sociale beschermingssystemen ter wereld, waardoor het aantal armen onder de tien procent zou liggen -nog altijd een miljoen mensen- maar toch een van de laagste cijfers ter wereld. Wie als enig kompas op de wereld de televisiejournaals of de populaire kranten heeft, dreigt die bevoorrechte positie van de Belgen wel eens uit het oog te verliezen. Dat verklaart misschien de ietwat klaagcultuur die zich lijkt te installeren in onze rijke contreien.
Toch groeien de bomen niet meer tot in de wolken, en gelukkig misschien maar voor ons leefmilieu. Na de jaren zeventig van de vorige eeuw zijn de reële lonen -de effectieve koopkracht van de lonen na correctie voor prijsstijgingen- in de rijke landen nooit meer echt sterk gestegen. Tussen 1970 en 1974 stegen de reële uurlonen in de OESO-landen gemiddeld met vijf procent per jaar, en tussen 1975 en 1980 nog met meer dan twee procent. Na 1980 lag het gemiddelde groeicijfer maar rond één procent. Sommige landen kenden nog wel eens vette jaren -zo stegen de reële uurlonen in België met vier procent per jaar tussen 1990 en 1994- maar al bij al is er na de jaren zeventig duidelijk een loonmatiging merkbaar. Er waren in de meeste rijke landen ook periodes waarin de reële lonen daalden.
Ook opvallend is dat veel rijke landen nu geen groter deel van hun nationaal inkomen aan de sociale zekerheid besteden als twintig jaar geleden. Zo besteedt België vandaag, net als 20 jaar geleden, ruim een kwart van zijn inkomen aan pensioenen, kinderbijslag, werkloosheid, gezondheidszorg en meer van dat moois. Tegen een achtergrond van stijgende gezondheidskosten en vergrijzing, kan je niet anders dan besluiten dat de rijke landen al vele jaren hun best doen om de uitgaven enigszins in bedwang te houden. In de loop der jaren is er voortdurend vertimmerd en verbouwd aan het huis van de sociale bescherming, om de kosten min of meer op hetzelfde niveau te houden. De grote vraag anno 2004 is of de West-Europese landen, onder druk van de globalisering, nog verder zal moeten gaan: niet langer matigen maar minderen, inleveren, verarmen.


Ze zijn zo goedkoop, mijnheer
Het probleem zit hem voor een land als België niet meteen in de concurrentie van de buurlanden, goed voor meer dan de helft van onze export. Die landen staan voor dezelfde uitdagingen als wij. Bovendien wordt onze competitiviteit constant afgestemd op die van onze buren. In België is dat zelfs bij wet vastgelegd en de vakbonden werken mee aan die coördinatie van de loonkost.
Als men zegt dat we boven onze stand leven, wordt vooral verwezen naar de concurrentie van zogenaamde lagelonenlanden. Als Siemens zo'n grote inlevering wist te bekomen van zijn werknemers, was het door te dreigen met verhuis van fabrieken naar Oost-Europa. Nochtans hebben de rijke EU-landen, sinds de val van de Muur, een positieve handelsbalans met de Oost-en Centraal-Europese landen. Globaal gezien blijven we dus zeker competitief tegenover die landen. Het ziet er niet naar uit dat daar snel verandering in komt, want in het "nieuwe" Europa stijgen de lonen een stuk sneller dan in het oude Europa -tussen 2000 en 2004 stegen de loonkosten in Hongarije, Estland en Slovakije met een derde- en ook de uitgaven voor sociale bescherming groeien er. Dat belet natuurlijk niet dat industriële sectoren, waar laaggeschoolde arbeid een belangrijk deel van de productiekosten uitmaakt, wel degelijk wegsijpelen naar het oosten van Europa. Zegt Carlos Polenus van ABVV: 'Dat is zeker zo in de schoot van multinationale ondernemingen die tegenwoordig interne aanbestedingen organiseren tussen hun filialen. De productie van bijvoorbeeld gsm's of kookpotten is in zo'n context gedoemd om hier te verdwijnen.'
Een ander paar mouwen is de concurrentie vanuit Oost-Azië. Met Japan heeft de EU al een paar decennia een tekort op de handelsbalans van twintig tot veertig miljard euro. Ook China heeft al meer dan tien jaar een overschot op zijn handelsbalans met de EU, dat sinds 1995 elk jaar stijgt. In 2000 stak China Japan in deze voorbij en voerde de EU voor 45 miljard euro meer in uit China dan het er exporteerde. Ook andere Oost-Aziatische landen als Zuid-Korea, Thailand, Maleisië, Taiwan of Singapore voeren sinds 1998 meer uit naar de EU dan omgekeerd. Met Japan ontstaat het tekort vooral in de sector van machines en de transportmiddelen, met China in andere fabrieksgoederen als gsm's, kledij, speelgoed, naaimachines, tv's en computers. Door het internet en de goedkope telecommunicatie worden ook steeds meer diensten zoals telefoonwerk in call centra, boekhoudwerk of programmeren uitbesteed naar Azië, vooral naar India.
Globaal gezien heeft de EU met Oost-Azië een tekort op zijn handelsbalans van bijna 100 miljard euro. In de Chinese industrie stijgen de reële lonen, anders dan in Oost-Europa, maar zeer weinig. Navraag in Shenzhen, de regio waar de Chinese hervormingen begonnen, leerde ons dit voorjaar dat de reële lonen in de arbeidsintensieve industrie er de voorbije 10 jaar niet echt zijn toegenomen. Daar zijn redenen voor. Ten eerste is er een schier onuitputtelijk arbeidsreservoir in China. Het aanbod is veel groter dan de vraag, en dus stijgt de prijs van arbeid, het loon, niet. Ten tweede is er het verbod op vakbondsvrijheid en collectieve loononderhandelingen. Dat zorgt ervoor dat de werkers zwak staan als ze moeten onderhandelen over hun loon- en arbeidsvoorwaarden. Gevolg: het reusachtige China drukt op de hele wereldeconomie.
Hoe groot ons handelstekort met China in de toekomst wordt, valt moeilijk te voorspellen. Wellicht zal de beslissing van de EU om toeristische visa toe te staan aan Chinezen wat van het tekort afknabbelen. Naar verluidt zijn Chinese toeristen big spenders. Voor de Unie, met haar rijke historische erfgoed, wordt dat groeiende leger Chinese toeristen een goudmijn. Ook de verkoop van "onderwijsdiensten" wordt belangrijker. In Engeland zorgt een heuse toeloop van Chinese studenten al voor een deel van de financiering van sommige universiteiten. Die "export van onderwijsdiensten" draagt ertoe bij dat de scholingsgraad van de Chinezen snel stijgt. China kan daardoor ook in meer technologische productie meespelen. Dat hoeft niet echt een bedreiging te betekenen, omdat de hooggeschoolde Chinezen soms nu al hogere lonen hebben dan mensen met gelijkaardige kwalificaties hier.
Zeker is dat de Chinese concurrentie onze industrie de komende jaren onder grote druk zal zetten om almaar productiever te worden. Toch vertegenwoordigt de Chinese invoer maar één procent van de Europese productie en mag de impact ervan op onze economie en werkgelegenheid dus niet overroepen worden.


Volledig artikel in MO nr.18, nov.2004