Barst
17th April 2013, 00:43
De tranen van mijn dochter
Waarom willen we zoveel dingen die we in wezen niet nodig hebben? De Nederlandse filosoof Coen Simon buigt zich in ‘Schuldgevoel' over de kronkelwegen van de homo economicus, die bijlange niet zo rationeel is als hij wel zou willen.
Op mijn dertiende verkocht ik, op de fiets op weg naar school, mijn walkman aan mijn twee jaar oudere broer. Ik reed met twee vrienden op kop van de groep waarmee we dagelijks naar de stad fietsten, mijn broer reed een paar fietsen daarachter. De donkerblauwe Sony-walkman was mijn eerste bezit geweest dat ik van eigen spaargeld had gekocht. Het was de begintijd van de walkman, dus het was een joekel van een ding.
In de jaren die volgden, onderging het design van de walkman een voor de hand liggende metamorfose: hij werd kleiner. Hoe beter het ding te verbergen was, hoe gewilder het werd. De walkman werd niet alleen kleiner, compacter, ronder, gladder en lichter, het kreeg bovendien een zogenaamd autoreverse-systeem, zodat je de cassettespeler ook niet meer uit je binnenzak hoefde te halen om het bandje om te draaien. Ik ging dolgraag met deze mode mee, maar ik had behalve zakgeld nog geen inkomen.
Het was dan ook evenveel een wanhoopspoging als een grap toen ik me halverwege de Hallsedijk omdraaide op mijn fiets en riep dat ik een walkman in de aanbieding had. Er werden wat grappen teruggeroepen totdat de stem van mijn broer klonk: ‘Wat wil je ervoor hebben?'
Ik wierp een blik over mijn schouder en wist nog niet zeker of hij het meende, maar voor de zekerheid zette ik hoog in. Het bieden begon. De anderen zwegen terwijl wij het afdingen naspeelden dat we van onze ouders hadden afgekeken, op de markt en bij venduties – zoals mijn moeder antiekveilingen noemde. Ik wist nog altijd niet helemaal zeker of mijn broer het meende, toen de onderhandeling bij 70 gulden stokte. Hier werd het spel blijkbaar ernstig. Ik acteerde verontwaardiging en keerde me zo laconiek mogelijk weer naar de vrienden naast me. Mijn broer bleef stil.
Ik voelde spijt. Ik had er 100 gulden voor willen hebben omdat ik wist dat ik anders nog weken moest sparen voor de nieuwe Sony, maar door deze gretigheid had ik nu helemaal niks. Zomaar 70 gulden door mijn vingers laten glippen. We verlieten de Hallsedijk. Iedereen praatte alweer door elkaar.
Ik dacht net dat het moment van handel definitief voorbij was, toen ik mijn broer weer achter me hoorde. ‘Negentig, laatste bod.' Het was een grote sprong ineens. En door de onverwachte herziening van het lot besloot ik niet te dralen. Ik kneep in mijn rem en liet me langszij zakken. ‘Verkocht', zei ik met uitgestoken hand. Hij klapte erop.
Verpest
Negentig gulden was meer dan de helft van de prijs die ik er drie jaar eerder voor had betaald. Ik had nog niet veel benul van inflatie, waardevermindering, prijselasticiteit of welk begrip dan ook uit de markteconomie, maar ik voelde wel dat dit een goede deal was. Toch was mijn euforie van korte duur. Voor we de stad hadden bereikt, knaagde er aan mijn geluk een steeds sterker wordend schuldgevoel.
Ook al hadden we volgens mij eerlijk en in het openbaar gehandeld, en verkocht ik mijn broer geen troep, niet eerder had er tussen hem en mij een financiële transactie gestaan. Tot dan toe hadden we alleen dingen geruild en gedeeld, maar nooit had ik geld verdiend aan goederen die voor mijn gevoel ook een beetje van de familie waren. Daar kwam nog bij dat ik de walkman niet had verdiend, maar gespaard met het zakgeld dat ik zomaar iedere maandag kreeg van mijn ouders. Voor mijn gevoel verdiende ik nu dus geld met geld van een ander.
Als ik eraan terugdenk, komt de gebeurtenis me wat onbenullig voor, maar ik herinner me nog goed dat ik toen het gevoel had dat ik iets voor altijd had verpest. Alsof we tot dan toe in een harmonieuze onschuld hadden geleefd, die door een stom spelletje te spelen ineens voorgoed voorbij was. Het idee dat ik een te hoge prijs had gevraagd, maakte het allemaal nog veel zondiger.
Strikt genomen is handel de overdracht van bezit. Dat deze bezitsoverdracht bij ruilhandel belast is met gevoelens van spijt, schuld en schaamte, is niet zo gek gezien het feit dat ruilen per definitie alleen kan worden voltrokken tussen twee verschillende goederen of diensten. Ruilen is altijd een opgave. Je bent iets helemaal kwijt, een ding of de tijd die je niet meer anders kunt besteden. Kinderen beseffen dat doorgaans te laat. En dan komt van ruilen huilen. Maar het overdragen van bezit in een monetair systeem lijkt de opgave die we doen bij een ruil in zekere zin te compenseren. De gebruikswaarde van een bezit wordt vervangen door een vergelijkbare potentiële waarde, uitgedrukt in een symbool: geld.
Iedereen weet dat deze uitwisseling van reële en potentiële waarde een hachelijk spel is, omdat het lastig is vast te stellen of de symbolische waarde de werkelijke waarde dekt. Wat een bezit voor alleen mij persoonlijk betekent, is al lastig te kwantificeren, laat staan dat we deze waardering ook nog zouden moeten vergelijken met de waarderingen van ieder ander.
De wereld van waarden zweeft volgens geldfilosoof Georg Simmel als een parallel universum boven onze wereld van waren. We gaan er stilzwijgend van uit dat het mogelijk moet zijn om de symbolische en reële waarde zo te laten samenvallen dat ze tegen elkaar kunnen worden weggestreept. Een misleidend idee. Tijd is geld, maar geld is geen tijd natuurlijk. Er gaat bij iedere handel altijd iets verloren, zelfs als we er financieel niet slechter van worden.
Schaamte
Zo kreeg ik van onze garage bij de aanschaf van een tweedehandswagen eens een fikse inruilkorting voor ons afgekeurde Peugeootje. Toen we een paar dagen later op weg naar de zwemles de garage passeerden, remde ik even en wees mijn dochter op onze oude 106 die achter twee vreemde auto's in een hoekje stond geparkeerd. ‘Zwaai nog maar even', zei ik voor de grap. Maar in mijn binnenspiegel zag ik de tranen in haar ogen springen. Toen ik uitlegde dat het niet anders kon, omdat de auto van de politie niet meer de weg op mocht, merkte ik aan het klemmende gevoel op mijn adamsappel dat ook ik wist dat de tijd die we in deze auto hadden doorgebracht voorgoed verdwenen was. Niet een ding, maar een hele wereld.
De tranen van mijn dochter symboliseren het verlies dat met iedere koop gepaard gaat. Een verlies dat eigen is aan bezit. Want wat houdt het eigenlijk in iets te bezitten? Ik had me dat, denk ik, pas voor het eerst afgevraagd toen ik de koop van mijn walkman net had gesloten. De koop waaraan ik voor mijn gevoel, zoals gezegd, onverdiend verdiende. Dat lijkt een woordenkwestie, maar aan het ongemak moet ik gevoeld hebben dat de morele en economische betekenissen van de term ‘verdienen' elkaar ergens overlappen.
Al overheersten mijn schuldgevoelens, hoe ik ook piekerde, ik kon niet bedenken wat ik fout had gedaan, waar ik schuld aan had. Ik schaamde me ervoor dat ik mijn broer en mij in deze situatie had gebracht, maar ik zag ook geen reden waarom ik het de volgende keer niet weer zou doen, tenzij het was om me niet meer te hoeven schamen.
Wat ik toen nog niet bedacht, was dat voor alles wat we verdienen geldt dat we het nooit alleen maar aan onszelf te danken hebben.
Terwijl ik zocht naar een eigen tekortkoming die mijn schaamte voor deze aankoop kon verklaren, wees de schaamte die ik voelde op een tekort van een andere orde. Een tekort dat geen mens kan compenseren: de verlegenheid over de vraag wat ons toekomt en wat niet, de vraag in hoeverre we ons bezit verdienen, wanneer de wereld van ons is en wanneer wij van haar zijn.
Niemand beschikt ondubbelzinnig over zijn kapitaal – over zijn geld noch over zijn bezit, over zijn lichaam noch over zijn geest. Wat we hebben, verdienen we natuurlijk niet zonder meer. Zelfs wat we volkomen eigenhandig bij elkaar hebben verdiend, hebben we nog altijd te danken aan de juiste omstandigheden en de talenten die we meekregen bij onze geboorte.
Door de nadruk die er in onze tijd wordt gelegd op eigen verantwoordelijkheid, autonomie en authenticiteit, dreigen we te vergeten dat we uiteindelijk natuurlijk niet onze eigen schepper kunnen zijn. En dat we voordat we überhaupt iets kunnen verdienen, al iets moeten hebben, een bezit waarvan we niet kunnen zeggen dat we het ook verdienen te bezitten.
Kortom: vóór iedere verdienste, of deze nu van morele of van financiële aard is, is ons al van alles toegekomen – zomaar uit het niets. Dat lijkt een triviale vaststelling, maar feitelijk is dit ‘niets' bepalend voor al onze morele uitspraken en voor al onze waarheidsclaims. Want wie niet weet wat hem toekomt, weet nooit definitief waarvoor hij verantwoordelijk is. En wie niet weet waar de wereld begint en hijzelf ophoudt (dat wil zeggen: wat hem eigen is en wat niet), die kan nooit met zekerheid vaststellen of zijn waarheid dezelfde is als de waarheid waarin de rest van de wereld leeft.
‘Schuldgevoel. Over de behoefte aan dingen die we niet nodig hebben' is het essay dat Coen Simon op vraag van de Maand van de Filosofie schreef.
DS, 11-04-2013
Waarom willen we zoveel dingen die we in wezen niet nodig hebben? De Nederlandse filosoof Coen Simon buigt zich in ‘Schuldgevoel' over de kronkelwegen van de homo economicus, die bijlange niet zo rationeel is als hij wel zou willen.
Op mijn dertiende verkocht ik, op de fiets op weg naar school, mijn walkman aan mijn twee jaar oudere broer. Ik reed met twee vrienden op kop van de groep waarmee we dagelijks naar de stad fietsten, mijn broer reed een paar fietsen daarachter. De donkerblauwe Sony-walkman was mijn eerste bezit geweest dat ik van eigen spaargeld had gekocht. Het was de begintijd van de walkman, dus het was een joekel van een ding.
In de jaren die volgden, onderging het design van de walkman een voor de hand liggende metamorfose: hij werd kleiner. Hoe beter het ding te verbergen was, hoe gewilder het werd. De walkman werd niet alleen kleiner, compacter, ronder, gladder en lichter, het kreeg bovendien een zogenaamd autoreverse-systeem, zodat je de cassettespeler ook niet meer uit je binnenzak hoefde te halen om het bandje om te draaien. Ik ging dolgraag met deze mode mee, maar ik had behalve zakgeld nog geen inkomen.
Het was dan ook evenveel een wanhoopspoging als een grap toen ik me halverwege de Hallsedijk omdraaide op mijn fiets en riep dat ik een walkman in de aanbieding had. Er werden wat grappen teruggeroepen totdat de stem van mijn broer klonk: ‘Wat wil je ervoor hebben?'
Ik wierp een blik over mijn schouder en wist nog niet zeker of hij het meende, maar voor de zekerheid zette ik hoog in. Het bieden begon. De anderen zwegen terwijl wij het afdingen naspeelden dat we van onze ouders hadden afgekeken, op de markt en bij venduties – zoals mijn moeder antiekveilingen noemde. Ik wist nog altijd niet helemaal zeker of mijn broer het meende, toen de onderhandeling bij 70 gulden stokte. Hier werd het spel blijkbaar ernstig. Ik acteerde verontwaardiging en keerde me zo laconiek mogelijk weer naar de vrienden naast me. Mijn broer bleef stil.
Ik voelde spijt. Ik had er 100 gulden voor willen hebben omdat ik wist dat ik anders nog weken moest sparen voor de nieuwe Sony, maar door deze gretigheid had ik nu helemaal niks. Zomaar 70 gulden door mijn vingers laten glippen. We verlieten de Hallsedijk. Iedereen praatte alweer door elkaar.
Ik dacht net dat het moment van handel definitief voorbij was, toen ik mijn broer weer achter me hoorde. ‘Negentig, laatste bod.' Het was een grote sprong ineens. En door de onverwachte herziening van het lot besloot ik niet te dralen. Ik kneep in mijn rem en liet me langszij zakken. ‘Verkocht', zei ik met uitgestoken hand. Hij klapte erop.
Verpest
Negentig gulden was meer dan de helft van de prijs die ik er drie jaar eerder voor had betaald. Ik had nog niet veel benul van inflatie, waardevermindering, prijselasticiteit of welk begrip dan ook uit de markteconomie, maar ik voelde wel dat dit een goede deal was. Toch was mijn euforie van korte duur. Voor we de stad hadden bereikt, knaagde er aan mijn geluk een steeds sterker wordend schuldgevoel.
Ook al hadden we volgens mij eerlijk en in het openbaar gehandeld, en verkocht ik mijn broer geen troep, niet eerder had er tussen hem en mij een financiële transactie gestaan. Tot dan toe hadden we alleen dingen geruild en gedeeld, maar nooit had ik geld verdiend aan goederen die voor mijn gevoel ook een beetje van de familie waren. Daar kwam nog bij dat ik de walkman niet had verdiend, maar gespaard met het zakgeld dat ik zomaar iedere maandag kreeg van mijn ouders. Voor mijn gevoel verdiende ik nu dus geld met geld van een ander.
Als ik eraan terugdenk, komt de gebeurtenis me wat onbenullig voor, maar ik herinner me nog goed dat ik toen het gevoel had dat ik iets voor altijd had verpest. Alsof we tot dan toe in een harmonieuze onschuld hadden geleefd, die door een stom spelletje te spelen ineens voorgoed voorbij was. Het idee dat ik een te hoge prijs had gevraagd, maakte het allemaal nog veel zondiger.
Strikt genomen is handel de overdracht van bezit. Dat deze bezitsoverdracht bij ruilhandel belast is met gevoelens van spijt, schuld en schaamte, is niet zo gek gezien het feit dat ruilen per definitie alleen kan worden voltrokken tussen twee verschillende goederen of diensten. Ruilen is altijd een opgave. Je bent iets helemaal kwijt, een ding of de tijd die je niet meer anders kunt besteden. Kinderen beseffen dat doorgaans te laat. En dan komt van ruilen huilen. Maar het overdragen van bezit in een monetair systeem lijkt de opgave die we doen bij een ruil in zekere zin te compenseren. De gebruikswaarde van een bezit wordt vervangen door een vergelijkbare potentiële waarde, uitgedrukt in een symbool: geld.
Iedereen weet dat deze uitwisseling van reële en potentiële waarde een hachelijk spel is, omdat het lastig is vast te stellen of de symbolische waarde de werkelijke waarde dekt. Wat een bezit voor alleen mij persoonlijk betekent, is al lastig te kwantificeren, laat staan dat we deze waardering ook nog zouden moeten vergelijken met de waarderingen van ieder ander.
De wereld van waarden zweeft volgens geldfilosoof Georg Simmel als een parallel universum boven onze wereld van waren. We gaan er stilzwijgend van uit dat het mogelijk moet zijn om de symbolische en reële waarde zo te laten samenvallen dat ze tegen elkaar kunnen worden weggestreept. Een misleidend idee. Tijd is geld, maar geld is geen tijd natuurlijk. Er gaat bij iedere handel altijd iets verloren, zelfs als we er financieel niet slechter van worden.
Schaamte
Zo kreeg ik van onze garage bij de aanschaf van een tweedehandswagen eens een fikse inruilkorting voor ons afgekeurde Peugeootje. Toen we een paar dagen later op weg naar de zwemles de garage passeerden, remde ik even en wees mijn dochter op onze oude 106 die achter twee vreemde auto's in een hoekje stond geparkeerd. ‘Zwaai nog maar even', zei ik voor de grap. Maar in mijn binnenspiegel zag ik de tranen in haar ogen springen. Toen ik uitlegde dat het niet anders kon, omdat de auto van de politie niet meer de weg op mocht, merkte ik aan het klemmende gevoel op mijn adamsappel dat ook ik wist dat de tijd die we in deze auto hadden doorgebracht voorgoed verdwenen was. Niet een ding, maar een hele wereld.
De tranen van mijn dochter symboliseren het verlies dat met iedere koop gepaard gaat. Een verlies dat eigen is aan bezit. Want wat houdt het eigenlijk in iets te bezitten? Ik had me dat, denk ik, pas voor het eerst afgevraagd toen ik de koop van mijn walkman net had gesloten. De koop waaraan ik voor mijn gevoel, zoals gezegd, onverdiend verdiende. Dat lijkt een woordenkwestie, maar aan het ongemak moet ik gevoeld hebben dat de morele en economische betekenissen van de term ‘verdienen' elkaar ergens overlappen.
Al overheersten mijn schuldgevoelens, hoe ik ook piekerde, ik kon niet bedenken wat ik fout had gedaan, waar ik schuld aan had. Ik schaamde me ervoor dat ik mijn broer en mij in deze situatie had gebracht, maar ik zag ook geen reden waarom ik het de volgende keer niet weer zou doen, tenzij het was om me niet meer te hoeven schamen.
Wat ik toen nog niet bedacht, was dat voor alles wat we verdienen geldt dat we het nooit alleen maar aan onszelf te danken hebben.
Terwijl ik zocht naar een eigen tekortkoming die mijn schaamte voor deze aankoop kon verklaren, wees de schaamte die ik voelde op een tekort van een andere orde. Een tekort dat geen mens kan compenseren: de verlegenheid over de vraag wat ons toekomt en wat niet, de vraag in hoeverre we ons bezit verdienen, wanneer de wereld van ons is en wanneer wij van haar zijn.
Niemand beschikt ondubbelzinnig over zijn kapitaal – over zijn geld noch over zijn bezit, over zijn lichaam noch over zijn geest. Wat we hebben, verdienen we natuurlijk niet zonder meer. Zelfs wat we volkomen eigenhandig bij elkaar hebben verdiend, hebben we nog altijd te danken aan de juiste omstandigheden en de talenten die we meekregen bij onze geboorte.
Door de nadruk die er in onze tijd wordt gelegd op eigen verantwoordelijkheid, autonomie en authenticiteit, dreigen we te vergeten dat we uiteindelijk natuurlijk niet onze eigen schepper kunnen zijn. En dat we voordat we überhaupt iets kunnen verdienen, al iets moeten hebben, een bezit waarvan we niet kunnen zeggen dat we het ook verdienen te bezitten.
Kortom: vóór iedere verdienste, of deze nu van morele of van financiële aard is, is ons al van alles toegekomen – zomaar uit het niets. Dat lijkt een triviale vaststelling, maar feitelijk is dit ‘niets' bepalend voor al onze morele uitspraken en voor al onze waarheidsclaims. Want wie niet weet wat hem toekomt, weet nooit definitief waarvoor hij verantwoordelijk is. En wie niet weet waar de wereld begint en hijzelf ophoudt (dat wil zeggen: wat hem eigen is en wat niet), die kan nooit met zekerheid vaststellen of zijn waarheid dezelfde is als de waarheid waarin de rest van de wereld leeft.
‘Schuldgevoel. Over de behoefte aan dingen die we niet nodig hebben' is het essay dat Coen Simon op vraag van de Maand van de Filosofie schreef.
DS, 11-04-2013