PDA

Bekijk de volledige versie : Bang van geluk


Barst
15th September 2013, 16:04
Bang van geluk

Rik Torfs


We hebben geen God meer, we geloven in onszelf. Maar van al die zelfontplooiing worden we niet gelukkig, betoogt de Vlaamse wetenschapper Rik Torfs.


We zaten aan tafel in een Leuvens restaurant dat enkele jaren later na een faillissement dicht zou gaan. Het was middag. We hadden alle drie de hele ochtend college gegeven en kwamen op adem bij het verorberen van een vormeloos visje. Een glaasje witte huiswijn bood hulp. Plotseling zei collega Piet Stevens: "Weten jullie wat het probleem van de jeugd is? Ik zal het jullie zeggen. In één woord: angst." Ik zweeg, kon er mij weinig bij voorstellen. Maar Luc De Fleurquin, de derde kerkjurist aan tafel, kneep licht geërgerd zijn ogen dicht. "Hoezo angst? Welke angst? Die is er nu toch niet meer dan vroeger? Er zijn geen oorlogen meer en er is geen hongersnood."

Dat wat toevallige gesprek uit de vroege jaren negentig herinner ik mij levendig, vooral het begin ervan. Hoe komt het toch dat wij terloopse gesprekken onthouden, en vergeten wat wezenlijk is? In dit geval, denk ik, omdat mijn beide collega's het plotseling oneens waren over een onderwerp waarover het ontzettend gemakkelijk is om niet van mening te verschillen. Want angst is altijd onbestemd. Anders dan vrees heeft zij geen concrete oorzaak. Zo zijn kinderen en postbodes vaak bang van grote honden. Neem hen weg, en alles is weer toppie.

Angst dus, daarover hadden mijn twee collega's - geheel toevallig een Nederlander (Stevens) en een Belg (De Fleurquin) - opeens een meningsverschil. Zelf keek ik wat verstrooid naar mijn bord, waarin tussen de schaars overgebleven vissaus een laatste kappertje zwom. Dan bestelden we koffie.


Verbittering

Angst volgt uit onzekerheid die niet met iets concreets, zoals een boze hond of een brutale partner, maar met het leven zelf te maken heeft. In tijden van economische crisis draait zij dikwijls rond bestaanszekerheid. Of vaker nog rond net iets minder: de vrees voor lichte achteruitgang. Die is verraderlijk en sluipend, leidt niet tot revolutie - want wie angstig is, heeft per definitie iets te verliezen - maar tot een gevoel van verdriet dat soms in verbittering omslaat.

Lichte achteruitgang. Neem nu mijn oud-studente Liesbeth die met een baan in het onderwijs, gelijkend op die van haar vader vroeger, financieel niet in staat is een huis te kopen even ruim en prettig als de woning waarin ze zelf opgroeide. De kamers van haar nieuwe woonst zijn kleiner, de ramen spichtiger, zeker op de bovenverdieping, de tuin heeft geen verborgen hoekjes met donkergroene struiken waarachter een kind zich kan verbergen. Is haar huis dan niet comfortabel? Zeker wel. Is het te klein? Niet meteen. Maar het is kleiner dan het vorige, en in het hoofd van Liesbeth speelt ongetwijfeld de gedachte dat de huizen van haar beide dochters nog kleiner zullen zijn. Op de radio hoort ze vaak dat we compacter moeten gaan wonen. Dat we dingen met onze buren moeten delen. Grasmaaimachines en zo, maar ook tuinen. De plek waar we helemaal onszelf zijn, in de schaduw onder de appelboom, is niet langer van onszelf alleen.

En, o perverse gedachtegang, lichte achteruitgang wordt door bewindslui bovendien gepresenteerd als een aangename ontdekking, als winst, als gedeelde emotie. Dat leidt tot retorische vragen als: is het voor kinderen niet heerlijk om met de buurmeisjes te spelen zonder een muur die twee tuinen van elkaar scheidt? Lichte achteruitgang raakt dieper wanneer hij wordt gesublimeerd, wanneer hij als pijnloos en logisch wordt gepresenteerd. Dat vinden mensen frustrerend: ontken de problemen niet, maar neem ze weg. Zoniet groeit het verlangen naar een sterke leider.

Het is van belang om het wezen van angst scherp aan te voelen.

Ze is niet het gevoel van wie niets heeft, van wie haveloos is of definitief verslagen. Zo iemand voelt eerder wanhoop, en is tot alles in staat. Tot wanhoopsdaden. Angst daarentegen leeft bij wie al wat verloor en voelt dat hij nog meer kan verliezen. Hoeveel weet hij niet precies. Juist dat maakt hem angstig en bezorgd. Al zal hij dat niet gemakkelijk bekennen. Boosheid lijkt een eervoller gevoel dan angst. Wie boos is, heeft de indruk zijn lot in eigen handen te nemen, terwijl angst eerder op passiviteit wijst. Op het hijsen van de witte vlag. Daarom verbergt boosheid vaak angst.


Ondraaglijk zwaar

Bang worden we heel zeker wanneer onze routine wordt bedreigd. We kunnen niet altijd even inventief zijn, en elke beslissing, hoe klein ook, overlaten aan de inspiratie van het ogenblik. We dromen daar soms van, zoals de Franse auteur Roland Barthes (1915-1980) die naar een Vita Nova verlangde om een beter schrijver te worden en een waardevoller leven te leiden, zonder de sleur van de dagelijkse herhaling. Een eerste revolutionaire stap zag Barthes in het niet langer openen van zijn dagelijkse post. Klinkt mooi. Toch hebben wij routine nodig. Zoniet wordt het leven ondraaglijk zwaar.

Stel dat u al jaren dezelfde vaste partner hebt, en de wederzijdse gevoelens nog altijd toelaten om in hetzelfde bed te slapen. Dan is de kans klein dat u nu eens de rechterkant van de sponde inneemt, dan weer de linkerkant. Of dat de beslissing hierover avond na avond wordt genomen na een pittige discussie. Natuurlijk gaat het niet zo. U blijft bij de kant die u ooit, lang geleden, achteloos hebt gekozen. Routine verhindert dat u 's morgens de indruk hebt te ontwaken in een ander bed dan het uwe.

Routine schenkt ons vertrouwen, en schept de nodige rust om soms creatief en vernieuwend te zijn, om nu en dan de sleur te doorbreken. Wanneer routine wordt bedreigd, voelen wij ons onzeker en ontstaat angst. Impliciet denken we: als we handelen zoals we altijd al deden, hebben we niets te vrezen. Vertonen we op het werk evenveel inzet als vroeger, dan loopt onze baan geen gevaar.

Maar de werkelijkheid is anders. Herstructureringen allerhande, waar we als individu geen enkele greep op hebben, leiden tot baanverlies, hoe hondstrouw we ons werk ook uitvoeren. Wie ontslagen wordt, krijgt vaak de pijnlijke mededeling te horen dat de kwaliteit van het geleverde werk onberispelijk is, maar dat de internationale concurrentie, uit China en zo, uit verre landen, geen andere keuze mogelijk maakt.

Zo wordt een mens het recht op falen ontnomen. Het is immers geruststellender je baan te verliezen wanneer je slecht presteert, dan wanneer je niets verkeerds hebt gedaan. Want dan groeit de angst.


Vooruitzichten

Misschien schuilt hier wel ten diepste het verschil tussen angst en vrees. Wie er de kantjes afloopt, vreest dat hij zijn baan mogelijk kwijtraakt. Wie vlekkeloos presteert, voelt enkel de onbestemde angst dat een ontslag ook hem kan overkomen. De ergste vijand is de onzichtbare. Angst raakt dieper dan vrees.

Angst wordt vaak in verband gebracht met de materiële toekomst, ongunstige vooruitzichten op geldelijk vlak. Wenkende armoede. Het is zonder twijfel de angst voor de materiële toekomst die onze samenleving het meest in zijn greep houdt, en waar politici antwoorden op zoeken. Vaak simpele, en dikwijls is het antwoord een concreet persoon die de angst een naam durft te geven en belooft hem weg te zullen nemen. In die zin is het logisch, maar daarom nog niet ongevaarlijk, dat politiek steeds vaker om de geloofwaardigheid van vedetten dan om de oplossing van problemen gaat. Angst is immers geen probleem, maar een gevoel. Dat wordt niet weggenomen door een rationele analyse, maar door de indruk van emotionele nabijheid. Nederland in het begin van deze eeuw biedt hiervan een goed voorbeeld. Ad Melkert wilde problemen oplossen, Pim Fortuyn probeerde angst weg te nemen.

Maar nu een stap verder. Angst als de uiting van een materieel onzekere toekomst is van groot belang. Maar angst voortvloeiend uit een psychologisch of spiritueel tekort raakt onze tijdgenoten nog dieper. Daarop werd de voorbije jaren onder meer gewezen door de filosoof Bart Pattyn.

We leven in een tijd waarin het godsgeloof niet meteen floreert. Mensen beweren in zichzelf te geloven, ook al toont een oppervlakkige blik in de spiegel meteen de begrensdheid van dat project.


Zelfontplooiing

Er is nog een ander belangrijk verschil tussen geloven in God en geloven in jezelf. Wie gelooft in God, hoeft hem niet beter te maken dan hij al is. Dat geldt niet voor wie in zichzelf gelooft. Die kan maar best de dingen wat rooskleuriger voorstellen dan ze zijn.

Hier stoten we op het eertijds magische woord 'zelfontplooiing'. Toen het in de jaren zestig van de vorige eeuw populair werd, had het een bevrijdende betekenis. Het doorbrak een starre, hiërarchische samenleving, met strenge regels en verstikkende maatschappelijke conventies die heel diep in een ieders privéleven binnendrongen, of het nu over seks ging of om eerbied jegens belangrijke dorpelingen. De zelfontplooiing heeft haar emancipatoire rol bij momenten met verve vervuld.

Er waren ook nadelen. Zelfontplooiing hield in dat iedereen een beetje kunstenaar heette te zijn. Schilder. Of dichter. Dat leidde tot de publicatie van treurige verzamelbundels met smachtende liefdeslyriek die over haar eigen versvoeten struikelde. Gênant was het vaak, een vernederende uitstalling van een gebrek aan talent. Niemand zei de dichter daar wat over. Want iemand die zichzelf ontplooide, gaf per definitie blijk van talent, dat hoorde zo in die tijd.

Zie hier een vreemde paradox: de ontkenning van God, zijn vervanging door de cultus van de zelfontplooiing, mondde uit in de beschamende plicht artistieke onbeholpenheid als een succes te zien, falen als een overwinning te beschouwen. Zoniet dreigde zelfontplooiing niet langer voor ieder mens op gelijke wijze mogelijk te zijn. God heeft dat probleem niet. Hij behandelt iedereen gelijk, en is voor niemand bereikbaar.


Evolutie van kennismaatschappij

De mythe van de zelfontplooiing maakt de mislukking problematisch. Een mens verliest het recht doodgewoon te zijn, niet bijzonder aantrekkelijk, een beetje saai misschien, niet meteen barstend van talent. Een portret waar iedereen zich heimelijk in herkent, maar waarvan hij niet langer mag willen dat het dat van hem of van haar is, want wie zichzelf ontplooit, hoort die stadia van onvolmaaktheid te overwinnen. De aldus ontstane spanning leidt tot faalangst, de angst niet aan het ideaalbeeld te beantwoorden, en uiteindelijk tot angst tout court, het gevoel uit de wereld te worden gesloten zoals die hoort te zijn. De grote vraag is deze: heeft de mens recht op middelmatigheid?

We moeten almaar beter worden. De kennismaatschappij evolueert razendsnel, bazuinen specialisten rond. En beelden worden getoond van succesvolle mensen aan de rand van genadeloos blauwe zwembaden, terwijl ze voltijds bezig zijn met zich gelukkig voelen. Succes is een ziekte waar iedereen verplicht aan lijdt. Wie dat niet doet, voelt zich uitgesloten en wordt angstig.

Het gevoel te falen en de angst die eruit volgt, nemen nog toe door het schijnbare gemak waarmee wie talent heeft, beweert in het leven te slagen. Succesvolle medemensen beroemen zich steevast op hun luiheid, een ondeugd die ze tot een deugd verheffen, waardoor ze tegelijk hun oeverloos talent nog eens dik in de verf zetten. Immers, wie nauwelijks inspanningen levert, maar toch beroemd wordt, kan enkel geniaal zijn. Niet alleen het succes zelf is dus belangrijk, ook de schijnbaar moeiteloze weg die ernaar leidt.

Wie deze gedachte op een schattige, want ongetwijfeld argeloze, manier belichaamde was tennisster Kim Clijsters. Tijdens haar prachtige carrière kampte zij geregeld met blessures, en af en toe snokte natuurlijk de angst door haar keel bij wurgende tiebreaks en afmattende matchpunten. Maar na elke wedstrijd zei Kim: "Ik heb me vandaag enorm geamuseerd." Succes is alleen maar succes wanneer het moeiteloos tot stand komt.

De mythe van de zelfontplooiing is onder het mom van vrijheid bedreigender dan God, die misschien op zijn beurt niet altijd barmhartig is, maar minstens zijn onbarmhartigheid behoorlijk weet te verbergen.

Dwangmatige zelfontplooiing leidt tot angst. Dat geldt ook voor de nieuwe heilige koe van onze tijd: geluk. Een mens wordt voortdurend met dat melige begrip om de oren geslagen. Vroeger vernam je er weinig over. In 2005 verscheen de Nederlandse vertaling van een boek van Darrin M. McMahon, getiteld 'Geluk. Een geschiedenis'. Ik mocht het werk voor de radio bespreken, en herinner me dat ik het onderwerp toen origineel vond. Natuurlijk worden het geluk en de hunkering ernaar mede bepaald door het toekomstperspectief dat mensen hebben. Is er een hiernamaals of niet? Vandaag stellen we die vraag met enige aarzeling. Maar denkers uit het verleden deden dat zonder schroom. John Locke (1632-1704) bijvoorbeeld: "Als de mensen (...) alleen hoop in dit leven kunnen stellen (...) is het niet vreemd, niet onredelijk wanneer ze hun geluk zoeken door alles te vermijden wat hen hier ziek maakt en alles na te jagen wat hun vreugde verschaft."

Hoe minder God en hiernamaals, hoe meer geluk hier op aarde telt.


Blind geluk

Na het werk van McMahon was de stroom van boeken over geluk niet meer te stuiten. Daarin bleef geluk niet beperkt tot een compensatie voor het verzwonden hiernamaals, maar werd het steeds vaker een alternatief voor materiële welstand. Als wij dan toch armer worden, en de Chinezen en Brazilianen rijker, laten wij dan kiezen voor het geluk. Zo zond Europees voorzitter Herman Van Rompuy in 2012 het boek 'Geluk. The World Book of Happiness' als nieuwjaarsgeschenk aan alle wereldleiders. Ook mindere goden konden het niet ontlopen: tot mijn afgrijzen trof ik het aan in mijn eigen bibliotheek, waar komt het in hemelsnaam vandaan? Hoe dan ook, ten tijde van Locke was geluk een compensatie voor God, vandaag een alternatief voor geld.

Toch is er een verschil tussen beide tijdperken. Vroeger vloeide geluk uit het leven voort, vandaag is het een doel op zichzelf. Het geluk wordt ons door de strot geduwd, of we dat nu willen of niet. We hebben geen keuze. Later zal onze tijd worden herinnerd als die van het geluksfundamentalisme. Deze gedachte kan tot allerlei conclusies voeren. Zo leidt de verdwijning van God tot minder vrijheid, want in zijn tijd was niemand verplicht om gelukkig te worden. Een andere, op deze plaats meer toepasselijke, vaststelling is dat de dwingende oproep tot geluk mensen ongelukkig en angstig maakt. Nochtans heeft iedereen recht op treurnis en verdriet. Wellicht is het aangenamer gelukkig te zijn dan ongelukkig, maar het is onaangenaam gelukkig te moeten zijn. De plicht daartoe miskent de condition humaine. We zijn sterfelijk en altijd met sterven bezig. Dat we daar steeds luchtiger over doen, stemt tot angst en wanhoop, omdat wij dan een deel van ons mens-zijn moeten prijsgeven aan de dwang van het blinde geluk.

Van alle menselijke gevoelens is angst het meest onbestemde. We noemen haar graag boosheid, woede, ergernis, om sterker te lijken dan we zijn wanneer we vrezen voor onze welvaart of, erger nog, gedwongen worden tot zelfontplooiing en geluk.

Rik Torfs (1956) is rector van de Katholieke Universiteit Leuven. Hij was christen-democratisch senator en jurylid van het Vlaamse programma 'De Slimste Mens ter Wereld'.


Blog Trouw, 15-09-2013